Gerechtshof Amsterdam, 10-11-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3096, 200.266.107/01
Gerechtshof Amsterdam, 10-11-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3096, 200.266.107/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 10 november 2020
- Datum publicatie
- 4 december 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2020:3096
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:333, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 200.266.107/01
Inhoudsindicatie
Diverse beschuldigingen van werknemer aan werkgever; geen herstel arbeidsovereenkomst en geen billijke vergoeding.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.266.107/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 7547951 EA VERZ 19-115
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 november 2020
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. N.C. Six-Scheffer te Amsterdam,
tegen
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.J.M.T. Keulaerds te Den Haag.
1 Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellante] en ABN AMRO genoemd.
[appellante] is bij beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 17 september 2019, onder aanvoering van zestien grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) op 18 juni 2019 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven. Het beroepschrift strekt ertoe, naar het hof begrijpt en zakelijk weergegeven, dat het hof, primair, de arbeidsovereenkomst tussen partijen zal herstellen dan wel ABN AMRO zal veroordelen deze te herstellen, en ABN AMRO zal veroordelen tot betaling van het salaris vanaf de hersteldatum, met wettelijke verhoging en wettelijke rente, zo nodig onder het treffen van een voorziening, subsidiair en meer subsidiair, voor zover geen herstel plaatsvindt, ABN AMRO zal veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 850.737,90 bruto, dan wel een in goede justitie vast te stellen bedrag; met in alle gevallen veroordeling van ABN AMRO in de kosten van beide instanties.
Op 18 december 2019 is ter griffie van het hof een verweerschrift van ABN AMRO ingekomen. Daarin heeft ABN AMRO geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden beschikking met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding in beide instanties.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 13 maart 2020. Bij die gelegenheid is [appellante] verschenen, bijgestaan door M. Greveraars, tolk in de Engelse taal en door mr. Six-Scheffer voornoemd, die het woord heeft gevoerd aan de hand van aan het hof overgelegde spreekaantekeningen. Namens ABN AMRO zijn [X] (hierna: [X] ), Global Head Energy Clients, [Y] , arbeidsrechtjurist en [Z] , Forensisch Expert, verschenen, bijgestaan door mr. Keulaerds voornoemd en door mr. F. Dekker, advocaat te Den Haag. Partijen en hun advocaten hebben vragen van het hof beantwoord.
[appellante] heeft in hoger beroep bewijs aangeboden.
Ten slotte is uitspraak bepaald.
2 Feiten
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking onder 1.1 tot en met 1.25 een aantal feiten in deze zaak als vaststaand aangemerkt. Daarover bestaat, met uitzondering van overweging 1.16 – welk feit hieronder onder 2.17 opnieuw is vastgesteld -, geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. Die feiten behelzen, waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet (voldoende) betwist zijn komen vast te staan, het volgende.
[appellante] is geboren op [geboortedatum] 1978 in de Verenigde Staten van Amerika. [appellante] was vanaf 2000 in dienst bij ABN in de Verenigde Staten. In 2005 is zij voor ABN AMRO in Nederland gaan werken, als personal assistant voor een van de leden van de Raad van Bestuur. In 2008 is zij uit dienst getreden.
Sinds 6 april 2010 is zij (opnieuw) in dienst getreden van (een rechtsvoorganger van) ABN AMRO in Nederland. Haar laatstverdiende salaris bedraagt € 169.089,- bruto per jaar inclusief vakantietoeslag.
[appellante] is in april 2010 gaan werken op de afdeling Debt Capital Markets (DCM). Haar indirect leidinggevende was toen [A] (verder: [A] ). [A] is thans CEO Commercial Banking en lid van het MT van ABN AMRO.
In januari 2013 is het team waarvan [appellante] destijds deel uitmaakte een weekend
gaan skiën in Noorwegen. [B] (verder: [B] ), toen Global Head of Energy, was ook mee.
In april 2013 is [appellante] overgegaan naar de afdeling Energy, Commodities &
Transportation (ECT) met als functie Senior Director ECT Clients I. Zij maakte laatstelijk deel uit van een team van 10 tot 12 medewerkers.
Tot oktober 2016 was de direct leidinggevende van [appellante] [C] (verder: [C] ), die daarna is opgevolgd door [D] (verder: [D] ). De leidinggevende daarboven, Global Head of Energy, was tot september 2013 [B] . Toen hij promoveerde naar de functie Global Head of ECT is hij opgevolgd door [X] (verder: [X] ).
Tijdens een teamvergadering op 2 december 2015 heeft één van haar toenmalige
teamleden, [E] (verder: [E] ), zich ongepast gedragen, door op het moment dat [appellante] onder de tafel zat om haar telefoon in het stopcontact te doen, achterover te leunen en daarbij te insinueren dat ze hem oraal bevredigde. [appellante] hoorde de rest van het team lachen maar vernam pas later de reden. Zij heeft het incident gemeld bij [C] .
