Gerechtshof Amsterdam, 19-07-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2080, 200.300.335/01
Gerechtshof Amsterdam, 19-07-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2080, 200.300.335/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 19 juli 2022
- Datum publicatie
- 19 juli 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2022:2080
- Formele relaties
- Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2022:855
- Zaaknummer
- 200.300.335/01
Inhoudsindicatie
incidentele vorderingen over en weer ten aanzien van uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordeling in eerste aanleg tot naleving cao: oplegging dwangsom enerzijds en schorsing tenuitvoerlegging anderzijds. Weegt het belang van de veroordeelde bij voorlopig behoud van de bestaande situatie zwaarder dan het belang van degene die de veroordeling heeft verkregen bij uitvoerbaarheid daarvan? Risico van onomkeerbare gevolgen en financiële schade. Schorsing toegewezen, dwangsom afgewezen.
art. 611a jo. 223 Rv, art. 351 Rv.
Uitspraak
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.300.335/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 8937120 CV EXPL 20-22882
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 juli 2022
inzake
UBER B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante in de hoofdzaak,
verweerster in het incident tot oplegging dwangsom,
eiseres in het incident tot schorsing tenuitvoerlegging,
advocaat: mr. J.M. van Slooten te Amsterdam,
en
1 [appellant sub 1] , h.o.d.n. LABEAU TAXI SERVICE,
wonend te [plaats A] ,
2. [appellant sub 2] , h.o.d.n. EXCLUSIVE TAXI SERVICES,
wonend te [plaats B] ,
3. [appellant sub 3] , h.o.d.n. [X] TAXI SERVICE, wonend te [plaats C] ,
4. [appellant sub 4] ,
h.o.d.n. [naam VOF],
beiden wonend te [plaats B] ,
5. [appellant sub 5] , h.o.d.n. FLUMINE TAXI VERVOER,
wonend te [plaats D] , en
6. [appellant sub 6] , h.o.d.n. [Y] MOBILITEIT,
wonende te [plaats E] , gemeente [gemeente] ,
gevoegde partijen aan de zijde van appellante in de hoofdzaak,
advocaat: mr. J. Schulp te Amsterdam,
tegen
FEDERATIE NEDERLANDSE VAKBEWEGING,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident tot oplegging dwangsom,
verweerster in het incident tot schorsing tenuitvoerlegging,
advocaat: mr. J.H. Mastenbroek te Groningen.
1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna wederom Uber, [appellant sub 1] c.s. en FNV genoemd.
Het hof heeft op 22 maart 2022 een tussenarrest uitgesproken. Bij dat arrest zijn [appellant sub 1] c.s. als gevoegde partijen aan de zijde van Uber toegelaten en is de zaak naar de rol verwezen voor antwoord aan de zijde van Uber en [appellant sub 1] c.s. op een door FNV op 21 december 2021 ingediende vordering op grond van artikel 223 Rv (verder: de provisionele vordering). Voor het procesverloop tot dan toe verwijst het hof naar dat arrest.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie in het derde incident (antwoord op de provisionele vordering van FNV), met producties (Uber);
- memorie in het derde incident (antwoord op de provisionele vordering van FNV) ( [appellant sub 1] c.s.);
- memorie in het vierde incident houdende incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging op de voet van artikel 351 Rv (Uber);
- memorie in het vierde incident (antwoord op de incidentele vordering zijdens Uber tot schorsing van de tenuitvoerlegging ex 351 Rv) ( [appellant sub 1] c.s.);
- akte uitlating producties in het derde incident (FNV);
- memorie van antwoord in het vierde incident houdende incidentele vordering van Uber tot schorsing van de tenuitvoerlegging op de voet van artikel 351 Rv (FNV).
Partijen hebben de zaak ter zitting van 16 juni 2022 doen bepleiten, Uber door mr. Van Slooten voornoemd en mr. M. Jovović, advocaat te Amsterdam, FNV door mr. Mastenbroek voornoemd en [appellant sub 1] c.s. door mr. Schulp voornoemd en mr. L.H.F. Stuurop, advocaat te Amsterdam, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Uber heeft bij deze gelegenheid nog producties in het geding gebracht.
FNV heeft provisioneel gevorderd dat het hof, uitvoerbaar bij voorraad, aan de veroordeling van Uber bij het bestreden vonnis om – samengevat – de CAO Taxivervoer (hierna ook: de CAO) integraal na te leven een aan FNV te betalen dwangsom verbindt van € 100.000,00 per dag dat Uber aan die veroordeling niet voldoet, met een maximum van € 10.000.000,00 en dat deze veroordeling zal gelden gedurende de looptijd van de procedure in hoger beroep van de hoofdzaak, met veroordeling van Uber in de proceskosten in het incident.
