Gerechtshof Amsterdam, 11-10-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2876, 200.303.853/01
Gerechtshof Amsterdam, 11-10-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2876, 200.303.853/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 11 oktober 2022
- Datum publicatie
- 18 oktober 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2022:2876
- Zaaknummer
- 200.303.853/01
Inhoudsindicatie
Het hof is, anders dan in de bestreden beschikking is geoordeeld, van oordeel dat geen sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie tussen partijen. Evenmin is er grond voor ontbinding op de h-grond of de i-grond. Het hof herstelt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met terugwerkende kracht en veroordeelt werkgeefster tot betaling aan werkneemster van het maandelijks verschuldigde loon. Daarnaast veroordeelt het hof werkneemster tot terugbetaling van de transitievergoeding.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.303.853/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 9211380 EA VERZ 21-323
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 11 oktober 2022
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. B.K. van de Ven-Meier te Utrecht,
tegen
STICHTING FREE PRESS UNLIMITED,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E. Bakhuis te Amsterdam.
1 Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellante] en FPU genoemd.
[appellante] is bij beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 13 december 2021, in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), op 14 september 2021 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven (hierna: de bestreden beschikking). Het beroepschrift strekt ertoe, zakelijk weergegeven, dat het hof primair de bestreden beschikking zal vernietigen, en de arbeidsovereenkomst tussen [appellante] en FPU zal herstellen, met terugwerkende kracht met ingang van 1 november 2021 dan wel een in goede justitie door het hof te bepalen later gelegen datum, alsmede FPU te veroordelen aan [appellante] met ingang van de datum waarop de arbeidsovereenkomst is hersteld tot aan het rechtsgeldige einde daarvan het loon te betalen, en indien de arbeidsovereenkomst niet met ingang van 1 november 2021 maar met ingang van een later gelegen datum wordt hersteld, voorzieningen te treffen en FPU zal veroordelen tot betaling aan [appellante] van al hetgeen waarop zij uit hoofde van het dienstverband bij FPU aanspraak zou hebben gehad in de periode tussen 31 oktober 2021 en de datum waarop de arbeidsovereenkomst wordt hersteld. Subsidiair – in plaats van herstel – heeft [appellante] verzocht dat het hof FPU zal veroordelen tot betaling aan [appellante] van een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:683 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ter hoogte van € 250.000,00 bruto en aan [appellante] ten laste van FPU een transitievergoeding ter hoogte van € 40.240,76 bruto toe te kennen. Meer subsidiair heeft [appellante] verzocht dat het hof FPU zal veroordelen tot betaling aan [appellante] van een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:671b lid 9 sub c BW ter hoogte van € 250.000,00 bruto en aan [appellante] ten laste van FPU een transitievergoeding ter hoogte van € 40.240,76 bruto toe te kennen, alsmede indien de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:669 lid 1 juncto lid 3 onder i BW wordt ontbonden FPU te veroordelen tot betaling aan [appellante] van een aanvullende vergoeding ter hoogte van de helft van de transitievergoeding, alles met veroordeling van FPU in de kosten van het geding in twee instanties, waaronder de juridische kosten van [appellante] welke kosten € 20.947,60 inclusief btw bedragen.
Op 13 mei 2022 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep van FPU ingekomen, inhoudende het verzoek de bestreden beschikking te bekrachtigen en, uitvoerbaar bij voorraad, [appellante] te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep en in de nakosten.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 29 juni 2022. Bij die gelegenheid hebben namens [appellante] mr. Van de Ven-Meier voornoemd, en namens FPU mr. Bakhuis voornoemd, het woord gevoerd, ieder aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd. [appellante] heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling nog producties in het geding gebracht. Vervolgens is de zaak aangehouden in verband met schikkingsonderhandelingen tussen partijen. Op 18 juli 2022 heeft FPU het hof bericht dat partijen geen schikking hebben kunnen treffen en heeft zij het hof verzocht uitspraak te doen, waarna uitspraak is bepaald.
Partijen hebben bewijs aangeboden van hun stellingen.