[C] , [X] en [B] hebben samen en apart (meerdere keren) met [E]
en [appellante] over dit incident gesproken. [E] heeft zijn excuses voor zijn gedrag aan [appellante] aangeboden.
[appellante] heeft, naar eigen zeggen vanaf 2014, maar ook na het incident met [E] verschillende andere klachten bij ABN AMRO neergelegd, waaronder over de hoogte van haar salaris, haar loopbaanontwikkeling en de werkomgeving. In april 2017 heeft [appellante] voorgesteld met ABN AMRO te praten onder begeleiding van een mediator. Aanvankelijk heeft ABN AMRO hiermee ingestemd, maar vervolgens heeft zij laten weten eerst intern onderzoek te willen doen naar de aantijgingen van [appellante] . ABN AMRO heeft daarvoor haar afdeling Security Information Management (SIM) ingeschakeld.
Bij e-mail van 1 juni 2017 heeft [D] laten weten aan [appellante] en [X] dat zij de situatie onhoudbaar vindt en dat zij geen gesprekken meer wil voeren met [appellante] zonder dat daarbij een derde aanwezig is.
[appellante] heeft aan SIM op 2 oktober 2017 een document gestuurd, met daarin een verslag van gebeurtenissen in januari 2013. Bovenaan dit document staat de volgende tekst:
CONFIDENTIAL
This memo and attached documents are being provided for the sole purpose of responding to Security Information Management’s (“SIM’s”) questions in order for SIM to determine the next steps for an investigation, and formulate an investigation plan. This document may not be used for any other purpose, and may not be further distributed, disclosed, shown or referenced (in any way) other than to those to whom this letter is explicitly adressed (i.e. [F] and [G] ), without the advanced express written consent of my legal representative, [H] , and myself.
In dit document wordt verslag gedaan van gebeurtenissen eind 2012/begin 2013 die hierna onder 2.14 worden beschreven.
Op 22 november 2017 heeft SIM in een e-mail aan [I] (hierna: [I] ), Legal Counsel van ABN AMRO, onder meer het volgende bericht:
While studying the accuser‘s file, SIM found the topics the accuser raises can be broadly distinguished in five principal topics. (..) (1) false promises on her career development and remuneration, (2) limited opportunities (..), (3) disrespectful behaviour (..) and sexual harassing behaviour (..), (4) performance reviews (..), (5,) a poor work environment (..). All in all, SIM has found insufficient possibillities to conduct a fact finding investigation which would lead to any conclusive answer. (..)
[I] heeft dit bericht op 23 november 2017 doorgezonden aan de advocaat van [appellante] . Vervolgens is geen (verder) onderzoek uitgevoerd. Evenmin is een
mediationtraject gestart.
In januari 2018 heeft ABN AMRO aan (de advocaat van) [appellante] een voorstel gedaan tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Dit heeft niet tot overeenstemming tussen partijen geleid.
Op 20 april 2018 heeft [appellante] een klacht ingediend bij het College voor de
Rechten van de Mens (CRM). Deze klacht luidt onder meer als volgt:
Waarom denkt u dat u bent gediscrimineerd?
A. Op grond van seksuele intimidatie (..) waarbij non-verbaal en fysiek gedrag met een seksuele connotatie het doel had om de waardigheid van mevrouw [appellante] aan te tasten en waarbij voor mevrouw [appellante] gedurende aantal jaren in het bijzonder een vijandige, beledigende, vernederende en kwetsende situatie en werkomgeving is gecreëerd waartegen door (..) ABNAMRO N.V. (..) niet, tot onvoldoende adequaat, maatregelen zijn getroffen. Hierdoor heeft ABNAMRO N.V. welbewust als werkgever een onveilige werkomgeving bij voortduring in stand (…) gelaten die ervoor zorgdraagt dat een discriminatoire werkomgeving is ontstaan welke louter ABNAMRO N.V. is toe te rekenen én ABNAMRO N.V. hiernaast onvoldoende heeft gedaan om de klachten van mevrouw [appellante] zorgvuldig te behandelen. (..)
Bij de klacht heeft [appellante] 295 bladzijden aan stukken gevoegd, waarin zij onder
meer minutieus in 60 bladzijden (verwijzend naar ‘appendices’ en ‘evidence’) een
overzicht heeft gegeven in de vorm van een tijdlijn vanaf 2012. Daarin heeft
[appellante] meetings, e-mails en gesprekken uitvoerig beschreven, waaruit volgens
haar blijkt dat ABN AMRO beloftes niet is nagekomen, bepaalde medewerkers worden voorgetrokken en sprake is geweest van ‘sexual harassment’. Zij heeft daarbij vermeld dat zij in 2012 door [B] op haar billen is geslagen tijdens een
verjaardagsfeestje in New York en dat [B] tijdens een ski-trip in januari 2013
avances heeft gemaakt, waarvan zij niet was gediend en die zij heeft genegeerd.
