Gerechtshof Amsterdam, 31-12-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4831, 200.121.850
Gerechtshof Amsterdam, 31-12-2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4831, 200.121.850
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 31 december 2013
- Datum publicatie
- 22 april 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2013:4831
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:564, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 200.121.850
Inhoudsindicatie
Recht op structurele cao-salarisverhogingen met terugwerkende kracht. Uitleg cao groothandel levensmiddelen.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer: 200.121.850/01
zaaknummer rechtbank: CV 11-43084 (Amsterdam)
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 31 december 2013
inzake
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats],
APPELLANT,
advocaat: mr. J.P. Boot te Utrecht,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PRONK IMPORT B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. G.S. de Haas te Raamsdonkveer.
1 Het verloop van het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellant] en Pronk genoemd.
Bij dagvaarding van 22 januari 2013 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het onder bovengenoemd zaaknummer gewezen vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 23 oktober 2012, gewezen tussen hem als eiser en Pronk als gedaagde.
[appellant] heeft bij memorie zes grieven aangevoerd, een productie in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, - uitvoerbaar bij voorraad - zijn hierna onder 3.2 weer te geven vorderingen alsnog zal toewijzen met veroordeling van Pronk in de kosten van de procedure in beide instanties.
Pronk heeft bij memorie van antwoord de grieven van [appellant] bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in appel.
Partijen hebben de zaak op 25 oktober 2013 doen bepleiten door hun genoemde advocaten. [appellant] heeft bij die gelegenheid akte verzocht van het wijzigen van zijn eis (in die zin dat daaraan een in die akte omschreven subsidiaire vordering werd toegevoegd) en van het in geding brengen van nog vier producties. De gevraagde akte is – na bezwaar zijdens Pronk, die zich terecht op het standpunt stelde dat de akte hem niet tijdig, binnen de in het rolreglement bepaalde termijn van twee weken, was toegezonden – niet verleend ten aanzien van de bedoelde producties (voor zover deze niet reeds eerder in het geding waren gebracht). Partijen is voorts medegedeeld dat het hof zo nodig (in het geval de primaire vordering niet alsnog zou worden toegewezen) bij arrest zou beslissen over de toelaatbaarheid van de eiswijziging, tegen welke Pronk zich eveneens verzette.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd op de stukken van beide instanties.
2 Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder “feiten en omstandigheden” (1.1 tot en met 1.12) een aantal feiten vermeld. De juistheid van deze feiten is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
3 Beoordeling
Het gaat in deze zaak om het volgende.
i. Pronk is van 1 mei 1976 tot zijn pensionering met ingang van 1 mei 2012 bij Pronk in dienst geweest, aanvankelijk als declarant/inkoper en later vanaf 1 januari 2000 als logistics & purchase manager.
ii. Pronk is importeur en groothandelaar van/in sigaren, tabak, shag en rokersbenodigdheden.
iii. Aanvankelijk was op de arbeidsovereenkomst tussen partijen geen collectieve arbeidsovereenkomst van toepassing. Pronk heeft 24 juli 2008 met FNV Bondgenoten (hierna FNV) overeenstemming bereikt over de toepassing van de cao voor de Groothandel in Levensmiddelen (hierna: de cao) op de arbeidsovereenkomsten met haar (naast de twee directeuren) negen personeelsleden. De desbetreffende werknemers hebben zich met de toepassing van de cao op hun arbeidsovereenkomsten akkoord verklaard.
iv. Ter uitvoering van de met FNV gesloten overeenkomst (door partijen Principeakkoord genoemd) heeft Pronk aan vier van haar werknemers (in de leeftijd van 23 tot 36 jaar) met terugwerkende kracht tot 1 januari 2002 de structurele cao-loonsverhogingen als bedoeld in Bijlage I van de cao uitbetaald. Aan Pronk en vier andere werknemers (in de leeftijd van 53 tot 64 jaar) zijn die verhogingen niet toegekend omdat laatstbedoelde werknemers volgens Pronk op grond van lid 4 van Bijlage I geen aanspraak hadden op die structurele salarisverhogingen.
v. De cao voorziet in artikel 24 in het indelen van functies in functiegroepen en kent (in artikel 25) een functiewaarderingssysteem op grond waarvan [appellant] in 2009 is ingedeeld in functiegroep 7.