2 Feiten
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking onder 1.1. tot en met 1.12. de feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. [appellante] heeft met grief 1 betoogd dat deze feiten onjuist en/of onvolledig zijn. Voor zover van belang zal het hof met deze grief hierna rekening houden. De feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen neer op het volgende.
FPU is een niet-gouvernementele organisatie met als doel om wereldwijd onafhankelijk nieuws en onafhankelijke informatie beschikbaar te maken voor iedereen.
[appellante] , geboren op [geboortedatum] , is sinds 1 april 1997 werkzaam voor (de rechtsvoorgangsters van) FPU. Het overeengekomen salaris bedraagt € 4.546,47 bruto per maand exclusief 8% vakantiegeld op basis van een 32-urige werkweek. De functie van [appellante] is [functie] .
Vanaf januari 2015 tot december 2018 was [appellante] twee dagen in de week werkzaam bij FPU in [plaats] en voor het overige gedetacheerd bij UNESCO in het kader van het International Programme for Development Communication (hierna: IPDC). In het kader van haar IPDC-voorzitterschap voor UNESCO bleef de standplaats van [appellante] het FPU-kantoor in [plaats] .
Vanaf januari 2019 tot ergens in de loop van 2020 was [naam 1] (hierna:
[naam 1] ) de leidinggevende van [appellante] . In januari 2020 heeft hij met [appellante] een beoordelingsgesprek gevoerd.
Eind maart 2019 heeft er een e-mailwisseling plaatsgevonden tussen [appellante] enerzijds en [naam 2] , Fundraising & Donor Relations officer (hierna: [naam 2] ), en [naam 3] , collega van [appellante] (hierna: [naam 3] ), anderzijds, over een door [appellante] geschreven voorstel voor de EU aangaande een project in Bangladesh. [naam 2] heeft [appellante] bij e-mail van 26 maart 2019 het volgende bericht:
“Dear [appellante] ,
Thanks for the concept note. [naam 3] and I went through the document. See our combined comments attached.
In our view, the proposal still lacks focus and clarity. While reading, a lot of questions came up. There is no clear intervention logic, which carefully chosen activities that lead to concrete results and objectives. On this basis, and given that the deadline is tomorrow, we think we should not submit. (...)”
[appellante] heeft diezelfde dag naar aanleiding hiervan het volgende bericht:
“Hi [naam 2] and [naam 3] ,
I do not agree with your conclusion, esp. given the fact that the partners have trusted us with this EU call and not applying fir the call with others (...)”
[naam 4] , (hierna: [naam 4] ) heeft [appellante] vervolgens het volgende bericht:
“Hi [appellante] ,
As said we fully understand your drive and motivation but please do respect and adhere the decision made by your colleagues which was: Stop with this proposal. In our discussion this afternoon I didn’t give room to any more proposals and I asked you to think about the arguments. Instead you come up with a new proposal which is even less acceptable of what we had. (...)”
Diezelfde middag heeft [naam 5] , director Operations (hierna: [naam 5] ) met [appellante] gesproken en de betrokken personen daarop als volgt bericht:
“Besten,
Net even met [appellante] gezeten en uitgelegd dat wij voor kwaliteit gaan en dat daar de procedure voor is. Ook uitgelegd wat het verhaal aan partners is in dit geval (niet goed genoeg) en haar ook tips gegeven voor haar bezoek volgende week.
Ik hoop dat daarmee de gemoederen enigszins bedaard zijn. (...)”
Op 2 juli 2019 heeft [naam 3] enkele inhoudelijke aanwijzingen aan [appellante] gegeven met betrekking tot een voorstel aangaande Myanmar dat [appellante] schreef. [appellante] voerde daarop enkele aanpassingen door, waarna [naam 3] op 3 juli 2019 nog enkele suggesties deed en vragen stelde. [appellante] heeft op 3 juli 2019 het volgende geantwoord:
“(...) I have read this message a couple of time now and I feel you are micromanaging, thus not really trusting and making use of my capacity to deliver. (...)”
