Gerechtshof Amsterdam, 20-06-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2420, 200.199.298/01
Gerechtshof Amsterdam, 20-06-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2420, 200.199.298/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 20 juni 2017
- Datum publicatie
- 14 juli 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2017:2420
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:1985, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 200.199.298/01
Inhoudsindicatie
Na constatering virusziekte in gekweekte tomatenplanten beëindigt opdrachtgever de jarenlange relatie. In het kader van de vraag waar de besmetting is ontstaan verzoekt kweker op grond van artikel 843a Rv. overlegging van bescheiden door de opdrachtgever in combinatie met een voorlopig getuigenverhoor. Is een verzoekschrift voor deze combinatie de juiste procesinleiding? Recht op hoor en wederhoor. Bescheiden zijn voldoende concreet omschreven. Redelijk belang. Overlegging noodzakelijk voor behoorlijke rechtsbedeling. Geen contractuele relatie vereist met de opsteller van de stukken.
Artikelen: 843a Rv, 186 Rv, 6 EVRM.
Uitspraak
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.199.298/01
zaak-/rekestnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/240359 HA RK 16-43
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 20 juni 2017
inzake
SYNGENTA SEEDS B.V.,
gevestigd te Enkhuizen,
appellante,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. V. van Druenen te Amsterdam,
tegen
[X] SEED PRODUCTIONS B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. J.A.A. van de Ven te Amsterdam.
1 Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna Syngenta en [X] genoemd.
Syngenta is bij verzoekschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 16 september 2016, onder aanvoering van zeven grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking die de rechtbank Noord-Holland onder bovengenoemd zaak-/rekestnummer op 30 juni 2016 heeft gegeven. Het beroepschrift strekt, zakelijk weergegeven, ertoe dat het hof de genoemde beschikking zal vernietigen en alsnog [X] niet-ontvankelijk zal verklaren in haar verzoek, voor zover strekkende tot het verstrekken van afschriften van stukken(art. 843a Rv), dan wel dat verzoek zal afwijzen, met veroordeling van [X] , uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding in beide instanties.
Op 30 november 2016 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep, tevens verzoekschrift in incidenteel hoger beroep, met productie, van [X] ingekomen, inhoudende het verzoek de beschikking waarvan beroep, kennelijk: voor zover betreffende voormeld verzoek, te bekrachtigen, behalve waar het betreft de afwijzing van de verzochte uitvoerbaarverklaring bij voorraad en dat deel van het inleidende verzoek alsnog toe te wijzen, alsmede aan de veroordeling een dwangsom te verbinden van € 2.500,= per dag dat Syngenta nalatig blijft aan de veroordeling te voldoen.
Op 24 januari 2017 is ter griffie een verweerschrift in incidenteel hoger beroep van de zijde van Syngenta binnengekomen, met het verzoek het verzoek in het incidentele hoger beroep af te wijzen.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 4 mei 2017. Bij die gelegenheid hebben namens Syngenta mr. Van Druenen voornoemd en haar kantoorgenoot mr. M. Schut het woord gevoerd en namens [X] mr. Van de Ven voornoemd, allen aan de hand van aan het hof overgelegde aantekeningen. Namens partijen zijn inlichtingen verschaft.
Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten. Uitspraak is bepaald op heden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking onder 2.1 tot en met 2.8 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daarover bestaat geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. Die feiten zijn de volgende.
a. Syngenta houdt zich onder meer bezig met de ontwikkeling en verkoop van diverse groenterassen. Zij laat de haar in eigendom toebehorende planten eerst opkweken op
Plantenkwekerij Vreugdenhil (hierna: Vreugdenhil).
b. [X] verzorgt sinds ongeveer 25 jaar op haar complex van tuinbouwkassen
uitsluitend groentegewassen (komkommers, paprika’s en vooral tomaten) die eigendom zijn van Syngenta, nadat Syngenta deze door een vervoerder van Vreugdenhil naar [X] heeft laten vervoeren.
c. In 2015 is op het bedrijf van [X] in een vanaf Vreugdenhil bij haar geplaatste
partij tomatenplanten van Syngenta een besmetting met het voor de productietomatenteelt gevaarlijke Pepinomozaïekvirus geconstateerd.
d. Begin september 2015 heeft Syngenta onderzoek laten uitvoeren naar de besmetting door een bedrijf genaamd Scientia Terrae. Ook heeft Syngenta een intern team van deskundigen onderzoek laten doen naar de bronnen van de besmetting door middel van een zogenoemde Root Cause Analysis (hierna: RCA).