[appellant] vordert in deze procedure (primair) voor recht te verklaren dat hij op grond van de in het Principeakkoord gemaakte afspraken recht heeft op aanpassing van zijn salaris volgens de cao-loonrondes en Pronk te veroordelen tot betaling aan [appellant] van € 11.073,-- bruto wegens achterstallig loon over de periode 1 januari 2002 tot 1 november 2011, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve vervaldata van de loontermijnen en met de wettelijke verhoging. Hij stelt ter ondersteuning van zijn vordering dat hij op grond van de tussen Pronk en FNV gesloten overeenkomst recht heeft op cao-salarisverhogingen vanaf 1 januari 2002 en dat Pronk hem die verhogingen ten onrechte niet heeft toegekend. Hij voert verder aan dat de toepassing die Pronk geeft aan de cao leidt tot leeftijdsdiscriminatie omdat de jongere werknemers de verhoging wel hebben ontvangen en de oudere niet.
De vordering van [appellant] is bij het bestreden vonnis afgewezen. Tegen deze beslissing en de gronden waarop deze berust, richten zich de grieven van [appellant].
Het geschil tussen partijen betreft de vraag of [appellant] aanspraak kan maken op de cao-salarisverhogingen met terugwerkende kracht tot 1 januari 2002, zoals hij stelt. Voor het antwoord op die vraag is beslissend of [appellant] op grond van de cao recht had op de in Bijlage I van de cao toegekende structurele salarisverhogingen. Pronk betwist immers niet dat zij met FNV is overeengekomen dat zij die werknemers die aanspraak hebben op die salarisverhogingen met terugwerkende kracht tot 1 januari 2002 nabetalingen zou doen (zoals zij ook ten aanzien van vier werknemers heeft gedaan), maar stelt zich op het standpunt dat Pronk op grond van het bepaalde in Bijlage I lid 4 van de cao geen recht heeft op de cao-salarisverhogingen van lid 1 van die bijlage.
Artikel 27 lid 1 van de cao (Salarissen) bepaalt dat aan de werknemer een salaris wordt uitbetaald “op grond van de in art. 25 vermelde functiegroepen en met inachtneming van de overige bepalingen in bijlage I. De bijlage wordt geacht deel uit te maken van deze cao”.
Bijlage I bij de cao 2009 -2010 (Functiewaardering en beloning) luidt voor zover van belang:
“ 1. De in deze cao genoemde lonen en salarissen alsmede de werkelijk betaalde lonen en salarissen worden per 1 april 2010 met 1% structureel verhoogd.
(…)
4. 4. Voor werknemers ingedeeld in een salarisschaal waarvan het eindsalaris hoger ligt dan het maximum van schaal 7, vermeerderd met 10%, zijn geen loonschalen in de CAO opgenomen en zijn derhalve de bepalingen van lid 1 niet van toepassing.
5. Voor werknemers die vallen onder de in artikel 25 genoemde functiegroepen gelden de in lid 1 genoemde verhogingen niet voor de looncomponent boven de maximum grens van de zorgtoeslag.”
Nu het tegendeel niet is gesteld of gebleken gaat het hof ervan uit dat Bijlage I bij de cao in de voor de beoordeling van deze zaak relevante periode steeds hetzelfde heeft geluid met uitzondering van de daarin genoemde datum, waarop de verhoging ingaat en het percentage van de verhoging.