Bij e-mail van 4 juli 2019 heeft [naam 3] het volgende aan [appellante] bericht:
“Dear [appellante] ,
Just a short reflection of our conversation this morning:
1. Expectations of the role of TL and PC:
[appellante] : I come from a long experience of managing country projects. Projects I managed all have been positively evaluated so far. The work I did with IPDC was somehow different and it required a lot of experience, involving advocacy, lobby a.o. This job also was well done, also according to others and I enjoyed it.
I get along well with colleagues and partners and take pride in my work. In order to function well as PC, I need space, trust, understanding. I also have weak points, for example not too keen on financial details, but that has not prevented me from doing my job so far.
I would benefit from further financial training and could use [naam 3] ’s help there too.
The introduction of the TL was top down, a relief for the BoD, but not a real need perceived by the PCs, especially the ones with many years of experience. In my view, a TL of a small team should ideally also have his/her own projects and facilitate others in doing their work. I am happy with my TL PvL, and in this team could benefit from the knowledge of region that the TL and other team members have. Support or advise re. financial management, also in view of the fact that FPU works with regional budgets, is most welcome.
[naam 3] : I see my role as described when it comes to facilitation of team members and financial management overviews etc, but I am not doing my own projects. I also see the role broader than that. Important part is a quality check of the work that the team does and provide feedback to team members on this. My signature stands for something, not just a bureaucratic check. This is my responsibility.
So I want to give trust and space to PC’s and PO’s to make their programmatic considerations and choices, but in the end I also have to feel comfortable with what comes out. And if I am not, it is my responsibility to let you know. I also feel that I have given space and trust after the trip to Myanmar. Initially the assignment was to see if we could bring media literacy as done with SACMID to Myanmar, but the advise after the trip was to broaden and also do some small things in other areas. I gave space to do so.
2. Myanmar country programme:
- [naam 3] explains more about the SP project cycle, and financial cycle
- We conclude there is 57,000 EURO for Myanmar in 2019. For 2020 a new budget will be made. This will be drafted between September-October, and send to donor before 1 November. The amount for 2019 has be spent (not just contracted) before
31 December. September is a moment to see make decisions on what can realistically still be spent and reallocate to other projects if underspending is expected.
- Annual Plan has to be made in September.
- We go over the budget for the country vis-a-vis the regional budget. We discuss the different line items in the budget and what they are for. How we look at number of days/hours (on regional level).
- Activities foreseen for Myanmar in 2019 amount to around 30,000, none of these will go directly to organisations in Myanmar, but be spent on consultants / trainers, potentially exchange visits. And there is the wish to do more with the newly established Press Freedom organisation. [appellante] will check wit Rens on the requirements given the construction under which they operate. They receive money from Luminate, which is a good sign.
On the issue of [naam 6] visiting Myanmar Now and the Yangon School of Journalism: [appellante] will share the draft TOR and explain better why [naam 6] is well suited to do this and what the aim of the visit is.
We agree that we will try in future to ask each other if we do agree / understand before assuming.
I believe this is a reflection of what we discussed, let me know if you agree or if something is missing. (…)”
In november 2019 heeft [naam 3] bekend gemaakt dat vier personen namens FPU zouden deelnemen aan een congres in Nepal. [appellante] behoorde niet tot deze vier personen en heeft daarop per e-mail aan [naam 3] laten weten ook graag te willen deelnemen en daar enkele argumenten voor te hebben. [naam 3] heeft [appellante] vervolgens per e-mail gemotiveerd uiteengezet waarom zij toch niet kon deelnemen. Toen na verdere discussie over en weer het standpunt van [naam 3] ongewijzigd bleef, heeft [appellante] bij e-mail van 5 november 2019 het volgende aan [naam 5] geschreven:
“[naam 3] , can we talk briefly? I understand you had your thoughts and gave directives on this process.
I just conversed with [naam 3] re. my participation at the workshop in Nepal. She still thinks I should not go.
I feel excluded, not really used or valued (...)”