ABN AMRO heeft een verweerschrift ingediend.
De afdeling SIM is naar aanleiding van de klacht (alsnog) een nader intern
onderzoek gestart naar hetgeen volgens [appellante] zou zijn voorgevallen in 2012 en
2013 tussen haar en [B] . SIM heeft onder meer [B] geïnterviewd en zijn
mailbox over de periode van 1 oktober 2011 tot en met 31 december 2013
geanalyseerd.
Na een uitgebreide e-mail van [appellante] aan [D] in juni 2018 over het ‘year end
gesprek' heeft [D] laten weten aan [X] dat zij niet langer kon samenwerken met [appellante] . Zij gebruikte daarbij onder andere de woorden “Zij eruit of ik eruit”. Naar aanleiding daarvan is [appellante] in plaats van aan [D] rechtstreeks aan [X] gaan rapporteren.
[B] heeft op 3 augustus 2018 tegenover SIM twee verklaringen afgelegd, onder meer over wat er volgens hem was gebeurd. Hij heeft daarbij ontkend dat hij zich ten opzichte van [appellante] heeft misdragen.
Naast het onderzoek naar de incidenten in 2012 en 2013 heeft SIM op verzoek
van ABN AMRO ook interviews gehouden met [A] , [C] , [X] , [D] en
[J] (HR Manager). [appellante] heeft, hoewel daarnaar gevraagd, tegenover SIM geen schriftelijke of mondelinge verklaring afgelegd.
[X] heeft op 25 juli 2018 onder meer het volgende verklaard:
(..) Wat ik ook zie in het stuk, in die 300 pagina’s [de door [appellante] ingediende klacht bij CRM, toevoeging hof], iedere manager is slecht, niemand functioneert goed, en [appellante] is de beste. (..) Het ligt altijd aan de anderen en nooit aan [appellante] . (..) Alles wat er gezegd wordt pakt zij verkeerd op. [D] zei bijvoorbeeld: Doe wat rustiger aan met de prospects, je hebt het al heel druk met de bestaande klanten. [appellante] legt dat vervolgens uit alsof ze geen nieuwe klanten mag binnenhalen. Alles wordt verdraaid. (..) Ik heb veel contact met [appellante] gehad en we hebben samen ook veel gereisd. Alles wat je zegt en doet kan door haar tegen je gebruikt worden.
(..) [appellante] levert wat ze zegt. Ze is ook slim. Ze zoekt wel vaak bevestiging. Ze maakt dingen bijzonder complex. [D] [ [D] ] vertelde mij dat ze 20 tot 30 mails per dag krijgt van [appellante] . Iemand anders in een gelijke positie stuurt 2 of 3 mails per dag. Ik heb ook tegen [appellante] gezegd dat ik graag minder mails van haar wil ontvangen. Als ik haar feedback geef, pakt ze dat al snel verkeerd op. Er zijn in totaal 15 personen wereldwijd binnen Energy met een functie die gelijk is aan die van [appellante] . [appellante] is de enige die ontzettend veel tijd inneemt van het senior management. [appellante] lijkt ook te denken dat ze daar een soort van recht op heeft. Er wordt heel veel tijd aan haar besteed. (..) Het feit dat ze nu aan mij rapporteert — zij het tijdelijk — is omdat het voor [D] niet meer gaat. [D] ging er bijna aan onderdoor. Het team is onrustig geweest, medewerkers vertrokken. (..) In (..) interviews geven vertrekkende medewerkers aan dat [appellante] een moeilijke factor in het team is waar moeilijk grip op te krijgen valt. [appellante] draait het verhaal nu alsof die medewerkers vertrokken zijn als gevolg van slecht presteren van het management.
[C] heeft op 26 juli 2018 onder meer het volgende verklaard:
(..) [appellante] was always the only person who was unable to be thankful for anything.
Whenever we offered a job offer or bonuses to the team members, they sometimes argued if they did not agree, and sometimes were happy and said so. For [appellante] , nothing was ever good enough. And I am fairly certain that throughout the period she was probably the team member with the highest total compensation, or at least well in line with what other were receiving and what she was delivering to the team (..)