Bij de uitleg van cao-bepalingen is de tekst van de desbetreffende bepaling gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao en van eventuele beschikbare schriftelijke toelichtingen daarop van doorslaggevende betekenis, waarbij tevens de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de verschillende op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties leiden, in aanmerking moeten worden genomen. Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat uitleg van Bijlage I conform deze norm niet leidt tot de conclusie dat [appellant] geen aanspraak kan maken op de in lid 1 van Bijlage I genoemde salarisverhogingen. Voor dit oordeel is het volgende redengevend.
Uitgangspunt bij de regeling voor de salarisverhogingen (indexeringen) in de cao zoals neergelegd in lid 1 van Bijlage I is dat werknemers recht hebben op structurele loonsverhogingen met een percentage van hun loon. Dat staat met zoveel woorden in lid 1. Op dat uitgangspunt geven de volgende leden van Bijlage I een aantal uitzonderingen, waarvan voor deze zaak het bepaalde in de hiervoor geciteerde leden 4 en 5 van belang is. Hierin valt te lezen dat voor werknemers die zijn ingedeeld in een salarisschaal waarvan het eindsalaris hoger ligt dan het maximum van schaal 7 vermeerderd met tien procent de bepalingen van lid 1 (dus: de structurele verhogingen) niet van toepassing zijn (lid 4) en dat voor werknemers die vallen onder de in artikel 25 genoemde functiegroepen de verhogingen van lid 1 niet gelden voor de looncomponent boven de maximum grens van de zorgtoeslag (lid 5).
[appellant] was ingedeeld in een functiegroep en behoort daardoor naar het oordeel van het hof niet tot de in lid 4 bedoelde werknemers omdat in lid 4 niet over functiegroepen wordt gesproken. Dit in tegenstelling tot lid 5 waar gesproken wordt over werknemers die in functiegroepen zijn ingedeeld. Het salaris van [appellant] was – daar zijn partijen het over eens – hoger dan de maximum grens van de zorgtoeslag en dat betekent dat lid 5 wel op hem van toepassing was. Hierop wordt hierna nog teruggekomen.
De hiervoor gegeven uitleg van de onderhavige cao-bepalingen strookt met de tekst van artikel 3 van de cao waarin is bepaald dat Bijlage I in beginsel niet van toepassing is op werknemers die niet vallen onder de in artikel 25 van de cao genoemde functiegroepen en op werknemers die (in de cao 2009 -2010) voor 1 april 2009 meer verdienen dan € 4.223,-- bruto per maand. Vast staat dat [appellant] was ingedeeld in een functiegroep (7) als bedoeld in artikel 25 van de cao en minder verdiende dan het genoemde maandsalaris (zijn laatstverdiende salaris was € 3.182,-- bruto per maand). Artikel 3 van de cao sluit [appellant] dus niet uit van de werking van Bijlage 1.
De onder 3.6.1 tot en met 3.6.4 gegeven uitleg komt ook in resultaat ook overeen met de uitleg die de op grond van artikel 49 van de cao ingestelde Vaste Commissie daaraan heeft gegeven. Deze commissie heeft onder meer tot taak te adviseren over geschillen over de uitleg en toepassing van de cao. In een brief aan Pronk van 22 juni 2010 schrijft de Commissie voor zover van belang:
“Tenzij
- -
-
werknemers meer verdienen dan de grens genoemd in artikel 3 lid 3 of
- -
-
met een OR of PVT een beloningssysteem is afgesproken
hebben werknemers recht op de cao-loonsverhogingen conform bijlage 1 lid 1 indien en voor zover hun loon niet meer bedraagt dan het maximum van schaal 7, vermeerderd met 10%.”
Voorts kan ook uit de tekst van de als productie 6 bij de inleidende dagvaarding overgelegde brochure, die door werkgevers en werknemersverenigingen is uitgegeven ter toelichting op de cao 2007 – 2009, worden opgemaakt dat de in die cao vastgelegde salarisverhogingen gelden voor werknemers die vallen onder een van de zeven functiegroepen.