Bij e-mail van 21 februari 2020 heeft [naam 5] het volgende aan [appellante] bericht:
“Dear [appellante] ,
Please find herewith a reflection of the discussion we had last Wednesday (Feb 19, 2020) on organisation sensitivity.
The reason for the meeting was an accumulation of (recent) incidents, which for the BoD was a showcase of a lack of organisation sensitivity by you. We referred to (among other things) the email sent by you to GFMD, your decision on accepting the invitation of joining a panel discussion during CSW etc. All without consultation with us before and send out by you on behalf of FPU. (...) You admitted that you act sometimes too autonomously but stress that it’s never intentionally. (...) You, in defense, bring forward that having being a chair of IPDC for 4 years and as such being able to decide in a autonomous way, are facing some difficulty to fit in the ‘machinery of FPU’ again as you put it. We understand that and expressed that we are willing to support you on any career step outside FPU but at the same time underline the importance of being part of FPU we expect you to fit in. We closed the discussion on the note that you stated that you agree and will try to be more sensitive and consult us more / better.
Please consider this a strong message to you. (...)”
Hierop heeft [appellante] bij e-mail van 24 februari 2020 als volgt gereageerd:
“Dear [naam 3] and [naam 7] ,
We had a constructive conversation last week, but the note does help in that direction.
There is absolutely no evidence that I have broken any protocol, code of ethics or organization rule when communicating with GFMD or when accepting a personal invitation to participate at the experts’ meeting organized by UNFPA/Women Global Partnership during CSW.
Indeed in the past years when fulfilling my assignment related to IPDC I have acted autonomously, but Free Press Unlimited has not been damaged by these actions, on the contrary it has benefited.
I believe taking the initiative of connecting Free Press Unlimited colleagues with experts and/or other organizations that I’ve worked with during the past years has been of added value for FPU. It has extended our trainers’ and experts’ pools, and it has made the organization more visible when it comes to lobby and advocacy on issues such as safety, gender, literacy, and the SDGs. The benefits have not been personal, neither the rewards.
I have been a good team player for the past 23 years and I’ll try to do even better, but that has to be supported by transparency and fairness. (…) ”
In de loop van 2020 is [naam 3] gedurende enige maanden leidinggevende geweest van [appellante] .
In augustus 2020 heeft [appellante] met drie andere interne kandidaten gesolliciteerd naar de vacature van teamleider voor het team Afrika/Latijns Amerika binnen FPU. Toen niet zij, maar een andere kandidaat werd geselecteerd, heeft [appellante] op 31 augustus 2020 het volgende aan [naam 8] en [naam 5] geschreven:
“Dear [naam 7] and [naam 3] ,
Thank you for informing me today of your decision regarding my TL vacancy application. I appreciate I was given the opportunity to be interviewed on two occasions, I respect your decision and wish all the best to my colleague [naam 9] .
However I would like to point out that your selection has not done justice to my candidacy. Our brief conversation has only reinforced my feeling that you are not willing to use my skills and my knowledge.
During the past months I have volunteered to participate and be of help to the organization regarding the various created task forces (...) as well as for the fundraising efforts. My participation has not been welcomed, nor recognized, nor used, making me realize that my 23 years of programme experience with the organization do not really count.
Under these circumstances, discouraged and frustrated, I will make use of the refreshing leave days, combining them with an online course on skills and qualifications which can be of benefit for the organization, if utilized. (...)”
Bij e-mail van 31 augustus 2020 heeft [naam 8] het volgende aan [appellante] bericht:
“Dear [appellante] ,
We’re sorry that you feel this way especially since the process was very inclusive and the unanimous decision also included team members.
As expressed during the feed back we provided, our decision is also based on the feedback of team members but yes, ultimo it was our decision.
Having said that, you must remember that we had several talks with you beginning of this year in which we expressed our concerns of the way you showed (or rather lacked) organization sensitivity. Being available for several task forces and or workshops doesn’t mean you’re:
a. a) the right person to be part of that
b) should be appointed because of your willingness
Others showed their interest as well, why should you be better than them?
