Home

Gerechtshof Amsterdam, 08-06-2010, BM9545, 200.030.048-01

Gerechtshof Amsterdam, 08-06-2010, BM9545, 200.030.048-01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
8 juni 2010
Datum publicatie
29 oktober 2010
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2010:BM9545
Formele relaties
Zaaknummer
200.030.048-01
Relevante informatie
Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 3, Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 7

Inhoudsindicatie

Leeftijdsdiscriminatie. Pensionering verkeersvliegers met 56 jaar, evt. uitgesteld tot 60 jaar, is objectief gerechtvaardigd. Regelmatige en voorspelbare doorstroming, kostenbeheersing en een evenwichtige personeelsopbouw zijn legitieme doelen. Passend en noodzakelijk middel.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

ZESDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER

ARREST

in de zaak van:

1. [P],

wonende te [plaats],

2. [S],

wonende te [plaats],

3. [G],

wonende te [plaats],

4. [R],

wonende te [plaats],

5. [S],

wonende te [plaats],

6. [U],

wonende te [plaats],

7. [O],

wonende te [plaats],

8. [H],

wonende te [plaats],

9. [B],

wonende te [plaats],

10. [V],

wonende te [plaats],

APPELLANTEN,

advocaat: mr. C. Nekeman te Amsterdam,

t e g e n

1. de naamloze vennootschap

KONINKLIJKE LUCHTVAART MAATSCHAPPIJ N.V.,

gevestigd te Amstelveen,

GEÏNTIMEERDE,

advocaat: mr. J.M. van Slooten te Amsterdam,

2. de vereniging

VERENIGING VAN NEDERLANDSE VERKEERSVLIEGERS,

gevestigd te Badhoevedorp, gemeente Hoofddorp,

GEÏNTIMEERDE,

advocaat: mr. E.J. Henrichs te Amsterdam.

1. Het geding in hoger beroep

Appellanten worden hierna [P] c.s. genoemd. Geïntimeerden zullen als KLM respectievelijk VNV worden aangeduid.

Bij dagvaarding van 20 maart 2009 zijn [P] c.s. in hoger beroep gekomen van het vonnis van 22 december 2008 van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter), in deze zaak onder kenmerk CV 07-24044 gewezen tussen (onder anderen) [P] c.s. als eisers en KLM en VNV als gedaagden.

[P] c.s. hebben bij memorie tien grieven aangevoerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, hun oorspronkelijke vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van KLM en VNV in de kosten van beide instanties.

Bij memorie van antwoord heeft KLM de grieven bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van [P] c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep.

VNV heeft bij afzonderlijke memorie van antwoord de grieven bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van [P] c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep.

Partijen hebben de zaak op 16 april 2010 doen bepleiten, [P] c.s. door hun advocaat en door mr. K.M.C. Stalenhoef, advocaat te Amsterdam, KLM door mr. D.F. Berkhout, advocaat te Amsterdam, en VNV door haar advocaat, allen aan de hand van pleitnotities.

Ten slotte hebben partijen aan het hof verzocht arrest te wijzen op de stukken van beide instanties.

2. Grieven

Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van [P] c.s.

3. Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.9 een aantal feiten vermeld. De juistheid hiervan is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten tot uitgangspunt zal nemen.

4. Beoordeling

4.1. Het gaat in deze zaak om het volgende. [P] c.s. zijn ieder op basis van een arbeidsovereenkomst als verkeersvlieger in dienst getreden van KLM. Artikel 5.4 van de op deze arbeidsovereenkomsten toepasselijke cao voor KLM-vliegers op vleugelvliegtuigen (verder: de KLM-cao) luidt:

"Art. 5.4 – einde arbeidsovereenkomst

Behalve op de in de wet geregelde of uit de wet voortvloeiende wijzen van beëindiging neemt de arbeidsovereenkomst in ieder geval een einde zonder dat daartoe opzegging is vereist:

(1) met ingang van de 56 jarige verjaardag van de vlieger, resp. de leeftijd van de vlieger voortvloeiende uit art. 5.8.(2)b;

(2) (…)"

Artikel 5.8.(2) b KLM-cao geeft een bijzondere regeling voor deeltijdpensioen op basis van ‘verminderde productie’. De op grond van dat artikel uitgestelde pensioendatum (zoals laatstelijk gewijzigd in de deeltijdpensioenregeling van 1 januari 2006) is uiterlijk de dag waarop de 60-jarige leeftijd wordt bereikt.

