Home

Gerechtshof Amsterdam, 07-04-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1270, 200.248.187/01

Gerechtshof Amsterdam, 07-04-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1270, 200.248.187/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
7 april 2020
Datum publicatie
6 juli 2020
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2020:1270
Formele relaties
Zaaknummer
200.248.187/01

Inhoudsindicatie

Verzoek tot verwijdering van zoekresultaten. Artikel 17 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), “recht op vergetelheid”.

Uitspraak

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.248.187/01

zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/636885 / HA RK 17-301

beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 7 april 2020

inzake

GOOGLE LLC,

gevestigd te Mountain View, Californië, Verenigde Staten van Amerika,

appellante,

advocaat: mr. D. Verhulst te Amsterdam,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,

gemachtigde: W.C.E. Baron van Lynden te Amsterdam.

1 Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Google en [geïntimeerde] genoemd.

Google is bij beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op

19 oktober 2018, onder aanvoering van veertien grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking die de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) op 19 juli 2018 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven. Het beroepschrift strekt ertoe, zakelijk weergegeven, dat het hof de genoemde beschikking zal vernietigen en het oorspronkelijk verzoek van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure.

Op 11 december 2018 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep van [geïntimeerde] ingekomen, inhoudende het verzoek Google in haar appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van Google in de kosten van de procedure in beide instanties.

De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 14 februari 2020. Bij die gelegenheid hebben namens Google mr. Verhulst voornoemd en mr. R.D. Chavannes, advocaat te Amsterdam, en namens [geïntimeerde] Van Lynden voornoemd en mr. O.M.B.J. Volgenant het woord gevoerd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.

Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht. Partijen hebben vragen van het hof beantwoord.

Ten slotte is uitspraak bepaald.

2 Feiten

De rechtbank heeft in de bestreden beschikking onder 2.1 tot en met 2.12 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Met grief 1 heeft Google betoogd dat de omschrijving van die feiten geen onjuistheden bevat maar wel onvolledig is. Voor zover nodig wordt daarmee hierna rekening gehouden. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.

2.1

[geïntimeerde] is [chirurg] en werkzaam vanuit haar eigen kliniek. [geïntimeerde] neemt deel aan het publieke debat over [onderwerp] en houdt zich in haar kliniek onder meer bezig met het verwijderen van siliconen borstprothesen bij vrouwen met lichamelijke klachten die aan de borstprothesen worden toegeschreven.

2.2

Google is exploitant van de internetzoekmachine Google Search (hierna: de zoekmachine). Deze zoekmachine helpt gebruikers om informatie elders op het internet te vinden. Gebruikers kunnen een of meer zoektermen opgeven, waarna de zoekmachine een pagina met zoekresultaten weergeeft. De zoekresultatenpagina toont hyperlinks die onder andere naar webpagina’s (ook wel: bronpagina’s) verwijzen met daarbij een snippet, een korte samenvatting van de pagina onder de titel (hierna hyperlink en snippet gezamenlijk ook: koppeling). De selectie en ordening van de zoekresultaten en de vertoning daarvan aan de gebruiker zijn het dynamisch product van een geautomatiseerd, algoritmisch proces. Dat algoritme selecteert en ordent zoekresultaten aan de hand van meer dan 200 factoren. De precieze werking van dit algoritme is een bedrijfsgeheim van Google.

2.3

[in] 2014 heeft [geïntimeerde] in haar kliniek een patiënte geopereerd, [de operatie] (ook wel [de operatie] genoemd, hierna: de operatie). Nadat [geïntimeerde] enige tijd na de operatie de kliniek had verlaten, is bij de patiënte een complicatie (nabloeding) opgetreden. Vanwege deze complicatie is [geïntimeerde] naar de kliniek teruggekeerd en heeft zij de patiënte opnieuw geopereerd.