We’ve already discussed that you might have outgrown FPU and that’s it’s maybe time for you to continue your career elsewhere.
We stated then as we do now that we will support you in that.(…)”
Begin september 2020 heeft [appellante] contact gezocht met een advocaat en heeft zij zich ziek gemeld.
Bij e-mail van 16 december 2020 heeft [naam 8] het volgende aan [appellante] bericht:
“(…) Zoals ik al eerder aangaf ben ik bezig met nadenken over het vinden van een oplossing voor de werkgerelateerde segment van je ziekmelding.
Daar ga ik over en niet [naam 3] omdat er op het moment geen werk is in het GSA team.”
In januari 2021 is FPU op zoek gegaan naar passende werkzaamheden voor [appellante] in het kader van haar re-integratie. [appellante] heeft bij e-mail van 19 januari 2021 het volgende aan [naam 8] bericht:
“Good morning [naam 7] ,
As instructed, I talked with [naam 10] but it seems there is very little I can do for the time being.
Can you look into this once again? From next week you can count on me for 24 hrs., so I can work and help with other projects as well. (...) ”
Hierop heeft [naam 8] het volgende geantwoord:
“Dear [appellante] ,
I did not instruct you to talk to [naam 10] , i instructed you to work with her. For which she had work ready to conduct and develop.
Apparently you have the opinion that you organise your own work. That is unacceptable behaviour from you side. (...)
Earlier you made totally unwarrented claims and unfoudned accusations about the organisation and your position in it.
Now you are making your own decisions on what your work is. It seems there has not been any learning happening on your side. (...)”
Op 17 maart 2021 hebben [appellante] en FPU een gesprek gevoerd onder leiding van een mediator. Dit gesprek heeft niet tot een oplossing geleid.
Op 22 maart 2021 heeft [appellante] zich per e-mail tot [naam 11] , lid van de Raad van Toezicht van FPU (hierna: [naam 11] ) gewend en het volgende geschreven:
“(...) During the past months, I have been pressured and harassed by my directors to leave Free Press Unlimited. [naam 3] and [naam 7] think that due to my engagement with UNESCO on behalf of the Dutch Ministry of Foreign Affairs and FPU (2015-2020) I have outgrown FPU and I should find another job.
In an effort to realise this projection, I am being excluded, denied work, and not engaged in the many projects and processes that are ongoing in the organisation. I am also being labelled as ‘organisationally insensitive’ ‘not collegial”, ‘unfit and not contributing to FPU programmes” and my behaviour is considered to be unacceptable and inappropriate. (...)”
De Raad van Toezicht heeft zich verder niet in de kwestie gemengd.
Vervolgens is FPU de ontbindingsprocedure bij de kantonrechter gestart.
3 3. Beoordeling
FPU heeft de kantonrechter, samengevat, verzocht om de arbeidsovereenkomst met [appellante] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a juncto 7:669 lid 3, onderdeel g en/of subsidiair onderdeel h, meer subsidiair onderdeel i van het BW, onder toekenning aan [appellante] van een transitievergoeding. [appellante] heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht het verzoek af te wijzen. Subsidiair heeft [appellante] verzocht voor recht te verklaren dat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van FPU onder toekenning van een billijke vergoeding en een transitievergoeding, en FPU te veroordelen in de proceskosten.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van FPU toegewezen op de grond dat sprake is van een ernstig, duurzaam verstoorde arbeidsverhouding in de zin van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a juncto 7:669 lid 3, onderdeel g BW, en de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden met ingang van 1 november 2021. Daarbij heeft de kantonrechter aan [appellante] een transitievergoe-ding toegekend ten laste van FPU ter hoogte van € 40.240,76 bruto, en bepaald dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met haar grieven op.
Met de grieven 3 tot en met 9 komt [appellante] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat er sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhou-ding in de zin van artikel 6:671b lid 1, onderdeel a, juncto 7:669 lid 3, onder g BW. Volgens [appellante] is er geen grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Primair wenst [appellante] in hoger beroep herstel van de arbeidsovereenkomst per 1 november 2021. Het hof zal die grieven gezamenlijk behandelen.