Op 30 juli 2018 heeft [D] onder meer het volgende verklaard:
(..) Een paar weken terug ontving ik een e-mail van [appellante] met de door haar opgestelde minutes van ons year end gesprek. (..) De minutes waren minutieus uitgewerkt (..). Ik heb toen [X] (..) een email gestuurd (..): “Zij eruit of ik eruit”. Ik heb een week thuis gezeten onder het mom dat ik ziek was. Toen ik weer terug was heb ik niet met [appellante] gesproken. (..) Ik heb afgelopen vrijdag tegen [X] gezegd dat als er mid-oktober 2018 geen oplossing is, dan ga ik weg. Ik vind dat verschrikkelijk, want ik wil eigenlijk niet weg, maar ik vind het onhoudbaar. Ik kan niet meer met een Jekyll & Hyde werken. Je wilt niet weten hoe het is om elke 5 minuten een email te krijgen. Ze heeft vaak best een punt, dat is het niet. Maar het zijn hele lange e-mails. En je kunt niet alles oppakken wat je ziet. We zijn een grote organisatie maar ik kan niet toveren. (..) Soms word ik ‘s ochtends wakker en dan zijn er weer drie e-mails van [appellante] . Ik krijg inmiddels een rilling over mijn rug als ik dan zie dat er mails van haar bij zitten. Ik heb weleens tegen haar gezegd dat zij de enige is die dit soort e-mails in deze mate stuurt. Dan wordt ze emotioneel dat niemand naar haar luistert. (..) Bij [appellante] moet je non-stop op je hoede zijn, omdat ze zaken tegen je kan gebruiken, of er daarna een email over krijgt met wat je hebt gezegd en wat haar reactie daarop weer is. (..) Daar gaat het niet over. Het gaat over haar en dat ze twee keer haar laptop kwijt of vergeten is. Ze wordt bij ons ‘de queen’ genoemd. [appellante] is veeleisend en ze verwacht dat iedereen voor haar vliegt als ze met haar vingers knipt. (..)
Op 21 augustus 2018 heeft [A] op de vraag of [appellante] ooit met [A] had gesproken over andere voorvallen of incidenten dan dat van 2 december 2015 waarbij volgens [appellante] sprake was van seksuele intimidatie onder meer het volgende verklaard:
Nee, nooit. Het verbaast mij ook ten zeerste dat ze dergelijke klachten heeft over [B] . Die preferential treatment heb ik gehoord, het [weggelakt door ABN AMRO, hof] incident heb ik gehoord, maar klachten over [B] heb ik nooit gehoord. (..)
En op de vraag wat zij kon vertellen over een e-mail van 11 oktober 2016 van haar aan
[appellante] :
(..) [appellante] was weer helemaal overstuur en ze vroeg of ze met mij alleen mocht praten in één-op-éen gesprek. Achteraf gezien was dat helemaal niet verstandig. (..) Toen ging ze door het lint en begon ze te schreeuwen en te huilen. Ze sloeg toen met een boek heel hard op tafel en ik ben toen heel snel weg gegaan. Ze draaide helemaal door en ik was bang dat ze mij iets aan zou kunnen doen. Zo voelde het.
V: Hoe was toen jullie volgende contact?
Dat was er niet meer. Dat was ook de laatste keer dat ik haar gesproken heb volgens mij, in ieder geval de laatste keer dat we elkaar één-op-één zagen. (..)
V: Het idee van de overstap van [appellante] van DCM naar ECT, van wie kwam dat idee?
A: Dat idee kwam van mij vandaan. (..) Zoals gezegd was de situatie bij DCM onhoudbaar.
De opties die ze toen had was óf weg bij de bank, óf overstappen naar ECT. In mijn
herinnering is toen [K] haar mentor geworden, met de achterliggende gedachte (..): we geloven echt wel in jou, maar er moet iets gebeuren. (..)
V: Een klacht van [appellante] is dat andere steeds maar promotie maken en zijzelf niet. (..)
A: (..) Dat niemand nog wilde samenwerken met [appellante] , dat hielp haar natuurlijk niet. (..)
In juli 2018 zijn partijen een mediationtraject gestart. Toen het erop leek dat
partijen een oplossing zouden bereiken, heeft [appellante] op 9 oktober 2018 haar
klacht bij CRM ingetrokken.
ABN AMRO heeft op 18 februari 2019 een verzoekschrift strekkende tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend omdat de mediation was mislukt.
De mediator heeft per e-mail van 21 februari 2019 laten weten dat de mediation niet was geslaagd.
[appellante] heeft over de jaren steeds (zeer) goede inhoudelijke beoordelingen
gekregen. Als verbeterpunten werd soms wel genoemd de samenwerking met collega’s en de wijze van communiceren. Zo werd in de Mid Year en Year-End review 2014 geschreven: ‘Improve efficiency of working, also with other people’, en in de Year End review 2015 ‘Communication with juniors is sometimes too direct and abrupt’, ‘Often negative comments/attitude about what other departments deliver or do, bitter about past with team, suspicious on new things or focus areas’ en ‘Tendency for long sentences/email and in difficult conversations not looking into people’.
