Gerechtshof Amsterdam, 01-09-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2391, 200.260.174/01
Gerechtshof Amsterdam, 01-09-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2391, 200.260.174/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 1 september 2020
- Datum publicatie
- 15 september 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:2391
- Zaaknummer
- 200.260.174/01
Inhoudsindicatie
Geschil over het al dan niet verbeurd zijn van boetes door ex-werknemer jegens ex-werkgever wegens herhaaldelijke schending van een geheimhoudingsbeding en van een relatiebeding. Onrechtmatig verkregen bewijs? Is het overeengekomen boetebeding geldig? Gaat het bij het geheimhoudingsbeding alleen om bedrijfsgevoelige informatie? Beoordeling of diverse e-mails en whats app berichten een schending van voormelde bedingen opleveren. Gezag van gewijsde? Om hoeveel overtredingen gaat het? Maatstaf voor beoordeling van verzoek tot matiging van de boetes. Beoordeling van dat matigingsverzoek. Rolverwijzing i.v.m. eiswijziging in appel (vordering wettelijke rente) waarop nog niet was gereageerd.
Toepasselijk wetsartikelen: 6:94 BW, 7:650 BW, 236 Rv.
Uitspraak
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.260.174/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : C/15/260518 / HA ZA 17-439
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 1 september 2020
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant,
advocaat: mr. F.H.A. ter Huurne te Amsterdam,
tegen
GOURMET B.V.,
gevestigd te Grootebroek, gemeente Stede Broec,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.J. Draaisma te Amsterdam.
1 Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellant] en Gourmet genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 15 mei 2019 in hoger beroep gekomen van vonnissen van de rechtbank Noord-Holland van 29 november 2017 en 27 maart 2019, voor zover onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Gourmet als eiseres in conventie, verweerster in reconventie, en [appellant] als gedaagde in conventie, eiser in reconventie. Bij memorie van grieven heeft [appellant] het hoger beroep beperkt tot het in conventie gewezen vonnis.
Nadat ingevolge een tussenarrest van 18 juni 2019 een comparitie van partijen was gehouden, hebben partijen de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens houdende akte vermeerdering van eis, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen (in conventie) zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vorderingen van Gourmet zal afwijzen en Gourmet zal veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen [appellant] haar ter uitvoering van (lees:) het bestreden vonnis van 27 maart 2019 (verder: het eindvonnis) heeft voldaan, met rente, met veroordeling van Gourmet in de kosten van het geding in beide instanties, met rente.
Gourmet heeft onder vermeerdering van eis geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen en tot veroordeling van [appellant] tot betaling aan haar van de wettelijke rente over het boetebedrag van € 65.000,00, vanaf de dag van de dagvaarding in eerste instantie, 2 maart 2017, tot die der voldoening, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in het bestreden eindvonnis onder 2.1 tot en met 2.8 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. De feiten komen neer op het volgende.
( a) Gourmet is een bedrijf dat naast eigen teelt gespecialiseerd is in het verwerken, verpakken, leveren en distribueren van sjalotten, uien en knoflook.
( b) Na een eerder dienstverband tussen partijen (van 2002 tot in 2008) is [appellant] per 23 juli 2010 opnieuw in dienst getreden van Gourmet, dit maal in de functie van Commercieel Manager AGF (Aardappelen Groente Fruit) tegen een salaris van laatstelijk € 6.500,00 bruto per vier weken.
( c) In de schriftelijke arbeidsovereenkomst tussen partijen van juli 2010 zijn een geheimhoudingsbeding, een relatiebeding en een boetebeding opgenomen. Deze bedingen luiden als volgt:
“12. Geheimhoudingsbeding
Werknemer is verplicht tot volledige geheimhouding van al hetgeen hij in het kader van de uitvoering van deze overeenkomst zowel ten aanzien van de werkzaamheden als ten aanzien van de organisatie, of daarbij werkzame personen, dan wel klanten en/of relaties van werkgever ter kennis is gekomen. Deze geheimhouding geldt zowel tijdens de looptijd van deze overeenkomst als na beëindiging daarvan. De geheimhoudingsplicht is niet beperkt tot de zaken van de afdeling waar werknemer werkzaam is, maar omvat het geheel van activiteiten van werkgever, alsmede de rechten en verplichtingen van werkgever tegenover derden, de marktpositie, bedrijfspolitiek en dergelijke van werkgever en haar gelieerde ondernemingen.
