Home

Gerechtshof Amsterdam, 22-03-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:855, 200.300.335/01

Gerechtshof Amsterdam, 22-03-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:855, 200.300.335/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
22 maart 2022
Datum publicatie
26 april 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:855
Formele relaties
Zaaknummer
200.300.335/01

Inhoudsindicatie

incidentele vorderingen in de appelzaak van Uber tegen FNV (ECLI:NL:RBAMS:2021:5029). Vordering van een aantal taxichauffeurs tot voeging aan de zijde van Uber wordt toegewezen. Vordering van het Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg tot voeging of tussenkomst wordt afgewezen.

Toepasselijk wetsartikel: artikel 217 Rv.

Uitspraak

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.300.335/01

zaaknummer rechtbank Amsterdam : 8937120 CV EXPL 20-22882

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 maart 2022

inzake

1 [eiser sub 1] h.o.d.n. LABEAU TAXI SERVICE,

wonend te [woonplaats] ,

wonend te [woonplaats] ,

wonend te [woonplaats] ,

wonend te [woonplaats] ,

wonend te [woonplaats] ,

wonend te [woonplaats] ,

eisers in het incident tot voeging,

advocaat: mr. J. Schulp te Amsterdam,

en

STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR HET BEROEPSVERVOER OVER DE WEG,

gevestigd te Amsterdam,

eiseres in het incident tot voeging en tussenkomst,

advocaat: mr. R.M.J.M. de Greef te Amsterdam,

in de zaak van

UBER B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

appellante in de hoofdzaak,

verweerster in de incidenten,

advocaat: mr. J.M. van Slooten te Amsterdam,

tegen

FEDERATIE NEDERLANDSE VAKBEWEGING

gevestigd te Utrecht,

geïntimeerde in de hoofdzaak,

verweerster in de incidenten,

mr. J.H. Mastenbroek te Groningen.

Partijen worden hierna [eisers] c.s. (afzonderlijk [eiser sub 1] , [eiser sub 2] , [eiser sub 3] , [eisers sub 4] , [eiser sub 5] en [eiser sub 6] ), Pensioenfonds Vervoer, Uber en FNV genoemd.

1 Het geding in hoger beroep

Uber is bij dagvaarding van 14 september 2021 in hoger beroep gekomen van het vonnis van 13 september 2021 van de kantonrechters in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechters), onder voormeld zaaknummer gewezen tussen FNV als eiseres en Uber als gedaagde.

Partijen hebben daarna achtereenvolgens de volgende stukken ingediend:

- incidentele memorie tot voeging ex artikel 217 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), met producties, van de zijde van [eisers] c.s.;

- akte van referte in het door [eisers] c.s. ingediende incident, van de zijde van Uber;

- memorie van antwoord in het door [eisers] c.s. ingediende incident, van de zijde van FNV;

- incidentele memorie tot voeging en tussenkomst ex artikel 217 Rv, van de zijde van Pensioenfonds Vervoer;

- memorie van antwoord in het door Pensioenfonds Vervoer ingediende incident, van de zijde van Uber;

- incidentele antwoordmemorie in het door Pensioenfonds Vervoer ingediende incident, van de zijde van FNV;

- incidentele memorie tot het treffen van een provisionele voorziening ex artikel 223 Rv, van de zijde van FNV, met producties;

- verzoek om een rolbeslissing met betrekking tot de door FNV ingediende incidentele vordering tot het treffen van een van een provisionele voorziening, van de zijde van Uber.

Bij rolbeslissing van 21 december 2021heeft de rolraadsheer beslist dat het antwoord op de provisionele vordering kan worden uitgesteld tot na de beslissing op de beide voegingsincidenten.

Vervolgens is arrest gevraagd in de incidenten.

[eisers] c.s. hebben gevorderd, dat zij als gevoegde partij aan de zijde van Uber zullen worden toegelaten in de onderhavige appelprocedure tussen Uber als appellante en FNV als geïntimeerde en dat aan [eisers] c.s. een termijn wordt verleend voor de door hen te nemen memorie van grieven, met veroordeling van FNV in de kosten van het incident.