2.4

De patiënte heeft een klacht tegen [geïntimeerde] ingediend vanwege het gebrek aan organisatie en nazorg na de operatie. Deze klacht heeft geleid tot een tuchtrechtelijke procedure als bedoeld in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: de Wet BIG).

2.5

Bij uitspraak van [datum] 2015 heeft het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg aan [geïntimeerde] een onvoorwaardelijke schorsing van haar inschrijving in het BIG-register voor de maximale duur van een jaar opgelegd. [geïntimeerde] heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld.

2.6

Bij uitspraak van [datum] 2016 heeft het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg de eerdere uitspraak vernietigd en aan [geïntimeerde] een voorwaardelijke schorsing van haar inschrijving voor de duur van vier maanden opgelegd met een proeftijd van twee jaar. De uitspraak luidt – voor zover hier relevant – als volgt:

“(...) Al met al is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de [chirurg] ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar is tekortgeschoten in de zorg ten opzichte van klaagster. De organisatie van de operatieve nazorg in [de kliniek] laat duidelijk te wensen over. Uit de stukken komt een beeld naar voren van een particuliere kliniek (zelfstandig behandelcentrum) met een beperkte bezetting van medisch personeel, waarvan de organisatie van een adequate nazorg in geval van complicaties kwetsbaar afhankelijk is van de aanwezigheid van de [chirurg] en de bereidheid van het overige medische personeel om ingeval van een last-minute oproep naar de kliniek te komen. (...) In die zin is de postoperatieve nazorg van [de kliniek] , van welk instituut de [chirurg] directeur is, uitgaande van de situatie ten tijde van de operatie van klaagster, onvoldoende op orde. (…)

Uit een oogpunt van adequate zorgverlening acht het Centraal Tuchtcollege de maatregel van voorwaardelijke schorsing van de inschrijving in het BIG-register voor de duur van vier maanden onder de hierna in het dictum vermelde algemene voorwaarde passend en geboden. Daarbij heeft het Centraal Tuchtcollege in acht genomen dat in hoger beroep een aantal klachtonderdelen (…), anders dan in eerste aanleg, niet of slechts gedeeltelijk gegrond zijn verklaard. (...) Het Centraal Tuchtcollege beoogt met voormelde maatregel aan de [chirurg] een duidelijk signaal af te geven om aldus te voorkomen dat patiënten nog verder aan een structureel tekortschietende organisatie van de operatieve nazorg in [de kliniek] worden blootgesteld. (…)

Het Centraal Tuchtcollege trekt op grond van de stukken en de behandeling in hoger beroep niet in twijfel dat de [chirurg] vakbekwaam is, dat zij het beste met haar patiënten voor heeft en dat zij ook bijzonder betrokken is bij haar patiënten. Voorts heeft het Centraal Tuchtcollege kunnen vaststellen dat de [chirurg] naar aanleiding van het onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg concrete stappen heeft ondernomen om de organisatie op diverse punten structureel te verbeteren. (...) Echter, gelet op het belang van een zorgvuldige organisatie van de operatieve nazorg in particuliere klinieken ziet het Centraal Tuchtcollege in deze positieve aanpassingen in de organisatie van kliniek geen aanleiding om de [chirurg] een minder zware maatregel op te leggen. Het Centraal Tuchtcollege heeft in zijn overwegingen betrokken dat de [chirurg] ter zitting heeft verklaard dat zij voornemens is haar werkzaamheden in de kliniek voort te zetten en dat het Centraal Tuchtcollege niet heeft kunnen vaststellen dat de door de [chirurg] ondernomen concrete stappen reeds ertoe hebben geleid dat [de kliniek] voldoende op orde is wat betreft de punten genoemd in de hiervoor besproken gegrond verklaarde klachtonderdelen. (...)”.