( d) In opdracht van Gourmet heeft onderzoeksbureau [X] Investigations B.V. (hierna: [X] ) in januari en februari 2017 onderzoek naar [appellant] verricht. Nadat [X] op 13 februari 2017 aan haar had gerapporteerd, heeft Gourmet [appellant] op 16 februari 2017 geconfronteerd met de resultaten van het onderzoek en hem hierover gehoord. Vervolgens heeft zij [appellant] die dag op staande voet ontslagen wegens overtreding van het geheimhoudingsbeding en handelen in strijd met de regels van goed werknemerschap.
( e) Op 16 februari 2017 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam Gourmet verlof verleend om ten laste van [appellant] conservatoir (derden)beslag en bewijsbeslag te leggen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter bevolen dat de fysieke documenten en (elektronische) gegevensdragers en/of (digitale) documenten ter gerechtelijke bewaring zullen worden afgegeven aan Digital Investigation B.V. (hierna: DI), die als bewaarder werd aangewezen.
( f) Bij beschikking van 6 juni 2017 heeft de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, voor zover thans van belang, voor recht verklaard dat [appellant] Gourmet een dringende reden heeft gegeven voor het ontslag op staande voet op 16 februari 2017. Tevens heeft de kantonrechter in die beschikking geoordeeld, kort gezegd, dat het relatiebeding werd gehandhaafd. In appel heeft dit hof in zijn beschikking van 5 juni 2018 geoordeeld, voor zover hier van belang, dat het ontslag op goede gronden was gegeven en dat [appellant] door het relatiebeding niet onbillijk werd benadeeld in verhouding tot het te beschermen belang van Gourmet bij handhaving daarvan. Tegen die beschikking is geen rechtsmiddel aangewend.
3 Beoordeling
In eerste aanleg heeft Gourmet in een incident op de voet van art. 843a Rv gevorderd, kort gezegd, dat [appellant] zou worden bevolen DI opdracht te geven i) Gourmet afschrift te verschaffen van de zich bij DI in gerechtelijke bewaring bevindende kopieën van inbeslaggenomen zaken/documenten en ii) onderzoek te doen naar die kopieën. Na verweer van [appellant] is deze vordering bij het bestreden vonnis van 29 november 2017 (verder: het tussenvonnis) toegewezen. In de hoofdzaak heeft Gourmet – samengevat en na een aantal eiswijzigingen – (in conventie) gevorderd dat [appellant] zou worden veroordeeld tot betaling aan Gourmet van bedragen van € 52.000,00 en € 65.000,00 aan verbeurde boetes wegens schending van respectievelijk het geheimhoudingsbeding en het relatiebeding, het eerste bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. Na verweer van [appellant] heeft de rechtbank de vordering toegewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
Met grief 1, die gericht is tegen de overwegingen 4.2 en 4.3 van het eindvonnis, betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte bewijs heeft toegelaten dat door Gourmet – door middel van het onderzoek van [X] en DI – onrechtmatig is verkregen. De rechtbank heeft in dit verband, kort gezegd, overwogen dat in het midden kan blijven of voormelde bewijsverkrijging onrechtmatig is omdat uitsluiting van bewijs, ook als dat onrechtmatig is verkregen, slechts gerechtvaardigd is indien zich bijkomende omstandigheden voordoen, hetgeen volgens haar in deze zaak niet het geval is.