Uber heeft zich in het door [eisers] c.s. ingediende incident gerefereerd aan het oordeel van het hof.

Bij antwoord in het door [eisers] c.s. ingediende incident heeft FNV, voor zover thans van belang, zich – behoudens ten aanzien van [eisers sub 4] – gerefereerd aan het oordeel van het hof en geconcludeerd tot afwijzing van de door laatstgenoemden gevorderde voeging en tot afwijzing van de door [eisers] c.s. gevorderde proceskostenveroordeling.

Pensioenfonds Vervoer heeft - kort samengevat – gevorderd, dat zij als gevoegde partij aan de zijde van FNV en als tussenkomende partij zal worden toegelaten in de onderhavige appelprocedure tussen Uber en FNV, en die vordering tevens te laten gelden jegens [eisers] c.s., met veroordeling van Uber in de kosten van het incident.

Uber heeft in dit incident geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van Pensioenfonds Vervoer, met veroordeling van Pensioenfonds Vervoer in de kosten van het incident, met nakosten, uitvoerbaar bij voorraad.

FNV heeft zich in dit incident gerefereerd aan het oordeel van het hof.

2 Beoordeling

In het incident

2.1

Het gaat in deze zaak, samengevat en voor zover in de incidenten van belang, om het volgende.

I) FNV heeft - onder meer - als doel het behartigen van de belangen van de werkenden en sluit mede daartoe namens haar leden/werknemers collectieve arbeidsovereenkomsten (hierna ook: een cao). FNV is partij bij de CAO Taxivervoer, die de afgelopen jaren op verschillende momenten algemeen verbindend verklaard is geweest.

II) Uber biedt aan taxichauffeurs de mogelijkheid om via het Uber-platform actief te zijn op de bel-en bestelmarkt, waarbij het personenvervoer telefonisch wordt geboekt of digitaal besteld via een applicatie (hierna ook: de Uberapp).

III) FNV heeft Uber aangesproken op het naleven van de CAO Taxivervoer. Uber heeft dat geweigerd.

IV) Bij het betreden vonnis hebben de kantonrechters op vordering van FNV, kort gezegd, i) voor recht verklaard dat voor de periodes dat de CAO Taxivervoer algemeen verbindend verklaard is (geweest), de arbeidsvoorwaarden van deze CAO van toepassing zijn op de chauffeurs die zich in persoon jegens Uber hebben verbonden om personen met een personenauto te vervoeren over de weg en ii) Uber veroordeeld om voor de periodes dat de CAO Taxivervoer algemeen verbindend verklaard is (geweest), deze integraal na te leven jegens de onder i) bedoelde chauffeurs, iii) Uber veroordeeld tot betaling aan FNV van € 50.000,= aan schadevergoeding, iv en v) Uber veroordeeld in de proceskosten van het geding en de nakosten, vi) de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard en vii) het meer of anders gevorderde afgewezen. De kantonrechters hebben daartoe onder meer overwogen dat de overeenkomsten tussen Uber en de chauffeurs die zich in persoon jegens Uber hebben verbonden, moeten worden gekwalificeerd als arbeidsovereenkomsten als bedoeld in artikel 7:610 BW.

V) Van voormeld vonnis is Uber in hoger beroep gekomen.

2.2

Thans is de vraag of [eisers] c.s. zich mogen voegen aan de zijde van Uber. Daarnaast ligt de vraag voor of Pensioenfonds Vervoer zich mag voegen aan de zijde van FNV en mag tussenkomen in de procedure tussen Uber en FNV teneinde een eigen vordering jegens Uber (en [eisers] c.s.) in te stellen.

2.3

Het hof stelt voorop dat een derde die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding op grond van artikel 217 jo. 353, eerste lid, Rv, ook in hoger beroep, kan vorderen zich daarin te mogen voegen of daarin te mogen tussenkomen.

Voor het aannemen van een belang bij voeging - waarbij de derde zich aan de zijde van een van de partijen voegt en toewijzing of afwijzing van de vordering in de hoofdzaak beoogt - is voldoende dat de partij die voeging vordert, nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde zij zich voegt.