2.7

Als in de zoekmachine de zoekopdracht ‘ [geïntimeerde] ’ wordt ingevoerd, wordt een aantal zoekresultaten weergegeven. Ten tijde van het indienen van het verzoekschrift in eerste aanleg bevonden zich onder de zoekresultaten een koppeling naar

“ [koppeling 1] , met vermelding van de naam van [geïntimeerde] , haar BIG-nummer, haar specialisme, een foto van [geïntimeerde] , de integrale tekst van de in 2.6 genoemde uitspraak van het Centraal Tuchtcollege en een samenvatting daarvan, alsmede een koppeling naar een artikel op https://drimble.nl. Op de bronpagina van deze koppeling waren de titel en de eerste vijf regels van een artikel over de voorwaardelijke schorsing van [geïntimeerde] weergegeven, dat [in] 2016 is gepubliceerd op de website van een regionale krant.

2.8

De websites zwartelijstartsen.nl en sin-nl.org zijn opgesteld en worden gebruikt door de stichting Slachtoffers Iatrogene Nalatigheid Nederland (SIN-NL). Op de website zwartelijstartsen.nl worden onder meer namen van zorgverleners vermeld die in het BIG-register zijn opgenomen met een tuchtrechtelijke maatregel.

2.9

In 2017 heeft [geïntimeerde] bij Google schriftelijk een verzoek tot verwijdering van de koppelingen ingediend. Google heeft dit verzoek afgewezen. Haar afwijzende reactie luidt – voor zover hier relevant – als volgt.

“(…) In dit geval lijkt het erop dat de URL’s in kwestie betrekking hebben tot aangelegenheden van wezenlijk belang voor het publiek met betrekking tot uw professionele leven. Deze URL’s kunnen bijvoorbeeld van belang zijn voor potentiële of huidige consumenten, gebruikers of deelnemers van uw diensten. Informatie over de recente beroepen of bedrijven waarbij u betrokken was kan ook van belang zijn voor potentiële of huidige consumenten, gebruikers of deelnemers van uw diensten. Dienovereenkomstig wordt de verwijzing naar dit document in onze zoekresultaten voor uw naam gerechtvaardigd door het belang van het grote publiek hier toegang toe te hebben. (...)”.

3 Beoordeling

3.1

In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] verzocht, kort samengevat, om Google op te dragen de volgende koppelingen te verwijderen en verwijderd te houden uit de zoekresultaten:

1. [koppeling 1]

2. [koppeling 2]

3. [koppeling 3]

4. [koppeling 4] (hierna: de koppelingen), zodanig dat deze niet meer worden getoond aan gebruikers die vanuit Nederland deze zoekopdracht geven, en ook te verwijderen uit Google.com, Google.nl en alle lokale EU versies van Google Search, op straffe van verbeurte van dwangsommen, met veroordeling van Google in de proceskosten.

3.2

Primair heeft [geïntimeerde] zich, kort samengevat, beroepen op strijd met artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en artikel 10 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), omdat de koppelingen tuchtrechtelijke persoonsgegevens bevatten die gekwalificeerd moeten worden als strafrechtelijke persoonsgegevens. Subsidiair heeft [geïntimeerde] zich beroepen op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 13 mei 2014 met zaaknummer C-131/12 inzake Google Spain vs. Costeja (hierna: het Costeja-arrest) en het arrest van de Hoge Raad van 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:316 (hierna: het X/Google-arrest), alsmede op artikel 17 van de AVG (het recht op vergetelheid). De te verrichten belangenafweging moet in dit geval in het voordeel van [geïntimeerde] uitvallen, aldus [geïntimeerde] . Google heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