[appellant] heeft geen belang bij zijn stelling dat de rechtbank niet in het midden had mogen laten of de onderhavige bewijsverkrijging door Gourmet onrechtmatig is. Immers, ook als de rechtbank – zoals [appellant] wenst – zou hebben vastgesteld dat dit het geval was, blijft – als door [appellant] (terecht) niet aangevallen – valide haar oordeel dat uitsluiting van bewijs slechts gerechtvaardigd is indien zich bijkomende omstandigheden voordoen. Overigens berust de stelling van [appellant] dat het hof in overweging 3.19 van zijn beschikking van 5 juni 2018 heeft geoordeeld dat de door [appellant] gewraakte bewijsvergaring onrechtmatig is op een onjuiste lezing van die overweging. Anders dan [appellant] kennelijk betoogt, heeft het hof in het kader van de beantwoording van de vraag of de onderzoekskosten voor rekening van [appellant] moesten komen slechts overwogen dat niet is gebleken dat het onderzoek wezenlijk meer informatie heeft opgeleverd dan aan het ontslag op staande voet ten grondslag ten grondslag is gelegd en zich dus niet uitgesproken over de noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit van het door Gourmet gelaste onderzoek. De door [appellant] in zijn toelichting op de grief genoemde bijkomende omstandigheden, voor zover al voldoende toegelicht en feitelijk juist, acht het hof afzonderlijk noch in onderling verband bezien voldoende zwaarwegend om de door [appellant] bepleite uitsluiting van bewijs te kunnen rechtvaardigen. De grief faalt dus.
Met grief 2 poneert [appellant] in hoger beroep een nieuwe stelling, te weten dat het boetebeding nietig is op grond van art. 7:650 leden 3 en 6 BW. Omdat in het boetebeding niet is opgenomen dat is afgeweken van het bij eerstgenoemde wetsbepaling gestelde vereiste dat de overeenkomst de bestemming van de boete nauwkeurig vermeldt, zijn partijen niet rechtsgeldig van die wetsbepaling afgeweken, zo meent [appellant] .
Het hof verwerpt deze stelling en daarmee de grief omdat het boetebeding onder meer inhoudt dat daarmee uitdrukkelijk wordt afgeweken van het bepaalde in art. 7:650 leden 3 tot en met 5 BW, hetgeen toereikend is om de door partijen overeengekomen afwijking van deze semi-dwingend voorgeschreven wetsbepalingen rechtsgeldig te doen zijn.
Grief 3 is gericht tegen de overwegingen 5.9 tot en met 5.11 van het tussenvonnis en de overwegingen 4.6 tot en met 4.13 van het eindvonnis, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] acht keer het geheimhoudingsbeding heeft geschonden door het versturen van e-mails met informatie die hij in het kader van zijn dienstverband met Gourmet heeft verkregen, te weten drie e-mails op 13 januari 2017, twee op 13 februari 2017 en een op 20 januari 2017, 24 januari 2017 en 11 februari 2017, en dat [appellant] op grond daarvan een bedrag van € 52.000,00 (acht keer € 6.500,00) aan boetes heeft verbeurd.
Het hof onderschrijft de met de grief bestreden overwegingen en maakt deze tot de zijne. In aanvulling daarop wordt naar aanleiding van wat [appellant] in appel ter zake naar voren heeft gebracht, nog het volgende overwogen.
Rode draad in de concrete bezwaren van [appellant] tegen de met de onderhavige grief bestreden overwegingen is zijn stelling dat de bewuste e-mails geen bedrijfsgevoelige informatie bevatten en dat hij daarom, althans mede daarom, door het versturen ervan het geheimhoudingsbeding niet heeft geschonden. [appellant] ziet daarbij evenwel over het hoofd dat hij geen grief heeft gericht tegen overweging 4.4 van het eindvonnis, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat het geheimhoudingsbeding is beperkt tot bedrijfsgevoelige informatie en dat [appellant] op grond van dat beding verplicht is tot volledige geheimhouding van al hetgeen hem ter kennis is gekomen in het kader van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, zowel ten aanzien van de werkzaamheden, de organisatie, de klanten en/of relaties van Gourmet, als ten aanzien van onder andere de activiteiten, de marktpositie en de bedrijfspolitiek van Gourmet. Ten overvloede merkt het hof op dat het (ook) deze overweging geheel onderschrijft.