Uber en [appellant sub 1] c.s. hebben ieder geconcludeerd dat het hof, uitvoerbaar bij voorraad, FNV niet ontvankelijk verklaart in haar provisionele vordering althans/dan wel deze afwijst, met veroordeling van FNV in de kosten van het incident, met nakosten en rente.
Uber heeft incidenteel gevorderd dat het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis onmiddellijk schorst tot zestig dagen nadat het hof bij eindarrest in de hoofdzaak heeft beslist, kosten rechtens.
[appellant sub 1] c.s. hebben geconcludeerd conform deze vordering van Uber.
FNV heeft ten aanzien van de incidentele vordering van Uber geconcludeerd dat het hof deze afwijst, met veroordeling van Uber in de kosten van het incident.
2 Beoordeling
Het hof ziet aanleiding om eerst de incidentele vordering van Uber tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis te bespreken.
In de hoofdzaak gaat het in de kern om de vraag of de taxichauffeurs die gebruik maken van de Uber-app aangemerkt kunnen worden als werknemers van Uber in de zin van artikel 7:610 e.v. van het Burgerlijk Wetboek. Indien dat het geval is, zou dat onder meer betekenen dat Uber gebonden is aan de CAO en deze moet naleven. In het bestreden vonnis is deze vraag bevestigend beantwoord en is voor recht verklaard dat voor de periodes dat de CAO algemeen verbindend verklaard is (geweest), de arbeidsvoorwaarden van de CAO van toepassing zijn op de chauffeurs die zich in persoon jegens Uber hebben verbonden om personen met een personenauto te vervoeren over de weg. Uber is bij dat vonnis veroordeeld om voor de hiervoor bedoelde periodes de CAO integraal na te leven jegens de betreffende chauffeurs. Voorts is Uber veroordeeld een schadevergoeding aan FNV te betalen en is zij veroordeeld in de kosten van het geding. Ten aanzien van de veroordelingen is het vonnis, op vordering van FNV en zonder motivering, uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Uber vordert op grond van artikel 351 Rv dat de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis geschorst wordt.
Uber vordert in haar memorie weliswaar schorsing van de tenuitvoerlegging van het gehele bestreden vonnis, maar niet in geschil is dat Uber de hiervoor bedoelde schadevergoeding en proceskosten reeds aan FNV heeft betaald. Ook staat vast dat de in het bestreden vonnis vervatte uitvoerbaarverklaring geen betrekking heeft op de onder I van het dictum gegeven verklaring voor recht. De incidentele vordering heeft dan ook, naar Uber bovendien ter zitting desgevraagd heeft bevestigd, alleen betrekking op de veroordeling tot naleving van de CAO (onder II van het dictum van het bestreden vonnis).
Bij de beoordeling van een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis waarin over de uitvoerbaarheid bij voorraad ongemotiveerd is beslist (zoals hier het geval is), stelt het hof het volgende voorop (vgl. HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026). Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Bij de toepassing van deze maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
Ter onderbouwing van haar vordering heeft Uber het volgende aangevoerd. Als de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis niet wordt geschorst, dreigen de gevolgen daarvan onomkeerbaar te worden, ook als dit hof later het bestreden vonnis vernietigt. Uber zal een taxivergunning moeten aanvragen, waardoor haar regulatoire positie zal wijzigen, hetgeen weer tot verschillende andere regulatoire problemen zal leiden. Zij moet de zelfstandige taxiondernemers in dienst nemen en een formeel arbeidscontract aanbieden. Zij dient voorts inkomstenbelasting, loonheffingen en sociale premies af te dragen. Ook zal haar positie ten aanzien van verschuldigdheid van btw wijzigen. Dit alles zal niet dan wel moeilijk ongedaan gemaakt kunnen worden. Het is voor Uber feitelijk en technisch niet mogelijk om te voldoen aan het bestreden vonnis. Zij heeft in dat kader reeds een (afgewezen) dispensatieverzoek gedaan aan de partijen bij de CAO, onder meer omdat de met de taxiondernemers overeengekomen vrijheden met betrekking tot bijvoorbeeld het al dan niet accepteren van een rit of het tegelijkertijd gebruiken van meerdere taxi-apps niet stroken met de CAO, maar ook niet simpelweg eenzijdig te wijzigen zijn. Ook stelt Uber dat de arbeidstijd niet kan worden vastgesteld, de arbeidsomvang niet kan worden afgesproken, het begrip verloonde tijd niet aansluit op de Uber-app en zij geen gegevens kan verkrijgen om de verloonde tijd vast te stellen omdat daarvoor toegang tot de boordcomputer van de taxi nodig is, wat Uber niet heeft. FNV heeft volgens Uber geen belang dat tussentijdse tenuitvoerlegging rechtvaardigt, terwijl Uber enorme schade zal lijden omdat: (i) zij haar model op stel en sprong tegen grote kosten moet omgooien, (ii) zij bij winst in de hoofdzaak een enorm restitutierisico loopt omdat ze dan bij duizenden verschillende partijen bedragen moet terughalen en (iii) de hoofdveroordeling volstrekt onbepaald is waardoor zich vrijwel zeker vele (executie)geschillen zullen voordoen.