3.3

De rechtbank heeft overwogen dat het beroep van [geïntimeerde] op artikel 10 AVG niet opgaat omdat tuchtrechtelijke persoonsgegevens onder de AVG niet als bijzondere of strafrechtelijke persoonsgegevens worden gecategoriseerd. De rechtbank heeft het verzoek daarom beoordeeld op de subsidiaire grondslag (de aangehaalde rechtspraak en artikel 17 AVG) en daartoe het volgende overwogen. De rechtmatigheid van de onderhavige gegevensverwerking dient te worden beoordeeld aan de hand van het bepaalde in artikel 6 lid 1 aanhef en sub f AVG. Bij de belangenafweging die ingevolge die bepaling dient plaats te vinden, zijn twee fundamentele rechten in het geding, te weten enerzijds het recht op privacy en op eerbiediging van persoonsgegevens en anderzijds het recht op informatievrijheid. De Hoge Raad heeft in het X/Google-arrest onder meer, met verwijzing naar het Costeja-arrest van het HvJEU geoordeeld dat het recht op privacy en op eerbiediging van persoonsgegevens in de regel zwaarder weegt dan het recht op informatievrijheid. De belangenafweging valt in het onderhavige geval in het voordeel van [geïntimeerde] uit omdat in dit geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden die met zich brengen dat het recht van [geïntimeerde] op eerbiediging van haar privacy en haar persoonsgegevens moet wijken voor het belang van het publiek.

3.4

De rechtbank heeft Google - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeeld om binnen zeven dagen de koppelingen uit het zoekresultaat van de in de zoekmachine ingevoerde zoekopdracht ‘ [geïntimeerde] ’ te verwijderen overeenkomstig het vaste beleid van Google bij een veroordeling tot verwijdering, dat inhoudt dat zij: 1) ervoor zal zorgen dat de desbetreffende zoekresultaten niet meer getoond worden aan gebruikers die vanuit Nederland zoeken, ongeacht welke versie van Google Search wordt gebruikt, en 2) de zoekresultaten zal verwijderen van alle EU/EFTA-versies van Google Search (zoals naast Google.nl ook Google.be, Google.fr etc.). Tevens heeft de rechtbank Google veroordeeld in de proceskosten, inclusief nakosten. Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen komt Google met veertien grieven op.

3.5

Aan grief 1 is reeds aandacht besteed bij de weergave van de feiten die in hoger beroep nog van belang zijn. Grieven 2 tot en met 4 hebben betrekking op het toepasselijk juridisch kader. Grieven 5 tot en met 13 zien op de toe te passen belangenafweging. Grief 14 is gericht tegen het dictum van de bestreden beschikking.

Rechtsmacht, toepasselijk recht en relatieve bevoegdheid

3.6

Het hof dient alvorens het kan toekomen aan de behandeling van de voorgestelde grieven ambtshalve te beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om van de zaak kennis te nemen, en zo ja, wat het in deze zaak toepasselijke recht is. Ook de relatieve bevoegdheid van dit hof dient ambtshalve te worden beoordeeld. Partijen hebben zich hierover niet uitgelaten en tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep zijn deze onderwerpen niet ter sprake gekomen. Om die reden ziet het hof aanleiding om partijen in de gelegenheid te stellen zich alsnog schriftelijk, al dan niet na onderling overleg, bij akte uit te laten over deze onderwerpen.

3.7

Ingevolge het bepaalde in artikel 262 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), en voor zover in deze zaak van belang, is relatief bevoegd de rechter van de woonplaats dan wel het werkelijk verblijf van één van partijen. Het hof stelt vast dat de rechtbank in de bestreden beschikking niets heeft overwogen omtrent haar relatieve bevoegdheid kennis te nemen van de zaak. Wat daarvan ook zij, het hof kan zich bevoegd verklaren in het geval partijen verklaren dat zij wensen dat dit hof de zaak inhoudelijk beslist. Indien het hof tot het oordeel komt dat een ander hof bevoegd is, dient ingevolge artikel 270 Rv de zaak te worden verwezen in de stand waarin deze zich bevindt naar dat andere hof. Verwijzing vindt niet plaats indien de partijen in de zaak te kennen hebben gegeven dat zij geen verwijzing wensen. Derhalve worden partijen tevens in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de vraag of zij behandeling van de zaak door dit hof wensen of verwijzing naar een ander hof indien zij het hof niet (relatief) bevoegd achten om van de zaak kennis te nemen.

3.8

Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4 Beslissing