Een partij kan vorderen te mogen tussenkomen indien zij een eigen vordering wil instellen en daarmee voldoende belang heeft zich te mengen in het hoofdgeding in verband met de nadelige gevolgen die zij van de uitspraak in het hoofdgeding kan ondervinden.

Aan zowel de vordering tot voeging als de vordering tot tussenkomst kunnen de eisen van een goede procesorde in de weg staan.

Vordering tot voeging van [eisers] c.s.:

2.4

[eisers] c.s. hebben ter onderbouwing van hun incidentele vordering tot voeging, samengevat en voor zover voor het incident van belang, het volgende aangevoerd. Het oordeel van de kantonrechters in het bestreden vonnis is onjuist. Het is evident dat [eisers] c.s. nadelige gevolgen ondervinden van de uitkomst in de hoofdzaak die ongunstig is voor Uber. De gehoudenheid van Uber de uit de CAO Taxivervoer voortvloeiende verplichtingen jegens [eisers] c.s. na te leven, leidt tot verlies aan vrijheid/zelfstandigheid en flexibiliteit (om ook via andere partijen diensten aan te bieden) aan de zijde van [eisers] c.s. en heeft daarnaast allerlei financiële gevolgen voor hen.

[eisers] c.s. geven er de voorkeur aan dat zij nadat zowel Uber als FNV hun memorie hebben genomen in de gelegenheid worden gesteld hun eigen memorie te nemen, aldus steeds [eisers] c.s.

2.5

Als eerder vermeld, heeft Uber zich gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot deze vordering.

2.6

Ook FNV heeft zich, als eerder vermeld, ten aanzien van deze vordering gerefereerd aan het oordeel van het hof, voor zover betrekking hebbend op [eiser sub 1] , [eiser sub 2] , [eiser sub 3] , [eiser sub 5] en [eiser sub 6] . Zij verzet zich evenwel tegen de vordering tot voeging van [eisers sub 4] , gezamenlijk handelend onder de naam [naam VOF] (een vof), omdat FNV om een toepassing van de CAO Taxivervoer jegens chauffeurs die zich “in persoon” jegens Uber hebben verbonden heeft verzocht en [eisers sub 4] dat niet hebben gedaan. Verder verzet FNV zich tegen het invoegen van een aparte ronde voor [eisers] c.s.

2.7

Het hof oordeelt als volgt. Uit hetgeen [eisers] c.s. hebben aangevoerd, is voldoende gebleken dat zij, in verband met de nadelige gevolgen die een uitspraak in hoger beroep tussen Uber en FNV feitelijk of juridisch voor hen kan hebben, voldoende belang hebben bij voeging in de onderhavige procedure aan de zijde van Uber. [eisers] c.s. en Uber hebben allen belang erbij dat het bestreden vonnis wordt vernietigd en beogen in zoverre eenzelfde uitkomst van het geding. Uit het vorenstaande volgt dat de incidentele vordering van [eisers] c.s. tot voeging zal worden toegewezen. De goede procesorde staat hieraan niet in de weg.

Het voorgaande geldt ook voor [eisers sub 4] , daar het enkele feit dat zij een vennootschap onder firma vormen er niet aan in de weg behoeft te staan dat zij zich in persoon jegens Uber hebben verbonden personenvervoer te verrichten.

Gelet op het karakter van de voeging ligt het in de rede dat [eisers] c.s. - vanaf het moment dat de voeging plaatsvindt - gelijk optrekken in de procedure met Uber en dat zij en Uber in beginsel gelijktijdig hun conclusies nemen. Daarbij is het [eisers] c.s. toegestaan eigen grieven te richten tegen het bestreden vonnis.

Dat [eisers] c.s. een instantie hebben gemist, komt voor hun rekening en risico, en maakt niet dat zij eerst de memories van Uber en FNV zouden mogen afwachten.

2.8

Een oordeel over de kosten van dit incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.

Vordering van Pensioenfonds Vervoer tot voeging en tussenkomst:

2.9

Pensioenfonds Vervoer heeft ter onderbouwing van haar incidentele vordering tot voeging en tussenkomst, samengevat en voor zover voor het incident van belang, het volgende aangevoerd.