4.2. [P] c.s. hebben gevorderd:

- een verklaring voor recht dat het in artikel 5.4 van de KLM-cao gehanteerde onderscheid op grond van leeftijd niet objectief gerechtvaardigd is, zodat de bepaling strijdig is met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (WGBLA) en derhalve nietig is;

- KLM te gebieden [P] c.s. ook ná de berekende datum van vervroegde uitdiensttreding toe te laten tot hun respectieve werkzaamheden op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 3.000,- voor iedere dag waarop KLM na betekening van het vonnis geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft met de nakoming van dit gebod;

- KLM te veroordelen tot uitbetaling met terugwerkende kracht van het salaris en overige emolumenten van [P] c.s., voor zover zij de berekende vervroegde pensioenleeftijd reeds hebben bereikt, vanaf de datum waarop zij die leeftijd bereikten, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, te vermeerderen met de wettelijke rente.

4.3. De kantonrechter heeft de vorderingen van [P] c.s. afgewezen – kort gezegd - op de grond dat de Hoge Raad in zijn arrest van 8 oktober 2004, NJ 2005, 117 heeft beslist dat het in een vergelijkbare cao-bepaling opgenomen pensioenontslag bij het bereiken van de leeftijd van 56 jaar objectief gerechtvaardigd is en op de grond dat de Commissie Gelijke Behandeling (CGB) op 29 januari 2007 (oordeel 2007-13) heeft geoordeeld dat artikel 5.4 KLM-cao objectief is gerechtvaardigd. Gelet hierop dienden [P] c.s. aan te tonen dat de maatstaf sedertdien is veranderd dan wel dat er zich inmiddels een zodanig andere maatschappelijke situatie en draagvlak voordoen dat thans geen sprake meer kan zijn van een objectieve rechtvaardiging. De door [P] c.s. hiervoor aangedragen stellingen heeft de kantonrechter ontoereikend geoordeeld.

4.4. Hiertegen richt zich het hoger beroep van [P] c.s. De grieven stellen de volgende geschilpunten aan de orde:

- de te hanteren maatstaf en de bewijslast (grieven 1, 2, 3, 4 en 6);

- het bestaan van een objectieve rechtvaardiging (grieven 5, 7, 8 en 9); en

- het beroep op artikel 7:667 lid 6 BW (grief 10).

Maatstaf en bewijslast

4.5. [P] c.s. betogen dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat zij zouden moeten aantonen dat de te hanteren maatstaf sinds de uitspraak van de Hoge Raad van 8 oktober 2004 en het oordeel van de CGB van 29 januari 2007 is veranderd en dat er zich ten aanzien van het verplicht vervroegd leeftijdsontslag inmiddels een zodanig andere maatschappelijke situatie en draagvlak voordoet dat thans geen sprake meer is van objectieve rechtvaardiging. KLM en VNV dienen volgens [P] c.s. aan te tonen dat artikel 5.4 KLM-cao wél objectief is gerechtvaardigd. De omstandigheid dat de bepaling waarin onderscheid wordt gemaakt onderdeel is van een cao levert geen grond op voor een terughoudende toetsing. De rechter dient artikel 5.4 KLM-cao (volledig) te toetsen aan de in artikel 7, lid 1, aanhef en onder c WGBLA neergelegde maatstaf. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

4.6. Artikel 3, aanhef en onder c WGBLA verbiedt het maken van onderscheid op grond van leeftijd bij het beëindigen van een arbeidsverhouding. Ingevolge het bepaalde in artikel 7, lid 1, aanhef en onder c WGBLA geldt dit verbod niet indien het onderscheid objectief is gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. Uit artikel 12 WGBLA volgt dat op KLM (en daarmee ook op VNV) de bewijslast rust dat sprake is van een objectieve rechtvaardiging. Dat het hier om onderscheid op grond van leeftijd gaat, gemaakt in een cao, leidt niet tot een andere, meer terughoudende toetsing. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 8 oktober 2004 de objectieve gerechtvaardigdheid van verplicht pensioenontslag op 56 jarige leeftijd niet getoetst aan de eerst op 1 januari 2004 in werking getreden WGBLA. Reeds hierom dient in deze zaak de (volledige) toetsing aan artikel 7, lid 1, aanhef en onder c WGBLA te worden verricht. De kantonrechter heeft dit ten onrechte nagelaten. De grieven 1, 2, 3, 4 en 6 slagen. Het hof zal alsnog de hier aan de orde zijnde toetsing verrichten.