3 Beoordeling
ABN AMRO heeft in eerste aanleg ontbinding verzocht van de arbeidsovereenkomst, op grond van een verstoorde arbeidsverhouding in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub g BW. [appellante] heeft zich tegen dat verzoek verweerd en primair verzocht het verzoek af te wijzen, subsidiair haar een transitievergoeding toe te kennen van € 53.725,23 bruto en een billijke vergoeding van € 758.512,63 bruto dan wel een door de kantonrechter te bepalen bedrag, en in beide gevallen ABN AMRO te veroordelen tot betaling van € 43.326,11 ter zake van buitengerechtelijke kosten, alsmede van de proceskosten, waaronder het salaris van de gemachtigde van € 14.463,44 inclusief BTW, alsook de datum van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst te bepalen zonder aftrek van de proceduretermijn.
De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden vanwege een verstoorde arbeidsverhouding en daarbij aan [appellante] een transitievergoeding toegekend van € 53.725,23 bruto. Het verzoek om toekenning van een billijke vergoeding is afgewezen omdat naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van ABN AMRO. Om die reden is de ontbindingsdatum, onder aftrek van de proceduretermijn, bepaald op 1 augustus 2019. Verder is bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
[appellante] bestrijdt laatstgenoemde beslissingen en voert daartoe zoals vermeld zestien grieven aan. Grief 1 is gericht tegen de vaststelling van feit 1.16, zoals door de kantonrechter gedaan. Het hof is hierop ingegaan met de herformulering van dit feit onder overweging 2.17. Met de grieven 2 tot en met 8 keert [appellante] zich tegen de beslissing van de kantonrechter en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen, dat de arbeidsverhouding tussen partijen duurzaam verstoord is en de arbeidsovereenkomst om die reden wordt ontbonden. Met de grieven 9 tot en met 15 keert [appellante] zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat ABN AMRO niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Grief 16 heeft betrekking op de proceskostencompensatie. De grieven 2 tot en met 8 en de grieven 9 tot en met 15 lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
Verstoorde arbeidsverhouding?
ABN AMRO heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat tussen haar en [appellante] een zodanig verstoorde arbeidsverhouding is ontstaan dat van haar redelijkerwijs voortzetting van het dienstverband niet kan worden gevergd, - kort samengevat - aangevoerd, dat [appellante] sinds haar indiensttreding met al haar leidinggevenden in een conflictsituatie terecht is gekomen, althans deze leidinggevenden de samenwerking met haar als moeizaam ervoeren, als ook dat de andere leden van het team waarin zij laatstelijk werkzaam was, de samenwerking met haar als zeer moeizaam ervoeren. ABN AMRO heeft daarbij schriftelijke verklaringen ingebracht van vier voormalig (indirect) leidinggevenden, te weten [A] (over de reden van de overstap van DCM naar ECT), [C] (over de eerste periode bij ECT), [D] (bij ECT) en [X] (over de periode bij ECT). Uit deze verklaringen kan het hof geen andere conclusie trekken dan dat deze voormalig leidinggevenden ( [A] was de leidinggevende van de direct leidinggevende van [appellante] bij DCM) de samenwerking met [appellante] minst genomen als zeer moeizaam hebben ervaren. [D] is hierin het meest vergaand, want zij heeft verklaard naar aanleiding van het gedrag van [appellante] , bestaande uit het stelselmatig klagen en vragen van aandacht, aan ABN AMRO te kennen te hebben gegeven: ‘zij er uit of ik eruit’. [C] en [D] hebben beiden met het ECT-team een heidesessie gehouden naar aanleiding van de slechte sfeer binnen het team. ABN AMRO heeft aangevoerd dat de overige teamleden daarbij in beide gevallen hebben verklaard, dat de reden van die slechte sfeer werd veroorzaakt door [appellante] . [appellante] heeft dat laatste niet ontkend. Zij heeft ook niet gesteld dat de schriftelijke verklaringen van de hiervoor genoemde vier leidinggevenden niet overeenkomen met hun werkelijke mening. Reeds dit vormt een sterke aanwijzing voor een ernstig verstoorde arbeidsverhouding. [appellante] wijt de situatie er aan dat [B] in december 2012 en januari 2013 avances naar haar had gemaakt, die door [appellante] waren afgewezen, en dit het begin bleek van een jarenlang en voortdurend misbruik van gezagspositie (randnummer 16, verweerschrift eerste aanleg). Hiermee betwist [appellante] niet dat tussen partijen een verstoorde arbeidsverhouding bestaat, doch zij stelt dat deze geheel is te wijten aan ABN AMRO. Op die ‘schuldvraag’ zal het hof verderop ingaan, bij de vraag of ABN AMRO ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. ABN AMRO heeft ter onderbouwing van de door haar gestelde verstoorde verhouding verder gewezen op twee exit-gesprekken, waarbij de desbetreffende medewerker aangaf vanwege [appellante] te zijn vertrokken. [appellante] heeft aangevoerd dat dit slechts twee van de dertien vertrokken teamleden betroffen. Zulks doet aan de hierboven getrokken conclusie echter niet af. Dat zelfde geldt voor de omstandigheid dat, naar zeggen van [appellante] , een groot aantal collega’s haar hebben laten weten haar vertrek te betreuren. Daargelaten welke betekenis aan een dergelijke mededeling bij vertrek van een collega moet worden toegekend, is immers niet gebleken dat dit haar leidinggevenden betrof dan wel de directe collega’s uit haar team.