FPU heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden beschikking, zo nodig onder verbetering van de gronden.
Het hof overweegt dat, gelet op artikel 7:669 lid 3, onder g BW in verbinding met artikel 7:671b lid 1, onder a BW, de vraag is of sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van FPU in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [appellante] te laten voortduren. Daarbij geldt dat de verstoring voldoende aannemelijk moet zijn om tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst te kunnen overgaan.
[appellante] is sinds 1 april 1997 in dienst van (de rechtsvoorgangsters van) FPU. Vanaf januari 2015 tot december 2018 was zij twee dagen per week werkzaam bij FPU en voor het overige gedetacheerd bij UNESCO. Haar standplaats bleef ook tijdens haar werkzaamheden voor UNESCO het FPU-kantoor in [plaats] . Niet in geschil is dat [appellante] altijd goed heeft gefunctioneerd. Uit het beoordelingsformulier van het gesprek met haar leidinggevende [naam 1] op 30 januari 2020 blijkt dat [appellante] in 2019 conform de norm heeft gefunctioneerd in haar functie van [functie] . Hoewel er volgens FPU vanaf maart 2019 verschillende discussies tussen partijen hebben plaatsgevonden die volgens haar tot een verstoring van de arbeidsverhouding hebben geleid, stond dit begin 2020 kennelijk niet aan een goede beoordeling in de weg.
In 2019 is tussen partijen onder meer discussie ontstaan over voorstellen die [appellante] had gedaan ten behoeve van projecten in Bangladesh en Myanmar, alsmede over de omstandigheid dat zij niet werd geselecteerd voor deelname aan een workshop in Nepal en in augustus 2020 werd gepasseerd voor de functie van teamleider. Volgens FPU bleek hieruit een verschil van inzicht tussen partijen. Het hof verwijst hiervoor naar de onder 2.5 tot en met 2.16 weergegeven correspondentie tussen partijen. Volgens FPU volgt hieruit dat de samenwerking tussen [appellante] en de directie, haar teamleider en (andere) teamleden zodanig problematisch is dat sprake is van een verstoring van de arbeidsverhouding, zodanig dat van FPU in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [appellante] te laten voortduren.
[appellante] heeft betwist dat er samenwerkingsproblemen waren tussen haar en voornoemde personen. Inhoudelijke discussies werden wel gevoerd, maar dat leidde niet tot problemen in de samenwerking. De eerste keer dat zij door FPU werd aangesproken op haar functioneren was op 19 februari 2020 tijdens een gesprek met [naam 5] en [naam 8] . Naar aanleiding van dat gesprek ontving [appellante] een e-mail van 21 februari 2020 van [naam 5] waarin haar een gebrek aan organisatiesensitivi-teit werd verweten (zie hiervoor onder 2.9), wat [appellante] gemotiveerd heeft betwist (zie hiervoor onder 2.10). Haar imposante loopbaan, de manier waarop zij haar functie bij UNESCO heeft verricht en haar werk bij FPU wijzen evenwel op het tegendeel. FPU heeft [appellante] ook nimmer aangesproken op het feit dat het haar zou ontbreken aan organisatiesensitiviteit noch ondersteuning aangeboden om deze competentie te ontwikkelen, aldus [appellante] .
Het hof stelt voorop dat een werknemer zich kritisch moet kunnen uitlaten over de uitvoering van werkzaamheden en de wijze waarop dat in een organisatie gebeurt. Hierover moet discussie kunnen worden gevoerd tussen de werknemer en de werkgever. Uit de onder 2.5 tot en met 2.16 weergegeven correspondentie tussen partijen blijkt dat partijen zich diverse malen kritisch jegens elkaar hebben uitgelaten. Niet valt uit die correspondentie op te maken dat de opmerkingen die [appellante] heeft gemaakt en de kritiek die zij heeft geuit op de organisatie, de directie, haar teamleider en overige teamleden binnen FPU tot zodanige problemen hebben geleid dan wel hebben kunnen leiden, dat moet worden aangenomen dat de samenwerking tussen haar en FPU daardoor ernstig en duurzaam verstoord is geraakt. Het hof overweegt hierover het volgende.