Over de (on)toelaatbaarheid van de e-mail van 13 januari 2017, waarbij [appellant] van Ahold afkomstige informatie heeft doorgestuurd naar het Belgische bedrijf [Y] (verder: [Y] ) heeft de rechtbank geoordeeld in overweging 4.7 van het eindvonnis maar ook, meer beknopt, in de overwegingen 5.9 en 5.10 van het tussenvonnis. Gourmet heeft zich er bij memorie van antwoord terecht op beroepen dat het hof in overweging 3.10 van zijn beschikking van 5 juni 2018 heeft geoordeeld dat [appellant] door het versturen van deze e-mail het geheimhoudingsbeding heeft geschonden en dat dit oordeel tussen partijen bindende kracht (gezag van gewijsde) heeft (art. 236 Rv). Daarmee is het lot van de grief voor wat betreft deze e-mail bezegeld. Ten overvloede zij herhaald dat het hof de overwegingen van de rechtbank inhoudelijk onderschrijft.
Voor zover [appellant] anders mocht willen betogen, merkt het hof nog op dat de rechtbank niet als schending van het geheimhoudingsbeding heeft aangemerkt dat [appellant] vanaf zijn zakelijke e-mailadres op 13 januari 2017 (twee keer) en 13 februari 2017 informatie met betrekking tot Sales Gourmet respectievelijk Aldi en ‘Beurs 2017’ naar zijn privé e-mailadres heeft gestuurd. Wel heeft de rechtbank het doorsturen van deze e-mails met betrekking tot Aldi en ‘Beurs 2017’ naar [Y] (terecht) als evenzovele schendingen van het geheimhoudingsbeding aangemerkt.
De vraag of Gourmet al dan niet schade heeft geleden als gevolg van het omstreden handelen van [appellant] speelt geen rol bij het antwoord op de vraag of [appellant] op grond van het boetebeding wegens het acht keer schenden van het geheimhoudingsbeding een boete van in totaal € 52.000,00 heeft verbeurd. Wel zal dit aspect aan de orde komen in het kader van de door [appellant] bepleite matiging van de boete (zie hierna, 3.6.1 en volgende).
De slotsom is dat de grief geen succes heeft.
Met grief 4 komt [appellant] op tegen de overwegingen 4.14 tot en met 4.19 van het eindvonnis, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] tien keer het relatiebeding en/of het geheimhoudingsbeding heeft geschonden door het versturen van (zes) WhatsApp berichten aan Aldi Nord GmbH (verder: Aldi Nord), op 29 maart 2017, 11 april 2017, 20 april 2017, 23 mei 2017, 29 mei 2017 en 31 mei 2017 en door het versturen van vier e-mails, twee aan het Bundesamt für Verbraucherschutz und Lebensmittelsicherheit (verder: BVL), beide op 29 mei 2017, een aan het Zweedse bedrijf Kalmar Ölands Trädgårdsprodukter (Kotp) op 10 augustus 2017 en een aan Takii Europe B.V. op 19 september 2017, alsmede, dat [appellant] op grond daarvan een bedrag van € 65.000,00 (tien keer € 6.500,00) aan boetes heeft verbeurd.
Ook hier geldt evenwel dat het hof de met de grief aangevallen overwegingen van de rechtbank geheel onderschrijft en tot de zijne maakt. Naar aanleiding van wat [appellant] in appel in zijn toelichting op de grief naar voren heeft gebracht overweegt het hof voorts het volgende.