[appellante] voert aan dat de verklaringen van de vier leidinggevenden zijn afgelegd in het kader van de door haar ingediende klacht over seksueel grensoverschrijdend gedrag. Dat deze verklaringen zijn afgelegd in het kader van die klacht, doet aan het belang van de verklaringen niet af, nu [appellante] de juistheid van de verklaringen niet heeft betwist. [appellante] heeft gewezen op de door haar altijd ontvangen goede overall beoordelingen. ABN AMRO heeft erkend dat [appellante] inhoudelijk goed heeft gefunctioneerd. [appellante] heeft niet gesteld dat haar goede beoordelingen ook zagen op aspecten als samenwerking en verstandhouding met leidinggevenden. Daarbij komt dat uit de door [appellante] verstrekte beoordelingen blijkt dat juist deze aspecten herhaaldelijk als verbeterpunten zijn genoemd. Dat betekent dat de all-over goede beoordeling over al die jaren niet uitsluit dat de samenwerking met [appellante] , in ieder geval met haar leidinggevenden en met haar teamleden gedurende de gehele periode van haar dienstverband vanaf 2010 steeds moeizaam was en uiteindelijk slecht.
[appellante] zelf stelt coaching, betaald door ABN AMRO, te hebben ontvangen. Aldus kan ABN AMRO niet het verwijt worden gemaakt niets te hebben gedaan om de situatie op te lossen. ABN AMRO heeft dat, naar het oordeel van het hof, ook geprobeerd, namelijk door [appellante] over te plaatsen van DCM – alwaar de samenwerking met het team niet goed verliep – naar ECT.
Concluderend is het hof van oordeel dat tussen ABN AMRO en [appellante] een verstoorde arbeidsverhouding bestond. Het hof verenigt zich met het oordeel van de kantonrechter dat herplaatsing van [appellante] niet meer in de rede lag. Daartoe dient het volgende. [appellante] heeft met meerdere leidinggevenden, waaronder hooggeplaatsten zoals een lid van het MT van ABN AMRO, conflicten gekregen. Mede omdat [appellante] stelt dat de ontstane situatie uitsluitend door ABN AMRO is veroorzaakt, en niet door haar zelf, is er geen aanleiding te veronderstellen dat deze conflicten elders binnen ABN AMRO niet weer opnieuw zouden ontstaan. Ten slotte duidt de houding die [appellante] inneemt tegenover ABN AMRO er op dat van herplaatsing van [appellante] binnen de bank weinig goeds te verwachten is. Al met al is de verstoring van de arbeidsverhouding tussen partijen zodanig dat van ABN AMRO niet kan worden gevergd dat zij het dienstverband met [appellante] voortzet. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst daarom terecht ontbonden op de zogenoemde g-grond. De grieven 2 tot en met 8 falen en het primaire en subsidiaire verzoek van [appellante] in hoger beroep zal worden afgewezen.
Ernstige verwijtbaarheid ABN AMRO?
[appellante] geeft in haar beroepschrift een opsomming van zeventien punten die volgens haar maken dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van ABN AMRO jegens haar. Deze punten zijn, zoals [appellante] ook tegenover het CRM te kennen gaf, te herleiden tot de volgende onderwerpen: (i) ABN AMRO heeft [appellante] in 2013 niet de baan gegeven die haar beloofd was; (ii) ABN AMRO heeft haar ten opzichte van andere werknemers ongelijk behandeld; (iii) ABN AMRO heeft het incident uit december 2015 niet op de juiste wijze afgehandeld; (iv) toen ABN AMRO in 2017 wist van het incident uit 2013 heeft zij daar niets mee gedaan; (v) ABN AMRO heeft geweigerd in 2017 mediation te starten; (vi) ABN AMRO heeft getracht [appellante] monddood te maken; (vii) het SIM heeft [appellante] ten onrechte niet gehoord; (viii) ABN AMRO heeft [appellante] , nadat deze een klacht had ingediend bij het CRM, op een zijspoor gezet. Het hof overweegt hierover als volgt.