Allereerst geldt met betrekking tot de in 2019 tussen partijen gevoerde correspondentie en gesprekken over de projecten in Bangladesh en Myanmar en de workshop in Nepal waarvoor [appellante] niet werd geselecteerd, dat niet is gebleken dat het gedrag en de houding van [appellante] destijds voor FPU aanleiding waren om het vertrouwen in de samenwerking met [appellante] ter discussie te stellen en zich op het standpunt te stellen dat dit had geleid tot een verstoring van de arbeidsverhouding tussen haar en [appellante] . Dat blijkt ook niet uit het beoordelingsgesprek dat [appellante] op 30 januari 2020 met haar toenmalige leidinggevende had en waarin haar functioneren conform de norm werd beoordeeld. Niet kan worden aangenomen dat de arbeidsverhouding tussen partijen hierdoor verstoord is geraakt. Aan de eerst in hoger beroep overgelegde e-mail van [naam 3] van 28 april 2022 waarin [naam 3] heeft geschreven dat zij bedenkingen had om [appellante] in 2019 op te nemen in het GSA Team en dat zij het ook niet meer zag zitten verder [appellante] ’s teamleider te zijn, hecht het hof weinig waarde nu hiervoor geen onderbouwing is te vinden in de overige gedingstukken en ook niet is gebleken dat dit met [appellante] is besproken. Ditzelfde geldt voor de e-mail van [naam 2] van 28 april 2022.
Ook hetgeen na het beoordelingsgesprek met [naam 1] in gesprekken en correspondentie tussen partijen is uitgewisseld kan niet tot de conclusie leiden dat aannemelijk is geworden dat de arbeidsverhouding tussen hen dusdanig verstoord is geraakt dat in redelijkheid niet meer van FPU kan worden verwacht de arbeidsrelatie met [appellante] te laten voortduren. Naar aanleiding van het gesprek met [naam 5] op 19 februari 2020 en de daarop volgende e-mail van 21 februari 2020 van [naam 5] aan [appellante] , waarin is opgemerkt dat het [appellante] zou ontbreken aan organisatiesensitivi-teit, heeft [appellante] bij e-mail van 24 februari 2020 gereageerd (zie hiervoor onder 2.10). In die e-mail heeft [appellante] onder meer geschreven dat van overtreding van een protocol, gedragscode of bedrijfsregel geen sprake was, dat zij de afgelopen 23 jaar een goede teamspeler was geweest en zou proberen het nog beter te doen, maar dat dit moet worden ondersteund door transparantie en eerlijkheid. Niet valt in te zien dat de inhoud van deze e-mail bij FPU op veel weerstand kan hebben gestuit. Eerder valt daaruit een grote mate van betrokkenheid en inzet van [appellante] op te maken met betrekking tot haar werkzaamheden bij FPU. FPU heeft ook niet op deze e-mail van [appellante] gereageerd, hetgeen het voorgaande bevestigt.