[appellant sub 1] c.s. hebben er onder meer op gewezen dat indien de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis niet geschorst wordt, de gevolgen daarvan voor hen feitelijk onomkeerbaar zijn en dat zij grote financiële schade zullen lijden. Zij worden dan immers gedwongen om als werknemer werkzaam te zijn indien zij gebruik blijven maken van de Uber-app, hetgeen voor hen onwerkbaar en onwenselijk is. Zij verliezen daarmee de vrijheid om te wisselen van app of om hun eigen klantenkring te bedienen gedurende de tijd dat ze ingeroosterd zijn bij Uber. Zij kunnen dan ook niet meer zelf bepalen of zij ritten wel of niet accepteren, omdat zij dan onderworpen zijn aan het instructierecht van Uber. Dit betekent dat zij gedwongen zijn om ofwel hun dienstverlening via andere apps en aan hun eigen klantenkring te staken, ofwel niet langer gebruik te maken van de Uber-app. Daardoor zullen hun inkomsten dalen. Bovendien zullen zij fiscaal behandeld moeten worden als werknemers, hetgeen mogelijk betekent dat zij met terugwerkende kracht loonbelasting moeten afdragen. Zij verliezen voorts de mogelijkheid om diverse aftrekposten ten laste van hun bedrijfsresultaat te brengen, terwijl bepaalde kosten die de chauffeurs maken ten behoeve van hun zelfstandige onderneming in ieder geval voor enige tijd nog door zullen lopen.
FNV brengt daartegen het volgende in. In eerste aanleg zijn de door Uber gestelde uitvoeringsproblemen al meegewogen in het oordeel. Voorts heeft de CEO van Uber zelf aangegeven dat Uber prima uit de voeten kan met een model waarin de chauffeurs werknemers zijn. De door Uber gestelde uitvoeringsproblemen zijn door Uber zelf gecreëerd in de keuzes die zij als ondernemer heeft gemaakt. Die keuzes hebben geleid tot een situatie waarin de wet niet nagekomen wordt. Dat is het probleem van Uber. Het kan niet zo zijn dat een vonnis van een rechter en de wetten in een land moeten wijken voor het verdienmodel van een multinational. Het feit dat Uber naar eigen zeggen veel tijd nodig heeft om aan een vonnis van deze strekking te kunnen voldoen maakt volgens FNV juist dat er alle aanleiding is daarmee op de kortst mogelijke termijn te beginnen. FNV meent dat de stellingen van Uber over restitutierisico’s innerlijk tegenstrijdig zijn. Uber stelt enerzijds dat de chauffeurs slechter af zijn met het vonnis. Anderzijds stelt zij dat zij in het geval zij in de procedure in hoger beroep alsnog gelijk zou krijgen, bij alle chauffeurs het teveel betaalde moet terugvorderen. Uber zal in ieder geval de nodige premies werknemersverzekeringen, pensioenen en belastingen moeten afdragen. Ten aanzien van die betalingen is er geen restitutierisico. De belastingdienst en het UWV bieden wel verhaal. Het is een feit van algemene bekendheid dat Uber in alle rechtszaken die wereldwijd tot nu toe hebben gediend, traineert en doorzet tot de hoogste instanties. Dergelijk gedrag dient niet te worden beloond door de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis te schorsen. Dat Uber zich niet houdt aan uitspraken van rechters straalt ook zeer negatief af op FNV. FNV kan zo nog jaren procederen tegemoet zien, forse bedragen uitgeven aan interne personeelskosten, advieskosten en advocaatkosten en daarna alsnog een lang traject tegemoet zien waarin Uber zich dan kennelijk aan de algemeen verbindend verklaarde CAO gaat houden.