[appellante] beroept zich er op dat haar voorafgaand aan of bij haar overstap van DCM naar ECT is toegezegd dat zij horizontaal zou overstappen, dat wil zeggen een gelijke positie zou behouden, en dat zij de gelegenheid zou krijgen zich te ontwikkelen. ABN AMRO stelt dat [appellante] , bij genoemde overstap, in dezelfde functieschaal (13) is gebleven. Dat is door [appellante] niet ontkend. [appellante] heeft zich wel beklaagd over de lagere bonussen die zij ging ontvangen, maar ABN AMRO heeft – onweersproken – gesteld dat dat het gevolg was van de verlaging van bonussen die in het algemeen (deels als gevolg van verscherpte regelgeving) werden gegeven. Dat laatste is door [appellante] niet gemotiveerd weersproken. [appellante] heeft gesteld dat zij, langer dan in het vooruitzicht was gesteld, bij de overstap naar ECT ook business managementtaken moest vervullen. ABN AMRO heeft dat niet weersproken, doch gesteld dat dat onder andere te maken had met de onvoorziene vervanging van [B] door [X] als direct leidinggevende van [appellante] . Hoewel uit de grote hoeveelheid verwijten die [appellante] ABN AMRO maakt, blijkt dat [appellante] ernstig teleurgesteld is over de wijze waarop haar carrière zich bij ABN AMRO heeft ontwikkeld, blijkt nergens uit dat ABN AMRO dit in de hand heeft gewerkt, laat staan dat ABN AMRO hier op uit is geweest. [appellante] beklaagt zich specifiek over de lage bonussen die zij vanaf 2016 heeft ontvangen. ABN AMRO heeft er, onweersproken, op gewezen dat [appellante] als enige binnen haar team, hoewel ingedeeld in schaal 13, uitbetaling heeft gekregen op grond van schaal 15, en dat bij het vervolgens toekennen van bonussen ook gekeken is naar de hoogte van de totale beloning van de desbetreffende medewerkers. [appellante] heeft in dat kader niet weersproken dat haar totale beloning de hoogste of een van de hoogste was binnen haar team. Dat ABN AMRO tegenover [appellante] harde toezeggingen (anders dan verwachtingen) niet zou zijn nagekomen, is daarmee niet komen vast te staan.
Dat ABN AMRO [appellante] slechter zou hebben behandeld dan andere werknemers (‘preferential treatment’) is gelet op hetgeen onder 3.9 is overwogen, evenmin komen vast te staan. [appellante] heeft er nog op gewezen dat zij niet werd gevraagd te solliciteren, toen de functie Head of Energy EMEA (die vervolgens werd ingevuld door [D] ) vrijkwam. [appellante] heeft echter niet weersproken dat het haar vrijstond op die functie te solliciteren. Er is dus evenmin sprake van dat zij op oneigenlijke gronden is afgewezen.
[appellante] meent dat ABN AMRO het incident uit december 2015 niet juist heeft afgehandeld. Het hof stelt voorop dat het gedrag van [E] jegens [appellante] ongepast was, en dat de leidinggevende van hen beiden, toen hij hiervan op de hoogte kwam, direct had moeten ingrijpen. Dat is pas later gebeurd, en het valt te begrijpen dat [appellante] daarover ontstemd was. Vervolgens heeft ABN AMRO wel het nodige gedaan om aan het team duidelijk te maken dat dit gedrag niet getolereerd werd. Zo werd dit door [X] , de leidinggevende van de leidinggevende van [E] en [appellante] , in een bijeenkomst expliciet kenbaar gemaakt. [appellante] is van mening dat [E] haar geen excuses heeft gemaakt, maar zij ziet daarbij in ieder geval over het hoofd dat [E] dat direct al schriftelijk heeft gedaan, en er, nadien nog minstens tweemaal bij [appellante] op is teruggekomen. ABN AMRO heeft ook consequenties verbonden aan het gedrag van [E] , door hem niet in aanmerking te laten komen voor de vrijvallende functie van Head of Energy EMEA. Toen [appellante] in de zomer 2016 bij een hoge leidinggevende binnen ABN AMRO, J. Wijn, de kwestie nogmaals aankaartte, werd ook Human Resources gevraagd de kwestie te onderzoeken. Naar het oordeel van het hof kan niet worden geconcludeerd dat ABN AMRO alles bij elkaar genomen tekort is geschoten in de afhandeling van het incident.