Objectieve rechtvaardiging

4.7. KLM en VNV stellen dat artikel 5.4 KLM-cao objectief gerechtvaardigd is door een legitiem doel (A) en dat de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn (B). Zij hebben zich daartoe onder meer beroepen op het oordeel van de CGB van 29 januari 2007. [P] c.s. bestrijden dat hieraan is voldaan. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

A. Legitiem doel

4.8. De volgens KLM en VNV met artikel 5.4 KLM-cao te verwezenlijken doelen, te weten het bereiken van een regelmatige en voorspelbare doorstroming van verkeersvliegers tussen de rangen, kostenbeheersing en een evenwichtige personeelsopbouw (waaronder begrepen een evenwichtige verdeling van de werkgelegenheidskansen binnen de beroepsgroep), worden door het hof aangemerkt als legitieme doelen. Deze doelstellingen voldoen aan werkelijke en zwaarwegende behoeften van KLM, te weten enerzijds het kunnen beschikken over voldoende en voldoende gekwalificeerde verkeersvliegers tegen aanvaardbare loonkosten en anderzijds het kunnen bieden van een loopbaanperspectief aan instromende verkeersvliegers (die daarbij een groot belang hebben vanwege de door hen gemaakte kosten voor de vliegopleiding) met de mogelijkheid van volledige pensioenopbouw. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [P] c.s. onvoldoende gemotiveerd hebben weersproken dat circa 90% van de vliegers is aangesloten bij VNV en dat het verplichte pensioenontslag een groot draagvlak heeft binnen de KLM-organisatie.

B. Passendheid en noodzakelijkheid

4.9. Het invoeren en handhaven van een pensioenleeftijd van 56 jaar met de mogelijkheid de pensioenleeftijd onder voorwaarden uit te stellen tot (uiterlijk) het bereiken van de leeftijd van 60 jaar vormt een passend middel ter verwezenlijking van deze doelen. Aangezien voor verkeersvliegers van KLM promoties plaatsvinden aan de hand van strikte senioriteitscriteria leidt het handhaven van de verplichte pensioenleeftijd – ook indien rekening wordt gehouden met uitstel van de pensioendatum door de regeling deeltijdpensioen - tot de beoogde (voorspelbare) doorstroming tussen de rangen en tot een evenwichtige personeelsopbouw, waarbij de werkgelegenheid tussen de generaties wordt verdeeld. KLM en VNV hebben genoegzaam aangetoond dat het loslaten van deze verplichte pensioenleeftijd zou leiden tot een zodanige stagnatie van de doorstroming dat deze doelen niet meer gerealiseerd zouden kunnen worden. De hieruit resulterende gemiddeld hogere salarisanciënniteit van de vliegers zou enerzijds leiden tot hogere loonkosten terwijl anderzijds voor de jongere vliegers voor langere tijd onvoldoende instroommogelijkheden en onvoldoende promotiemogelijkheden zouden bestaan. [P] c.s. brengen daartegenin dat de doorstroming vooral wordt bepaald door de conjunctureel bepaalde behoefte aan verkeersvliegers. Hoewel aan [P] c.s. kan worden toegegeven dat de instroom van nieuwe verkeersvliegers mede door de conjunctuur wordt bepaald, hebben KLM en VNV voldoende aangetoond dat voor een goede en voorspelbare doorstroming en voor het handhaven van een evenwichtige personeelsopbouw de voorspelbare uitstroom van verkeersvliegers als gevolg van het verplichte leeftijdsontslag op grond van artikel 5.4 KLM-cao doorslaggevend is.

4.10. Voor de beoordeling van de noodzakelijkheid van het verplichte pensioenontslag komt het erop aan vast te stellen of een minder bezwaarlijk middel voorhanden is waarmee dezelfde doeleinden kunnen worden gerealiseerd alsmede of het middel in evenredige verhouding staat tot deze doeleinden. [P] c.s. stellen dat een stelsel van pensionering op basis van senioriteit dan wel van vrijwillige flexibele pensionering minder bezwaarlijk is en evenzeer realisering van de doelstellingen mogelijk zou maken. Daarnaast wijzen zij erop dat andere luchtvaartmaatschappijen wél een hogere pensioenleeftijd hanteren en voorts dat de maatschappelijke ontwikkelingen ertoe (zullen) nopen de pensioenleeftijd te verhogen. [P] c.s. beroepen zich in dit verband op uitspraken met die strekking van [directeur], directeur van KLM, en van [hoofd], hoofd van de vliegdienst van KLM. Ten slotte stellen [P] c.s. dat uit het "Bastion-akkoord" zou blijken dat de vaste pensioenleeftijd van 56 jaar in feite niet wordt gehandhaafd. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

4.11. De regeling met betrekking tot de verplichte pensioenleeftijd tussen 56 en 60 jaar kan niet als onevenredig aan de daarmee te bereiken doelen worden aangemerkt. [P] c.s. hebben onvoldoende aannemelijk gemaakt dat voor gepensioneerde vliegers feitelijk geen mogelijkheden meer bestaan elders als vlieger nog inkomsten te verwerven. Gesteld noch gebleken is voorts dat één of meer van [P] c.s. - rekening houdende met het door ieder van hen (vóór indiensttreding bij KLM) elders opgebouwde pensioen - ná pensionering over onvoldoende inkomensvoorzieningen beschikken.