Naar het oordeel van het hof heeft Uber voldoende aannemelijk gemaakt dat zich omstandigheden voordoen die meebrengen dat haar belang bij behoud van de bestaande situatie, zolang niet op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van FNV bij de directe tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis.
Om te voldoen aan het vonnis zal Uber haar onderneming moeten ombouwen naar een ander bedrijfsmodel. Aannemelijk is dat dit met grote kosten gepaard zal gaan. Indien het vonnis in hoger beroep wordt vernietigd, zal zij alle alsdan genomen maatregelen weer moeten terugdraaien met alle inspanningen en kosten van dien, voor zover dat al mogelijk zou zijn. Hierbij is het niet ondenkbaar dat dit impact zal hebben op de continuïteit van de onderneming van Uber, nog los van enig restitutierisico, een risico dat door het hof – anders dan FNV meent – reëel wordt geacht ten aanzien van taxichauffeurs aan wie op grond van de CAO extra betalingen moesten worden gedaan. Hieraan doet niet af dat het voor (andere) taxichauffeurs juist financieel nadelig kan uitpakken dat zij als werknemer van Uber moeten worden beschouwd en er jegens hen mogelijk geen restitutierisico bestaat. Bij dit alles neemt het hof ook in aanmerking dat de onderhavige zaak geen standaard tweepartijenzaak is. Het gaat hier niet alleen om de belangen van Uber en FNV, maar ook om die van een grote groep chauffeurs die, ongeacht of zij wel of juist niet als werknemer van Uber willen worden aangemerkt, niet gebaat zijn bij een situatie die juridisch onduidelijk blijft totdat door het hof (in de hoofdzaak) over de kwestie is beslist. Ook zij zullen een keuze moeten maken over hoe zij hun werkzaamheden inrichten en het terugdraaien daarvan, indien dat al mogelijk is, zal voor hen eveneens inspanningen en kosten met zich brengen.
FNV, zo oordeelt het hof, heeft geen voldoende concreet en zwaarwegend belang bij onmiddellijke tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis naar voren gebracht. Het hof onderschrijft uiteraard de stelling van FNV dat de wet nageleefd moet worden en dat een veroordeelde in beginsel aan een tegen hem gewezen vonnis moet voldoen. Maar het staat een veroordeelde ook vrij om zich binnen de grenzen van de wet te verzetten tegen dat vonnis. De wet biedt met artikel 351 Rv de mogelijkheid om schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis te vorderen en Uber mag deze mogelijkheid benutten. Hoe Uber in andere landen omgaat met tegen haar gerichte rechterlijke uitspraken is voor deze procedure niet van belang. De stelling van FNV dat een schorsing van de tenuitvoerlegging “zeer negatief op haar afstraalt”, maakt, wat hier ook van zij, dit niet anders.
Gelet op het voorgaande zal het hof de vordering van Uber tot schorsing van de tenuitvoerlegging van punt II van het dictum van het bestreden vonnis (veroordeling tot naleving van de CAO) toewijzen, met dien verstande dat het hof, zoals gebruikelijk en anders dan Uber vordert, zal bepalen dat de schorsing geldt totdat eindarrest zal zijn gewezen. Uber heeft niet althans niet voldoende duidelijk gemaakt waarom in dit geval een verlenging aangewezen is en het hof ziet ook geen aanleiding daarvoor, te meer omdat een dergelijke verlenging het eindarrest in de hoofdzaak zou kunnen doorkruisen.
Het hof benadrukt dat het voorgaande, conform de maatstaf zoals verwoord in 2.3, op geen enkele wijze kan worden opgevat als een aanwijzing voor de kans van slagen van het hoger beroep van Uber in de hoofdzaak. Het gaat thans slechts om de vraag of Uber hangende dit hoger beroep aan het bestreden vonnis moet voldoen.
De toewijzing van de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van (een gedeelte van) het bestreden vonnis impliceert dat FNV bij de provisionele vordering tot het opleggen van een dwangsom geen belang heeft, zodat deze vordering zal worden afgewezen.
Een beslissing over de proceskosten van beide incidenten zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
Omdat daarin inmiddels door Uber en [appellant sub 1] c.s. van grieven is gediend, zal de hoofdzaak naar de rol worden verwezen voor het indienen van een memorie van antwoord door FNV.