Hoge Raad, 26-10-2018, ECLI:NL:HR:2018:1985, 17/03388
Hoge Raad, 26-10-2018, ECLI:NL:HR:2018:1985, 17/03388
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 26 oktober 2018
- Datum publicatie
- 26 oktober 2018
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2018:1985
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2017:2420, Bekrachtiging/bevestiging
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:829, Gevolgd
- Zaaknummer
- 17/03388
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Kan inzage, afschrift of uittreksel op de voet van art. 843a Rv worden verzocht bij verzoekschrift? Gewichtige redenen (art. 843a lid 4 Rv) in verband met vertrouwelijkheid van interne besluitvorming en overleg met externe adviseurs. Uitleg van veroordeling tot verstrekking afschrift van stukken in verband met vertrouwelijkheid van overleg tussen veroordeelde partij en haar advocaat.
Uitspraak
26 oktober 2018
Eerste Kamer
17/03388
LZ/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
SYNGENTA SEEDS B.V.,gevestigd te Enkhuizen,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaten: mr. B.T.M. van der Wiel en mr. A.M. van Aerde,
t e g e n
[verweerster] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. N.E. Groeneveld-Tijssens.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Syngenta en [verweerster] .
1 Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de beschikking in de zaak C/15/240359/HA RK 16-43 van de rechtbank Noord-Holland van 30 juni 2016;
b. de beschikking in de zaak 200.199.298/01 van het gerechtshof Amsterdam van 20 juni 2017.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2 Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft Syngenta beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aandeze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerster] heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaten van Syngenta hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.
3 Beoordeling van het middel
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Syngenta houdt zich onder meer bezig met de ontwikkeling en verkoop van groenterassen. Zij laat de haar in eigendom toebehorende planten eerst opkweken op [A] (hierna: [A]).
(ii) [verweerster] verzorgt sinds ongeveer 25 jaar op haar complex van tuinbouwkassen uitsluitend groentegewassen die eigendom zijn van Syngenta, nadat Syngenta deze door een vervoerder van [A] naar [verweerster] heeft laten vervoeren.
(iii) In 2015 is op het bedrijf van [verweerster] in een vanaf [A] bij haar geplaatste partij tomatenplanten van Syngenta een besmetting met het voor de productietomatenteelt gevaarlijke Pepinomozaïekvirus geconstateerd.
(iv) Begin september 2015 heeft Syngenta door het bedrijf Scientia Terrae onderzoek laten uitvoeren naar die besmetting. Ook heeft Syngenta een intern team van deskundigen door middel van een zogenoemde Root Cause Analysis (hierna: RCA) onderzoek laten doen naar de bronnen van de besmetting.
(v) Syngenta stelt zich op het standpunt dat de bron van de besmetting bij [verweerster] ligt en heeft de duurovereenkomst met [verweerster] opgezegd. Bij e-mail van 30 oktober 2015 aan [verweerster] heeft [betrokkene 1] van Syngenta in dit verband melding gemaakt van een ‘separate risk assessment’ die tot het besluit van opzegging heeft geleid. Ook heeft Syngenta van [verweerster] terugbetaling verlangd van een deel van het voor de afgebroken tomatenteelt reeds aan voorschotten betaalde bedrag, te weten € 700.000,--. [verweerster] heeft terugbetaling geweigerd.
(vi) [verweerster] stelt zich op het standpunt dat voor de hand ligt dat de bron van de besmetting bij [A] ligt. [verweerster] heeft Syngenta bij brief van 9 november 2015 en bij e-mail van 7 december 2015 verzocht om inzage in de test- en onderzoeksresultaten betreffende de bron van de besmetting. Syngenta heeft niet aan dit verzoek voldaan.
(vii) [verweerster] heeft Syngenta bij brief van 26 februari 2016 aansprakelijk gesteld voor schade onder meer als gevolg van wanprestatie aan de zijde van Syngenta, te weten het zonder deugdelijke rechtsgrond beëindigen van de tussen partijen bestaande duurovereenkomst.
[verweerster] verzoekt in deze procedure, voor zover in cassatie van belang, dat op de voet van art. 186 Rv een voorlopig getuigenverhoor wordt bevolen over hetgeen is besproken en gewisseld tussen Syngenta en [A], dan wel de transporteur. Voorts verzoekt [verweerster] dat Syngenta op de voet van art. 843a Rv wordt bevolen aan [verweerster] afschrift te verstrekken van alle (al dan niet tussentijdse en concept-)onderzoeksverslagen, analyses, rapporten, e-mails, faxen, brieven, gespreksverslagen en overige notulen die betrekking hebben op:
- de door of vanwege Scientia Terrae uitgevoerde onderzoeken inzake de besmetting;
- de (hiervoor in 3.1 onder (iv) bedoelde) RCA;
- de (hiervoor in 3.1 onder (v) bedoelde) ‘separate risk assessment’;
- teelttechnische informatie en documenten die Syngenta heeft ontvangen van [A] inzake de teelt die uiteindelijk besmet bleek te zijn; en
- hetgeen door of namens [A] (en/of diens transporteur) is geschreven inzake de (mogelijke) oorzaken van de besmetting en hetgeen Syngenta daaromtrent aan deze beide partijen heeft geschreven.