Het geding in de hoofdzaak kan tot benadeling van Pensioenfonds Vervoer leiden.

Pensioenfonds Vervoer is het op grond van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfonds voor - kort gezegd - werknemers in dienst van ondernemingen die actief zijn in het wegvervoer, waaronder het exploiteren van taxi’s. Hiernaast is een aan de CAO Taxivervoer gebonden onderneming op basis van de cao aangesloten bij Pensioenfonds Vervoer op grond van artikel 7.1 van die cao.

Op grond van het voorgaande is Uber als onderneming die taxi’s exploiteert gehouden tot premiebetaling voor haar werknemers aan Pensioenfonds Vervoer.

Pensioenfonds Vervoer heeft er belang bij de vordering van Uber in hoger beroep met eigen argumenten te bestrijden en de stelling van FNV dat de chauffeurs werknemers zijn en de daarop gebaseerde vordering tot premiebetaling aan Pensioenfonds Vervoer te ondersteunen. Verder heeft Pensioenfonds Vervoer er - uit proceseconomische overwegingen en teneinde het risico op tegenstrijdige uitspraken tegen te gaan - belang bij zelfstandig een vordering tot premiebetaling tegen Uber in te stellen.

Voor het geval de vordering van [eisers] c.s. tot voeging wordt toegestaan, strekt de vordering van Pensioenfonds Vervoer tot voeging en tussenkomst er mede toe zich te richten tegen [eisers] c.s., aldus steeds Pensioenfonds Vervoer.

2.10

Uber heeft verweer gevoerd, op gronden die, zo nodig, bij de beoordeling aan de orde zullen komen.

2.11

FNV heeft zich, als gezegd, gerefereerd aan het oordeel van het hof.

2.12

Het hof oordeelt als volgt. Pensioenfonds Vervoer heeft onvoldoende belang bij voeging en tussenkomst. Het hof acht daartoe het volgende redengevend.

Er is aan de zijde van Pensioenfonds Vervoer geen sprake van nadelige gevolgen van de uitkomst van de procedure tussen Uber en FNV.

De hoofdzaak gaat er in de kern om of Uber gehouden de uit de CAO Taxivervoer voortvloeiende verplichtingen jegens met de Uberapp werkende taxichauffeurs, waaronder [eisers] c.s., na te leven. Tussen FNV en Uber is niet in geschil of Uber onder de werkingssfeer van Pensioenfonds Vervoer valt en ook niet of Uber verplicht is pensioenpremies voor de chauffeurs te betalen.

Bovendien verschillen de feitelijke vragen en rechtsvragen die beantwoord moeten worden om te beoordelen of Uber gehouden is de uit de CAO Taxivervoer voortvloeiende verplichtingen na te leven van de vragen die beantwoord moeten worden om te beoordelen of Uber onder de verplichtstelling van Pensioenfonds Vervoer valt en verplicht is pensioenpremies voor de met haar zaken doende chauffeurs te betalen. Verder bestaat geen of onvoldoende samenhang bestaat tussen de vordering die Pensioenfonds Vervoer zegt te willen instellen en de door FNV ingestelde vorderingen. Dat de rechtbank aan het oordeel dat de CAO Taxivervoer moet worden toegepast ten grondslag legt dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen de chauffeurs en Uber kan op zichzelf niet leiden tot toewijzing van de vordering van Pensioenfonds Vervoer.

Ten slotte is het hof van oordeel dat de omstandigheden dat Uber een feitelijke instantie zou mislopen en dat de onderhavige procedure niet onaanzienlijk zou worden vertraagd aan een toewijzing van de vordering tot tussenkomst in de weg staan.

Het hof zal de gevorderde voeging en tussenkomst dan ook afwijzen.

2.13

Pensioenfonds Vervoer zal in de kosten van het incident worden verwezen, met dien verstande dat die aan de zijde van FNV zullen worden begroot op nihil.

In het incident ten aanzien van de provisionele vordering:

2.14

Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor antwoord van Uber en [eisers] c.s.

In de hoofdzaak:

2.15

In afwachting van de beslissing op de provisionele vordering zal het hof iedere beslissing aanhouden.

3 Beslissing