[appellant] betoogt dat de rechtbank met haar oordeel (in overweging 4.16 van het eindvonnis) dat [appellant] door het versturen van voormelde (zes) WhatsApp berichten het geheimhoudingsbeding heeft geschonden ontoelaatbaar is teruggekomen van een in (overweging 5.3 van) het tussenvonnis gegeven bindende eindbeslissing, te weten dat het bij deze berichten – blijkens de akte van 27 oktober 2017 waarbij Gourmet haar vordering in verband met onder meer deze berichten heeft gewijzigd – vooral gaat om door Gourmet gestelde schendingen van het relatiebeding en om onrechtmatig handelen van [appellant] door het zwart maken van Gourmet, en niet op gestelde schendingen van het geheimhoudingsbeding. Het hof verwerpt dit betoog. Wat de rechtbank ter zake in het tussenvonnis heeft overwogen, heeft uitsluitend betrekking op de door Gourmet in het incident ingestelde vordering op grond van art. 843a Rv en niet op de (al dan niet) verschuldigdheid van de door Gourmet (in de hoofdzaak) te dezen gevorderde boetes. Ten aanzien van deze laatste vordering heeft de rechtbank in het tussenvonnis (dan ook) niet uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist. Verder verwijt [appellant] de rechtbank dat zij met het voormelde oordeel in het eindvonnis buiten de rechtsstrijd is getreden omdat Gourmet – zo meent [appellant] – de in verband met die berichten gevorderde boete niet op schending van het geheimhoudingsbeding maar uitsluitend op schending van het relatiebeding en op onrechtmatige daad heeft gebaseerd. Ook dit verwijt is niet terecht. In genoemde akte stelt Gourmet immers (onder de punten 2 en 3) dat [appellant] “in strijd met zijn relatiebeding en/of geheimhoudingsbeding” Aldi Nord en BVL heeft benaderd en dat zij in verband daarmee haar eis vermeerdert/wijzigt. Bovendien heeft Gourmet, zoals zij in appel ook opmerkt, in haar akte van 12 februari 2019 (sub 6) gesteld dat [appellant] “zijn (voor)kennis van Gourmet en haar relaties (gebruikt), met als doel Gourmet zwart te maken ten behoeve van zichzelf en/of werving van relaties, waarmee de schending van zowel het geheimhoudingsbeding als het relatiebeding vast staat”. Gourmet heeft zich derhalve ten aanzien van de onderhavige WhatsApp berichten wel degelijk (ook) op schending door [appellant] van het geheimhoudingsbeding beroepen.
De (subsidiaire) stelling van [appellant] dat de zes door hem aan Aldi Nord verstuurde WhatsApp berichten respectievelijk de twee door hem aan BVL gestuurde e-mails gezamenlijk telkens als één overtreding moeten worden gekwalificeerd omdat het slechts om het onderhouden van contact met één partij gaat, wijst het hof van de hand. [appellant] heeft immers op zes onderscheidenlijk twee verschillende momenten (de WhatsApp berichten zelfs op zes verschillende data), door evenzoveel berichten met een verschillende inhoud, het geheimhoudingsbeding en/of relatiebeding geschonden door een hem op grond van de arbeidsovereenkomst met Gourmet niet toegestaan bericht te verzenden. Dat al deze berichten naar dezelfde partijen, Aldi Nord en BVL, zijn gegaan, doet daaraan niet af.
De conclusie is dat de grief faalt.
Grief 5 is gericht tegen de beslissing van de rechtbank de boetes van in totaal € 117.000,00 niet te matigen, alsmede tegen de gronden waarop die beslissing berust (overwegingen 4.20 tot en met 4.23 van het eindvonnis).
De grief is in zoverre gegrond dat de rechtbank ten onrechte de in art. 6:94 lid 1 BW neergelegde maatstaf heeft gehanteerd, terwijl te dezen art. 7:650 lid 6 BW, dat een zelfstandig, minder zwaar criterium bevat, dient te worden toegepast. Om te kunnen matigen is derhalve voldoende dat de opgelegde boete de rechter bovenmatig voorkomt.