Het hof is van oordeel dat ABN AMRO wel is tekortgeschoten in de behandeling van de klacht omtrent het incident begin 2013, nadat dit door [appellante] aan SIM in oktober 2017 was gemeld. De aanleiding van het vooronderzoek door SIM was de opdracht te beoordelen of een feitenonderzoek (fact finding) naar de door [appellante] genoemde klachten mogelijk was. ABN AMRO wenste dit vooronderzoek, nadat [appellante] had verzocht om mediation. Dat ABN AMRO eerst duidelijkheid wenste omtrent de feiten, alvorens mediation te starten, valt te begrijpen. Aan SIM werd door ABN AMRO daarom verzocht dat vooronderzoek te doen, en bij de te onderzoeken omstandigheden was al genoemd de klacht van [appellante] over het niet nakomen van toezeggingen, onder andere door [B] , en het incident door [E] op het gebied van seksueel overschrijdend gedrag. [appellante] heeft vervolgens aan SIM in oktober 2017 vertrouwelijk laten weten dat zich met betrekking tot [B] ook het incident in januari 2013 had voorgedaan. Zelfs indien SIM de indruk zou hebben gekregen dat [appellante] aan deze afdeling te kennen had gegeven dat deze informatie over het incident in januari 2013 slechts als achtergrondinformatie was verstrekt, dan had zij, alvorens tot de conclusie te komen dat een feitenonderzoek niet mogelijk was, dit eerst met [appellante] moeten bespreken. Uit de aanhef van de door [appellante] aan SIM verstrekte informatie blijkt namelijk niet dat deze informatie uitsluitend als achtergrondinformatie mocht worden gebruikt: uit die aanhef viel veeleer af te leiden dat [appellante] deze verstrekte om een nader feitenonderzoek te kunnen doen plaatsvinden. Op dit punt is ABN AMRO naar het oordeel van het hof dan ook tekortgeschoten. Volledigheidshalve zij opgemerkt dat het hof geen uitspraak kan doen over de juistheid of onjuistheid van de door [appellante] gestelde gebeurtenissen die in januari 2013 zouden hebben plaatsgevonden. [appellante] geeft een gedetailleerde beschrijving van die gebeurtenissen. Daar staat tegenover dat onder anderen [A] meldt (dit deel van) de klacht van [appellante] ongeloofwaardig te vinden, omdat [A] en [appellante] in die tijd heel goed contact hadden, zij gesproken hebben over meerdere situaties van grensoverschrijdend gedrag maar [appellante] daarbij nooit heeft gerefereerd aan het incident van januari 2013. Verder is in de ruim 500 door SIM onderzochte e-mails tussen [B] en [appellante] geen bevestiging te vinden van de klacht van [appellante] . Ten slotte heeft [appellante] zelf na januari 2013 tewerkstelling onder de leiding van [B] opgezocht en aan hem op 3 april 2013 geschreven daar naar uit te zien (‘Hope all is well. Looking forward to starting next week. Shall we grab a coffee today or tomorrow?), hetgeen minder voor de hand ligt indien de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden zoals door [appellante] beschreven.
Dat het SIM [appellante] in de zomer 2018 niet heeft gehoord, valt het SIM niet te verwijten. [appellante] heeft niet weersproken dat zij de gelegenheid heeft gehad haar standpunt schriftelijk dan wel mondeling aan SIM kenbaar te maken. Zij heeft – ook bij de mondelinge behandeling in hoger beroep – gesteld dat niet te hebben gedaan omdat zij onvoldoende vertrouwen had in de onafhankelijkheid van SIM. Dat SIM – van wie door ABN AMRO tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep onweersproken is gesteld dat zij ook onderzoek verricht naar hooggeplaatste functionarissen binnen ABN AMRO - niet in staat zou zijn een deugdelijk onderzoek te doen, heeft [appellante] naar het oordeel van het hof niet onderbouwd of toegelicht.
Evenmin is gebleken dat ABN AMRO getracht heeft [appellante] monddood te maken. Dat in het kader van een vaststellingsovereenkomst werd voorgesteld geheimhouding te betrachten is niet ongebruikelijk. Ook de omstandigheid dat [appellante] in een eerder stadium door medewerkers van ABN AMRO – medewerkers die op dat moment van de klacht over het incident januari 2013 niet op de hoogte waren – is geadviseerd het verleden te laten rusten, betekent niet dat [appellante] monddood werd gemaakt. Dit kan immers een welgemeend advies vormen.
Dat ABN AMRO [appellante] , nadat zij een klacht bij het CRM had ingediend, op een zijspoor heeft gezet, is niet komen vast te staan. ABN AMRO heeft onweersproken gesteld dat [D] zelf te kennen had gegeven niet meer te willen samenwerken met [appellante] . Om die reden is [X] tijdelijk leidinggevende van [appellante] geworden. Uit niets blijkt dat deze wisseling gevolg was van de door [appellante] ingediende klacht.
Hoewel ABN AMRO tegenover [appellante] op een enkel onderdeel is tekortgeschoten, is het hof van oordeel dat dit - alles in aanmerking genomen - niet valt aan te merken als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten zijdens ABN AMRO. De grieven 9 tot en met 15 – die alle ertoe strekken dat ABN AMRO wel ernstig verwijtbaar heeft gehandeld – falen. De op ernstige verwijtbaarheid van ABN AMRO gebaseerde verzoeken van [appellante] zijn ook in hoger beroep niet toewijsbaar.
De slotsom is dat het hof de door de kantonrechter gegeven beschikking zal bekrachtigen.
[appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in hoger beroep worden veroordeeld. Met betrekking tot de proceskosten in eerste aanleg ziet het hof geen aanleiding anders te beslissen dan de kantonrechter heeft gedaan door die proceskosten tussen partijen te compenseren.