De rechtbank heeft een voorlopig getuigenverhoor gelast en het op art. 843a Rv gebaseerde verzoek gedeeltelijk toegewezen.
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd waar het betreft de gedeeltelijke toewijzing van het op art. 843a Rv gebaseerde verzoek en Syngenta veroordeeld, voor zover in cassatie van belang, om [verweerster] afschrift te verstrekken van (aldus het dictum van de bestreden beschikking):
“- alle (al dan niet tussentijdse en concept-) onderzoeksverslagen van de RCA,
- het verslag van het door Scientia Terrae uitgevoerde onderzoek,
- alle verslagen van de besprekingen binnen en door Syngenta over de totstandkoming en de voortgang van de RCA en het onderzoek door Scientia Terrae, behalve die met haar advocaat,
- de aansprakelijkstelling van [A] door Syngenta, de reactie van [A] daarop en de eventuele verdere correspondentie en/of gespreksverslagen daaromtrent tussen Syngenta en [A]”
Aan deze beslissing heeft het hof onder meer het volgende ten grondslag gelegd:
“3.6 Naar het oordeel van het hof moet het om proceseconomische redenen aanvaardbaar worden geacht dat een partij die met het oog op een nog aanhangig te maken geding met betrekking tot hetzelfde onderwerp zowel een voorlopig getuigenverhoor of een voorlopig deskundigenbericht als een bevel tot overlegging van stukken verlangt, die combinatie van gewenste bewijsverrichtingen bij een en hetzelfde procesinleidend stuk en, zoals hier, dus bij verzoekschrift aan de bevoegde rechter voorlegt. Doorgaans, en zo ook in het onderhavige geval, zullen de over te leggen stukken, zoals de rechtbank in de bestreden beslissing ook heeft overwogen,een rol kunnen spelen tijdens de getuigenverhoren. Dit betekent dat ook om die reden niet kan worden gezegd dat de beide verzoeken niet met elkaar verweven zijn, zoals Syngenta stelt. Serieuze nadelen zijn voor de verweerder aan deze gang van zaken niet verbonden. Als zodanig kan niet worden beschouwd het feit dat de verschillende verzoeken aan de hand van uiteenlopende criteria moeten worden beoordeeld. De rechter moet immers alleszins in staat worden geacht dat onderscheid te kunnen maken. De verzoekschriftprocedure is een volwaardige en laagdrempelige procedure. Syngenta is door de keuze voor deze route niet in haar belangen geschaad. Integendeel, op die manier zijn haar de kosten van een extra dagvaardingsprocedure bespaard gebleven. De rechtbank heeft dus terecht geoordeeld dat [verweerster] het geding ook waar het betreft het 843a-verzoek, op de juiste manier heeft ingeleid. (…)
(…)
Syngenta heeft niet aannemelijk gemaakt dat zwaarwegende belangen harerzijds zich tegen overlegging van de hiervoor omschreven bescheiden verzetten, behalve voor zover het gaat om overleg met haar advocaat, waarvan de inhoud uit de aard der zaak geheim moet blijven en die het hof daarom zal uitsluiten van de veroordeling. Het hof is niet ervan overtuigd geraakt dat de rechtsbedeling ook zonder de gevraagde gegevens is gewaarborgd. In dit verband wordt verwezen naar hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen over de beperkte mogelijkheden van [verweerster] om buiten haar eigen bedrijf onderzoek te doen naar de oorzaken van de ontstane problemen.”
Onderdeel 1 van het middel klaagt dat het (hiervoor in 3.2.3 weergegeven) oordeel van het hof in rov. 3.6 getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Een exhibitievordering op de voet van art. 843a Rv kan niet worden ingeleid door middel van een verzoekschrift, nu deze bepaling spreekt van een ‘vordering’. Voor zover al de conclusie is gewettigd dat in een geval als het onderhavige de mogelijkheid van het instellen van een exhibitievordering bij verzoekschrift wenselijk is, is dit een keuze die aan de wetgever is, aldus de klacht.
Deze klacht faalt. Het begrip ‘vorderen’ in art. 843a lid 1 Rv duidt erop dat de wetgever voor ogen heeft gestaan dat inzage, afschrift of uittreksel in de zin van deze bepaling bij dagvaarding wordt gevorderd. Gelet op de rechtsontwikkeling en de opvattingen in de literatuur, vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.5-2.11, moet echter worden aangenomen dat inzage, afschrift of uittreksel ook kan worden verzocht bij verzoekschrift. Een verzoek op de voet van art. 843a Rv kan worden gedaan als zelfstandig verzoek en naast een ander verzoek, zoals een verzoek op de voet van art. 186 Rv tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor of een verzoek op de voet van art. 202 Rv tot het gelasten van een voorlopig bericht of verhoor van deskundigen.