e. Syngenta stelt zich op het standpunt dat de bron van de besmetting bij [X] ligt
en heeft de duurovereenkomst met [X] opgezegd. Bij e-mail van 30 oktober 2015 aan [X] heeft [Y] van Syngenta in dit verband melding gemaakt van een ‘separate risk assessment’ die tot het besluit van opzegging heeft geleid. Ook heeft Syngenta van [X] terugbetaling verlangd van een deel, groot € 700.000,=, van het voor de afgebroken besmette tomatenteelt reeds aan voorschotten betaalde bedrag. [X] weigert terugbetaling.
f. [X] stelt zich op het standpunt dat voor de hand ligt dat de bron van de besmetting bij Vreugdenhil ligt. [X] heeft Syngenta schriftelijk op 9 november 2015 en op 7 december 2015 verzocht om inzage in de test- en onderzoeksresultaten betreffende de bron van de besmetting, aan welk verzoek Syngenta niet heeft voldaan.
g. [X] heeft bij brief van 26 februari 2016 Syngenta aansprakelijk gesteld voor
schade als gevolg van onder meer wanprestatie zijdens Syngenta bestaande uit
onbevoegdelijk beëindigen van de duurovereenkomst.
3 Beoordeling
[X] heeft in eerste aanleg - na wijziging van haar verzoek - op grond van artikel 186 Rv verzocht een voorlopig getuigenverhoor te bevelen over wat is besproken en gewisseld tussen Syngenta en Vreugdenhil en/of de transporteur en voorts op grond van 843a Rv verzocht te bepalen dat Syngenta aan haar afschriften moet verstrekken van alle (al dan niet tussentijdse en concept-)onderzoeksverslagen, analyses, rapporten, e-mails, faxen, brieven, gespreksverslagen en overige notulen die betrekking hebben op:
- de door of vanwege Scientia Terrae uitgevoerde onderzoeken inzake de besmetting;
- de RCA;
- de “separate risk assessment”;
- teelttechnische informatie en documenten die Syngenta heeft ontvangen van Vreugdenhil inzake de teelt die uiteindelijk besmet bleek te zijn;
- hetgeen door of namens Vreugdenhil (en/of diens transporteur) is geschreven inzake de (mogelijke) oorzaken van de besmetting en hetgeen Syngenta aan deze beide partijen heeft geschreven daaromtrent,
een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
Mr. Schut voornoemd heeft bij faxbericht van 13 mei 2016 namens Syngenta aan de rechtbank laten weten dat naar de mening van Syngenta de op 19 mei 2016 geplande zitting geen doorgang behoefde te vinden omdat Syngenta geen bezwaar maakte tegen het voorlopig getuigenverhoor en de vordering op grond van artikel 843a Rv niet kan worden ingesteld bij verzoekschrift en dus niet op de zitting van 19 mei 2016 kon worden behandeld. Syngenta kondigde aan inhoudelijk verweer te zullen voeren als [X] de vordering alsnog bij dagvaarding aanhangig zou maken; de vordering voldeed volgens haar evident niet aan de strikte criteria van artikel 843a Rv.