Het voorgaande kan [appellant] echter niet baten omdat de onderhavige boete het hof niet bovenmatig voorkomt. Ter toelichting dient het volgende. Allereerst acht het hof de door [appellant] begane overtredingen zeer ernstig en in hoge mate verwijtbaar, mede in aanmerking genomen dat hij zich van de ontoelaatbaarheid van zijn handelen bewust had moeten zijn. Verder is voldoende aannemelijk dat Gourmet als gevolg van de handelwijze van [appellant] schade heeft geleden. In dit verband overweegt het hof dat [appellant] weliswaar heeft gesteld dat [Y] heeft verklaard dat hij door de agressieve houding van [X] en het dreigen met meldingen aan Delhaize en Ahold heeft besloten nooit meer wat bij Gourmet te kopen, maar Gourmet heeft dit betwist en [appellant] heeft van zijn stelling onvoldoende concreet en specifiek bewijs aangeboden, zodat van de juistheid van die stelling niet kan worden uitgegaan. Bij die stand van zaken heeft [appellant] niet althans niet voldoende gemotiveerd bestreden het oordeel van de rechtbank dat hij niet heeft betwist dat het verlies van [Y] als klant, heeft geleid tot het wegvallen van omzet voor Gourmet en evenmin dat de daardoor geleden schade over 2017 en 2018 op een bedrag van ruim € 286.000,00 moet worden geschat. Evenmin heeft [appellant] voldoende gemotiveerd betwist dat Gourmet schade heeft geleden doordat zij naar aanleiding van de berichten van [appellant] aan Aldi Nord en BVL actie heeft moeten ondernemen. De omstandigheid dat het bedrag van de door [appellant] (in totaal) verbeurde boetes hoog is, ook in relatie tot het door hem bij Gourmet genoten inkomen, weegt niet zwaarder dan het voorgaande, te minder omdat [appellant] ook in appel niet heeft aangevoerd dat het door hem in totaal verbeurde boetebedrag van € 117.000,00 een financiële last is die hij niet kan dragen. Hierbij dient bovendien nog te worden bedacht dat [appellant] geen inzicht heeft gegeven in wat de schendingen van het geheimhoudingsbeding en/of het relatiebeding hem financieel hebben opgeleverd. Ook de mogelijke omstandigheid dat Gourmet gebruik heeft gemaakt van onrechtmatig verkregen bewijs (het hof heeft dit evenals de rechtbank in het midden gelaten) leidt er niet toe dat het hof, alle omstandigheden overziend, de bij het eindvonnis toegewezen boetes bovenmatig acht. De grief heeft daarom (uiteindelijk) geen succes.
Met grief 6 betoogt [appellant] dat de rechtbank hem ten onrechte niet tot het leveren van (tegen)bewijs heeft toegelaten. Wat daarvan zij, in appel heeft [appellant] geen voldoende concrete stellingen geponeerd en te bewijzen aangeboden die tot een andere beslissing zouden kunnen leiden dan uit al het voorgaande voortvloeit. Het in hoger beroep door [appellant] gedane bewijsaanbod wordt dan ook als niet ter zake dienend verworpen. De grief mist doel.
Grief 7 mist zelfstandige betekenis en kan onbehandeld blijven.
Omdat alle grieven falen, zullen bij het te wijzen eindarrest de bestreden vonnissen worden bekrachtigd.
Gourmet heeft in hoger beroep haar eis aldus vermeerderd dat zij thans (ook) over de verbeurde boetes van € 65.000,00 wettelijke rente vordert, zulks vanaf de dag van de inleidende dagvaarding, 2 maart 2017. Omdat [appellant] op de gewijzigde vordering nog niet heeft gereageerd, zal het hof hem daartoe alsnog in de gelegenheid stellen en de zaak uitsluitend met dat doel naar de rol verwijzen. In beginsel zal Gourmet op de door [appellant] te nemen akte niet meer mogen reageren.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.