4.12. Met betrekking tot het invoeren van pensioenontslag op basis van het aantal dienstjaren dan wel op basis van een flexibele pensioenleeftijd is het hof van oordeel dat KLM en VNV genoegzaam hebben aangetoond dat dit KLM zou nopen tot het invoeren van een geheel andere salaris-, loopbaan en pensioensysteem dan thans in de KLM-cao en in de pensioenregeling is voorzien. Nu niet is komen vast te staan dat het bestaande stelsel tot onevenredig nadeel voor één of meer [P] c.s. leidt, kan ontwikkeling van een dergelijk nieuw arbeidsvoorwaardenstelsel bij de huidige stand van zaken (nog) niet van KLM worden gevergd.

4.13. Bij de beoordeling van de noodzakelijkheid van het verplichte pensioenontslag is voorts van belang dat de thans in de KLM-cao opgenomen pensioenleeftijd over een groot draagvlak onder de verkeersvliegers van KLM beschikt en dat kennelijk – ondanks uitlatingen van directieleden van KLM ([directeur] en [hoofd]) die in een andere richting wijzen - voor KLM en/of VNV thans (nog) geen aanleiding bestaat wijziging daarvan in het cao-overleg aan de orde te stellen. De omstandigheid dat KLM in het kader van het Bastion-akkoord heeft besloten tot het tijdelijk inschakelen van gepensioneerde verkeersvliegers (als instructeurs voor jongere vliegers) vormt daarnaast onvoldoende aanwijzing dat de regeling van verplichte pensionering in feite niet meer wordt gehandhaafd althans niet meer noodzakelijk is. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat bij andere luchtvaartmaatschappijen een hogere pensioenleeftijd wordt gehanteerd. [P] c.s. hebben onvoldoende toegelicht dat deze andere luchtvaartmaatschappijen met betrekking tot de hier aan de orde zijnde arbeidsvoorwaarden vergelijkbaar zijn met KLM. De omstandigheid dat in het Besluit Bewijzen Bevoegdheid voor de Luchtvaart inmiddels onder voorwaarden wordt voorzien in vliegbevoegdheid voor verkeersvliegers van 60 jaar en ouder noopt er gelet op het voorgaande niet toe de pensioenleeftijd van 56 jaar als niet (langer) noodzakelijk aan te merken.

Conclusie

4.14. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het in artikel 5.4 KLM-cao gemaakte onderscheid op grond van leeftijd objectief is gerechtvaardigd. De grieven 5, 7, 8 en 9 falen.

Artikel 7:667 lid 6 BW

4.15. [P] c.s. stellen in de toelichting op grief 10 dat artikel 5.4 KLM-cao gelet op het in artikel 7:667 lid 6 BW neergelegde vereiste van voorafgaande opzegging niet tot het van rechtswege eindigen van de arbeidsovereenkomsten met gepensioneerde vliegers kan leiden. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

4.16. Artikel 5.4 KLM-cao bepaalt dat de arbeidsovereenkomst van KLM met een vlieger zonder dat daartoe opzegging is vereist van rechtswege eindigt wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Artikel 7:667 lid 1 BW maakt mogelijk dat een dergelijk beding van rechtswege tot het einde van een arbeidsovereenkomst kan leiden. Het hof acht het bij KLM reeds jarenlang bestaande gebruik dat verkeersvliegers op 56-jarige leeftijd (of zoveel later als uit de regeling deeltijdpensioen voortvloeit) met pensioen gaan, voldoende grond voor toepassing van deze bepaling. De grief stuit hierop af.

5. Slotsom en kosten

Hoewel de grieven 1, 2, 3, 4, en 6 slagen kan dit niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden, nu hiervoor is beslist dat het in artikel 5.4 KLM-cao gemaakte onderscheid op grond van leeftijd objectief gerechtvaardigd is. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [P] c.s. zullen worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van KLM en van VNV.

6. Beslissing

Het hof:

bekrachtigt het bestreden vonnis;

veroordeelt [P] c.s. in de kosten van het hoger beroep en begroot deze kosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van KLM op € 262,- wegens verschotten en € 2.682,- wegens salaris en aan de zijde van VNV op € 262,- wegens verschotten en € 2.682,- wegens salaris.

Dit arrest is gewezen door mrs. A.M.A. Verscheure, W.J. van den Bergh en M.J. Schaepman-de Bruijne, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2010.