Op aandringen van de rechtbank is Syngenta, bijgestaan door haar advocaat en een (andere) kantoorgenoot toch verschenen op de mondelinge behandeling, alwaar zij - onder protest en in het kort - ook heeft toegelicht waarom het op 843a Rv gebaseerde verzoek van [X] volgens haar op inhoudelijke gronden niet voor toewijzing in aanmerking kwam.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor te gelasten toegewezen. Met betrekking tot het op artikel 843a Rv gebaseerde verzoek heeft de rechtbank overwogen dat Syngenta de gelegenheid heeft gehad daartegen verweer te voeren, waarvan zij ter zitting gebruik heeft gemaakt. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat er geen grond bestaat om aan te nemen dat de wetgever heeft beoogd de mogelijkheid uit te sluiten om een dergelijke vordering bij verzoekschrift in te stellen. De rechtbank heeft Syngenta veroordeeld om binnen een maand na de betekening van (lees:) de beschikking aan [X] afschrift te verstrekken van alle (al dan niet tussentijdse en concept-) onderzoeksverslagen, analyses, rapporten, e-mails, faxen, brieven, gespreksverslagen en overige notulen die betrekking hebben op:
- de door of vanwege Scientia Terrae uitgevoerde onderzoeken inzake de
besmetting;
- de RCA;
- de ‘separate risk assessment’, voor zover daarvan verslag is opgemaakt;
- hetgeen door of namens Vreugdenhil (en/of de transporteur) is geschreven inzake
de (mogelijke) oorzaken van de besmetting en hetgeen Syngenta aan deze beide
partijen heeft geschreven daaromtrent. Het meer of anders verzochte is afgewezen. De beschikking is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Grief 1 in het principale appel houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat ook bij verzoekschrift op grond van artikel 843a Rv overlegging van stukken kan worden gevraagd. Syngenta betoogt dat dit uitsluitend kan als het verzoek wordt gedaan als onderdeel van een reeds lopend geding dat de vorm heeft van een verzoekschriftprocedure. Als een reeds lopend geding is niet te beschouwen het verzoek tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor, omdat dat geen volwaardige inhoudelijke behandeling van het geschil met zich brengt en het doelmatigheidsargument - dat het de voorkeur verdient dat de rechter die over de inhoud van de zaak oordeelt, ook over het 843a-verzoek oordeelt - dan niet opgaat. De beide verzoeken zijn ook niet met elkaar verweven en moeten aan de hand van uiteenlopende criteria worden beoordeeld. Ook uit het door de rechtbank geciteerde arrest van de Hoge Raad van 5 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3533) kan niet worden afgeleid dat een zelfstandig 843a-geding met een verzoekschrift kan worden ingeleid, aldus Syngenta.
Naar het oordeel van het hof moet het om proceseconomische redenen aanvaardbaar worden geacht dat een partij die met het oog op een nog aanhangig te maken geding met betrekking tot hetzelfde onderwerp zowel een voorlopig getuigenverhoor of een voorlopig deskundigenbericht als een bevel tot overlegging van stukken verlangt, die combinatie van gewenste bewijsverrichtingen bij een en hetzelfde procesinleidend stuk en, zoals hier, dus bij verzoekschrift aan de bevoegde rechter voorlegt. Doorgaans, en zo ook in het onderhavige geval, zullen de over te leggen stukken, zoals de rechtbank in de bestreden beslissing ook heeft overwogen, een rol kunnen spelen tijdens de getuigenverhoren. Dit betekent dat ook om die reden niet kan worden gezegd dat de beide verzoeken niet met elkaar verweven zijn, zoals Syngenta stelt. Serieuze nadelen zijn voor de verweerder aan deze gang van zaken niet verbonden. Als zodanig kan niet worden beschouwd het feit dat de verschillende verzoeken aan de hand van uiteenlopende criteria moeten worden beoordeeld. De rechter moet immers alleszins in staat worden geacht dat onderscheid te kunnen maken. De verzoekschriftprocedure is een volwaardige en laagdrempelige procedure. Syngenta is door de keuze voor deze route niet in haar belangen geschaad. Integendeel, op die manier zijn haar de kosten van een extra dagvaardingsprocedure bespaard gebleven. De rechtbank heeft dus terecht geoordeeld dat [X] het geding ook waar het betreft het 843a-verzoek, op de juiste manier heeft ingeleid. Grief 1 faalt.
Met grief 2 in het principale appel beklaagt Syngenta zich over de gang van zaken in eerste aanleg. Zij is van mening dat de rechtbank het recht op hoor en wederhoor heeft geschonden en heeft gehandeld in strijd met de goede procesorde. Het hof volgt haar niet in dat standpunt. Syngenta heeft de gelegenheid gekregen een volwaardig verweerschrift in te dienen, van welke gelegenheid zij geen gebruik heeft gemaakt, op grond van de aanname dat het geding op onjuiste wijze zou zijn ingeleid. Dat is een keuze die voor haar eigen rekening komt. Vervolgens heeft Syngenta ter zitting inhoudelijk kunnen reageren op het 843a-verzoek en dat ook daadwerkelijk gedaan, zij het kort en onder protest. Ook dat laatste was haar eigen keuze. De stelling dat Syngenta door de rechtbank op het verkeerde been is gezet over het onderwerp van de mondelinge behandeling acht het hof, gelet op de inhoud van de overgelegde spreekaantekeningen, niet voldoende onderbouwd. Overigens geldt dat, zo deze gebreken wel aan de behandeling door de rechter in eerste aanleg zouden hebben gekleefd, deze door de behandeling in hoger beroep zijn opgeheven en dus geen zelfstandige grond voor vernietiging van de bestreden beslissing kunnen opleveren.