Partijen hebben bij hun processtukken nog een aantal andere publicaties en diverse brieven en e-mails in het geding gebracht, waaruit zou moeten blijken dat Bijlage I van de cao wel of niet op [appellant] van toepassing was. Die stukken spelen naar het oordeel van het hof bij de uitleg van de onderhavige bepalingen geen rol omdat zij niet afkomstig zijn van cao-partijen gezamenlijk of de Vaste Commissie en dus niet als toelichting op de cao kunnen gelden, die bij de uitleg daarvan in aanmerking kan worden genomen.
Ten slotte is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is dat de regeling van indexering van de salarissen, zoals neergelegd in Bijlage I van de cao, beoogt werknemers die zijn ingedeeld in een functiegroep en op wie ingevolge het bepaalde in artikel 3 lid 2 van de cao op die grond Bijlage I van toepassing is, alsnog (geheel) van indexering uit te sluiten.
Het hof concludeert dat [appellant] aanspraak kan maken op de cao-loonsverhogingen vanaf 1 januari 2002 voor zover zijn loon niet meer bedroeg dan de maximum grens van de zorgtoeslag. Grief III, die zich richt tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] die aanspraak niet heeft, slaagt. De loonvordering van [appellant] is toewijsbaar met in achtneming van het bepaalde in lid 5 van Bijlage I.
Uit de door [appellant] in het geding gebrachte specificatie van zijn vordering (productie 9 bij de inleidende dagvaarding) blijkt niet dat hij rekening gehouden heeft met het bepaalde in lid 5 van Bijlage I en dat hij de cao-loonsverhogingen uitsluitend heeft toegepast op dat gedeelte van het loon dat onder de maximum grens van de zorgtoeslag lag. Hij zal in de gelegenheid worden gesteld bij akte een nieuwe berekening in het geding te brengen, waaruit blijkt dat die grens wel in aanmerking is genomen. Pronk zal – eveneens bij akte – op de nieuwe berekening mogen reageren.
Bij deze stand van zaken heeft [appellant] geen belang bij een beslissing op de grieven I en II. Overigens volgt het hof [appellant] niet in zijn stelling dat Pronk in eerste aanleg een bewijsopdracht is gegeven. Er is geen tussenvonnis gewezen, waarin een probandum is gegeven. De kantonrechter heeft Pronk slechts in de gelegenheid gesteld een ter gelegenheid van een comparitie van partijen geuite stelling nader toe te lichten.
Grief IV strekt ten betoge dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het feit dat Pronk vier jongere werknemers wel en vijf oudere werknemers niet met terugwerkende kracht de cao-salarisverhogingen heeft toegekend, geen leeftijdsdiscrimenatie betekende. [appellant] verwijst ter toelichting op zijn grief naar het oordeel van de Commissie Gelijke Behandeling van 11 april 2011, inhoudende dat Pronk (indirect) onderscheid naar leeftijd heeft gemaakt door [appellant] en vier andere medewerkers niet met terugwerkende kracht de cao-loonsverhogingen te betalen. Ook bij de behandeling van deze grief heeft [appellant] geen belang nu Pronk alsnog veroordeeld zal worden cao-verhogingen als hiervoor aangeduid uit te betalen.
Grief V heeft geen zelfstandige betekenis. De behandeling van grief VI, die zich richt tegen de proceskostenveroordeling van Pronk in eerste aanleg zal worden aangehouden tot na de in 3.7 bedoelde aktewisseling.
Nu de primaire vordering van [appellant] - met in achtneming van het onder 3.6.8 overwogene - wordt toegewezen, behoeft niet te worden beslist of zijn eiswijziging (inhoudende dat hij tevens een subsidiaire vordering instelt) toelaatbaar is of niet. Aan de beoordeling van die subsidiaire vordering komt het hof niet toe.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.