Onderdeel 3.2 keert zich tegen het (hiervoor in 3.2.3 weergegeven) oordeel van het hof in rov. 3.14 en klaagt dat dat oordeel onvoldoende is gemotiveerd in het licht van hetgeen Syngenta in hoger beroep heeft gesteld omtrent de vertrouwelijkheid van de interne besluit- en gedachtevorming binnen Syngenta. Volgens de klacht heeft Syngenta uiteengezet dat het gaat om communicatie binnen Syngenta en door haar met haar externe adviseurs over hoe om te gaan met de besmetting en de juridische nasleep daarvan, en dat zij dat in vrijheid en beslotenheid moet kunnen doen. Daarop heeft het hof, zo luidt de klacht, niet anders gerespondeerd dan met de overweging dat Syngenta zwaarwegende belangen niet aannemelijk heeft gemaakt.
De aan de klacht ten grondslag liggende rechtsopvatting is in zoverre juist dat voor een partij een gewichtige reden in de zin van art. 843a lid 4 Rv kan bestaan bij handhaving van de vertrouwelijkheid van haar interne besluit- en gedachtevorming, waaronder begrepen de rol daarin van haar eventuele externe adviseurs. Of in een concreet geval een dergelijke ingeroepen gewichtige reden bestaat die tot afwijzing van de vordering of het verzoek moet leiden waar het die vertrouwelijke gegevens betreft, dient door de rechter met afweging van alle betrokken belangen, gemotiveerd te worden beslist.
Het ligt op de weg van de partij die zich op het bestaan van die gewichtige reden beroept, te stellen en zo nodig aannemelijk te maken, met betrekking tot welke gegevens zij het bestaan van haar belang bij vertrouwelijkheid inroept en, zo nodig, waarin dat belang bestaat. Daarbij dient de opgave zo specifiek te zijn dat de rechter zich een oordeel kan vormen over de gerechtvaardigdheid van het beroep.
In het licht van het slechts in de meest algemene bewoordingen vervatte beroep dat Syngenta in haar beroepschrift – waarnaar het onderdeel in dit verband verwijst – heeft gedaan op de vertrouwelijkheid van de in het onderdeel bedoelde stukken, kon het hof volstaan met de bestreden motivering van de verwerping van dat beroep.
Het onderdeel mist dus doel.
Ook onderdeel 3.3 keert zich tegen rov. 3.14, alsmede tegen de (hiervoor in 3.2.3 weergegeven) veroordeling van Syngenta in het dictum van de bestreden beschikking om [verweerster] afschrift te verstekken van “alle (al dan niet tussentijdse en concept-)onderzoeksverslagen van de RCA”, voor zover dat oordeel en die veroordeling aldus moeten worden verstaan dat Syngenta ook is gehouden afschrift te verstrekken van tussentijdse en conceptonderzoeksverslagen van de RCA die deel uitmaken van de communicatie tussen Syngenta en haar advocaat. In die lezing zou de bestreden beschikking onvoldoende gemotiveerd zijn, althans innerlijk tegenstrijdig, nu het hof in rov. 3.14 en het dictum (derde gedachtestreepje) bescheiden die betrekking hebben op Syngenta’s overleg met haar advocaat, heeft uitgesloten van zijn veroordeling op de voet van art. 843a Rv. Bovendien zou het hof dan hebben miskend dat deze onderzoeksverslagen van de RCA vallen onder de uitzondering van de ‘gewichtige redenen’ van art. 843a lid 4 Rv, althans Syngenta’s beroep op die uitzondering onvoldoende gemotiveerd hebben verworpen, aldus de klacht.
Deze klacht mist feitelijke grondslag en kan derhalve niet tot cassatie leiden. Het oordeel van het hof in rov. 3.14 en het dictum van zijn beschikking, die in onderlinge samenhang moeten worden gelezen, dienen aldus te worden verstaan dat het hof – ter waarborging van de vertrouwelijkheid van het overleg van Syngenta met haar advocaat en daartoe gebruikmakend van de uitzondering van de ‘gewichtige redenen’ van art. 843a lid 4 Rv – de stukken die zijn gewisseld tussen Syngenta en haar advocaat heeft uitgesloten van zijn veroordeling. Dit betekent dat Syngenta niet is gehouden aan [verweerster] afschrift te verstrekken van de versies van de tussentijdse en conceptonderzoeksverslagen van de RCA die deel uitmaken van de communicatie van Syngenta en haar advocaat, zoals de stukken waarop Syngenta dan wel haar advocaat aantekeningen heeft gemaakt.
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.