Ook deze grief heeft geen succes.
In de loop van de onderhavige procedure heeft Syngenta [X] reeds afschriften verstrekt van de RCA en van het onderzoeksrapport van Scientia Terrae. Zij heeft ook niet langer betwist dat [X] belang heeft bij de overlegging daarvan. Van haar kant heeft [X] geen grief gericht tegen de gedeeltelijke afwijzing van haar verzoek. In hoger beroep moet dus nog worden beoordeeld of [X] recht heeft op de ‘separate risk assessment’ alsmede op alle (al dan niet tussentijdse en concept-) onderzoeksverslagen, analyses, rapporten, e-mails, faxen, brieven, gespreksverslagen en overige notulen die betrekking hebben op de RCA, het onderzoek van Scientia Terrae en de ‘separate risk assessment’.
Uitgangspunt bij de beoordeling van een vordering of verzoek op de voet van artikel 843a lid 1 Rv is dat voor toewijzing daarvan slechts plaats is, indien degene die een dergelijke vordering instelt daarbij een rechtmatig belang heeft, het bescheiden betreft aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorganger partij is, de bescheiden voldoende bepaald zijn en zich niet de situatie voordoet dat gewichtige redenen zich tegen overlegging verzetten of de rechtsbedeling ook zonder de gevraagde gegevens is gewaarborgd. Deze vier voorwaarden zijn het onderwerp van achtereenvolgens de grieven 4, 5, 3, en 6 in het principale appel.
Ad grief 4. Het is aannemelijk dat [X] door de abrupte opzegging door Syngenta van de reeds lang tussen partijen bestaande overeenkomst aanzienlijke schade heeft geleden. Syngenta was immers haar enige opdrachtgeefster. [X] heeft Syngenta voor die schade aansprakelijk gesteld. Uit de stellingen van partijen blijkt voorts dat van haar kant Syngenta [X] aansprakelijk heeft gesteld voor de schade die zij heeft geleden als gevolg van de besmetting, welke schade zonder enige twijfel ook aanzienlijk zal zijn. Om te kunnen beoordelen wat haar kansen zullen zijn in een door haarzelf of Syngenta aan te spannen procedure, heeft [X] er behoefte aan de uitkomsten van het door en in opdracht van Syngenta uitgevoerde onderzoek, waarin het bedrijf van [X] als meest waarschijnlijke bron van de besmetting wordt aangewezen, in perspectief te kunnen plaatsen doordat expliciet wordt gemaakt welke keuzes Syngenta aan de start en in de loop van de onderzoeken heeft gemaakt om het object van onderzoek (nader) te bepalen. Nu dergelijke keuzes zeer bepalend kunnen zijn voor de inhoud van de uiteindelijke rapportage, is het hof van oordeel dat [X] bij het verkrijgen van stukken waarin die keuzes vastliggen, een rechtmatig belang heeft. Hetzelfde geldt voor de correspondentie tussen Vreugdenhil of haar vervoerder enerzijds en Syngenta anderzijds over de bron van de besmetting. Ook die correspondentie kan licht werpen op de vraag of de alternatieve mogelijke bronnen van besmetting door Syngenta zijn onderzocht en wat daarvan de uitkomst was. Een rechtmatig belang ontbreekt echter ten aanzien van de ‘separate risk assessment’, daargelaten de vraag of daarvan al een verslag is opgemaakt. De ‘risk assessment’ betreft kennelijk de interne besluitvorming binnen Syngenta over de vraag of het, gelet op de uitkomsten van het verrichte onderzoek, verantwoord is verder zaken te doen met [X] als kweker. Deze afweging gaat [X] niet aan.
Syngenta heeft aangevoerd dat [X] ook bij overlegging van de overige stukken geen rechtmatig belang heeft, omdat zij zelf geen enkel onderzoek naar de bron van de besmetting heeft uitgevoerd. Dit argument wordt verworpen. De RCA heeft op het bedrijf van [X] geen feitelijke bron van de besmetting kunnen aanwijzen. De conclusie dat het bedrijf van [X] de meest waarschijnlijke bron is van de besmetting met het Pepinomozaïekvirus berust (slechts) op een vergelijking van de lengte van de periode tussen aflevering van de planten in kwestie en de eerste constatering van de besmetting met de incubatietijd. Uiteraard zou [X] nader onderzoek kunnen doen naar de vraag hoe binnen haar bedrijf de geldende protocollen worden nageleefd, maar dat neemt haar belang niet weg om ook het onderzoek van Syngenta op waarde te kunnen schatten, met name voor zover dat betrekking heeft op delen van de cyclus die zich buiten haar beïnvloedingssfeer bevinden, de kweek van de jonge planten en het vervoer daarvan naar haar bedrijf. Omdat [X] met Vreugdenhil geen enkele contractuele band heeft, is eigen onderzoek van [X] daarnaar uitgesloten. Aan het vereiste van een rechtmatig belang is derhalve voldaan.
Ad grief 5. De gevraagde stukken betreffen een rechtsverhouding waarbij [X] partij is, omdat de onderzoeken door Syngenta zijn gebruikt als argument om het bedrijf van [X] als bron van de besmetting aan te wijzen en op basis daarvan een aanzienlijk deel van het voorschot terug te eisen, de relatie met [X] te beëindigen en [X] aansprakelijk te stellen. Een contractuele relatie van [X] met Vreugdenhil of haar vervoerder is dan niet vereist.
Ad grief 3. Voorkomen moet worden dat in het kader van een 843a-verzoek een sleepnet wordt uitgeworpen om bij de wederpartij naar informatie te vissen in de hoop daarin iets interessants te ontdekken. De gevraagde informatie moet dan ook voldoende bepaald zijn. Anderzijds moet deze eis ook niet te ver worden opgerekt. Een verzoeker zal doorgaans niet exact op de hoogte zijn van de wijze waarop de verweerster haar zaken heeft geregeld, waardoor een 843a-verzoek vaak noodgedwongen een wat algemene omschrijving zal bevatten, en ook zal mogen bevatten, van stukken waarvan redelijkerwijs mag worden aangenomen dat die in een of andere vorm aanwezig zijn. Naar het oordeel van het hof wordt aan de bepaaldheidseis voldaan voor zover het verzoek betrekking heeft op de tussentijdse en concept-onderzoeksverslagen van de RCA, de verslagen van besprekingen over de totstandkoming en de voortgang van de RCA en het onderzoek door Scientia Terrae, alsmede de aansprakelijkstelling van Vreugdenhil en de reactie van Vreugdenhil daarop. Syngenta heeft betwist dat Scientia Terrae tussentijdse verslagen heeft opgemaakt van haar onderzoek en het tegendeel is het hof niet gebleken. Voor het overige acht het hof het verzoek van [X] te vaag.
Ad grief 6. Syngenta heeft niet aannemelijk gemaakt dat zwaarwegende belangen harerzijds zich tegen overlegging van de hiervoor omschreven bescheiden verzetten, behalve voor zover het gaat om overleg met haar advocaat, waarvan de inhoud uit de aard der zaak geheim moet blijven en die het hof daarom zal uitsluiten van de veroordeling. Het hof is niet ervan overtuigd geraakt dat de rechtsbedeling ook zonder de gevraagde gegevens is gewaarborgd. In dit verband wordt verwezen naar hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen over de beperkte mogelijkheden van [X] om buiten haar eigen bedrijf onderzoek te doen naar de oorzaken van de ontstane problemen.
Hetgeen hiervoor werd overwogen leidt tot de slotsom dat de grieven 3 tot en met 6 in beperkte mate succesvol zijn; het bevel zal worden beperkt tot de hiervoor omschreven stukken.
Grief 7 is een slotgrief zonder zelfstandige betekenis.
[X] heeft in hoger beroep verzocht aan de veroordeling tot het verstrekken van afschriften een dwangsom te verbinden van € 2.500,= per dag. Dit verzoek is toewijsbaar, met dien verstande dat het hof de dwangsom zal matigen en maximeren.
[X] heeft voorts in hoger beroep verzocht de bestreden beslissing alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Daarop ziet haar incidentele grief. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft zij dit verzoek en deze grief beperkt tot de kwestie van het voorlopig getuigenverhoor. Syngenta heeft zich tegen de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van dat deel van de beschikking niet verzet. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen.
Syngenta moet als de overwegend in het ongelijk gestelde partij de kosten dragen van het geding in eerste aanleg en in principaal appel. De kosten van het incidentele appel worden gecompenseerd.