In augustus 2020 werd [appellante] niet geselecteerd voor de functie van teamleider voor het team Afrika/Latijns Amerika binnen FPU. Naar aanleiding daarvan heeft [appellante] de e-mail van 31 augustus 2020 aan [naam 8] en [naam 5] gestuurd (zie hiervoor onder 2.12). [appellante] heeft in die e-mail duidelijk blijk gegeven van haar teleurstelling dat ze niet werd geselecteerd voor de functie van teamleider en heeft daarin het verschil van inzicht tussen haar en FPU over de inzet van haar vaardigheden en kennis door FPU voor de organisatie benoemd. Hoewel [appellante] zich in voornoemde
e-mail onder meer kritisch heeft uitgelaten over de wijze waarop van de zijde van FPU met haar kennis en ervaring wordt omgegaan, kan naar het oordeel van het hof hieruit niet worden geconcludeerd dat [appellante] zich dusdanig vasthoudend en onredelijk heeft opgesteld dat sprake is van een zodanige verstoring van de verhoudingen tussen partijen, dat in redelijkheid niet meer van FPU kan worden verwacht de arbeidsrelatie met [appellante] voort te zetten. Ook uit de e-mail van 31 augustus 2020 van [naam 8] aan [appellante] (zie hiervoor onder 2.13) valt niet op te maken dat [naam 8] zich op een dergelijk standpunt heeft gesteld. Uit het voorgaande volgt tevens dat uit hetgeen FPU in dit verband naar voren heeft gebracht onder verwijzing naar de beschikking van de Hoge Raad van 16 februari 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2020) met betrekking tot de houding van [appellante] jegens het bestuur, haar leidinggevende en collega’s, evenmin kan worden geconcludeerd dat sprake is van een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding tussen partijen.
FPU heeft in haar correspondentie en uitingen naar [appellante] meermaals te kennen gegeven dat zij van mening is dat [appellante] , mede door haar detachering bij UNESCO, FPU is ontgroeid en dat het misschien tijd is voor [appellante] haar carrière elders, buiten FPU, voort te zetten. [naam 8] heeft in reactie op de e-mail van [appellante] van 31 augustus 2020 aan [naam 8] en [naam 5] bij e-mail van 31 augustus 2020 aan [appellante] onder meer bericht: “We’ve already discussed that you might have outgrown FPU and that’s it’s maybe time for you to continue your career elsewhere”. Eerder al had [naam 5] in haar e-mail van 21 februari 2020 (zie hiervoor onder 2.9) aan [appellante] geschreven: “we are willing to support you on any career step outside FPU”. Naar aanleiding van de e-mail van 31 augustus 2020 van [naam 8] heeft [appellante] juridisch advies ingewonnen en heeft haar gemachtigde namens haar aan FPU bericht dat [appellante] bij FPU wil blijven werken en is voorgesteld een open overleg te voeren waarin duidelijk zou worden wat van [appellante] werd verlangd. Dat overleg heeft nooit plaatsgevonden. [appellante] heeft zich op 8 september 2020 ziek gemeld. Het hof ziet, anders dan in de bestreden beschikking is geoordeeld, geen aanleiding om aan te nemen dat de hiervoor weergegeven omstandigheden er uiteindelijk toe hebben geleid dat [appellante] zich heeft ziek gemeld. In de probleemanalyse en advies van de bedrijfsarts van 18 september 2020 is onder “Conclusie over de arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte” vermeld: “Werknemer is tijdelijk niet belastbaar voor eigen werk of passend werk ten gevolge van haar medische problematiek. (…) Dat verder is vermeld: “Het werk zou een bijdragend factor gespeeld kunnen hebben in de arbeidsongeschiktheid”, rechtvaardigt niet de conclusie dat werkgerelateerde omstandigheden ten grondslag liggen aan de ziekmelding van [appellante] .
Naar aanleiding van hetgeen hiervoor onder 3.14 is weergegeven is aannemelijk geworden en aan FPU te wijten, dat bij [appellante] het idee kon ontstaan dat FPU aanstuurde op het vertrek van [appellante] bij FPU en daarmee op een beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen partijen, waardoor bij [appellante] het idee kon ontstaan dat FPU niet openstond voor haar voorstel om met elkaar in gesprek te gaan. Onder deze omstandigheden vat het hof het bericht van [appellante] van 22 maart 2021 aan [naam 11] (zie hiervoor onder 2.18), op als een roep om hulp. In dat bericht heeft [appellante] zich in harde bewoordingen uitgelaten over onder meer de directie van FPU. Goed voorstelbaar is dat [appellante] zich naar aanleiding van de diverse e-mailberichten van de zijde van FPU onveilig voelde en zorgen had over het behoud van haar baan, aangezien het er alle schijn van had dat FPU aanstuurde op haar vertrek. Gelet hierop dient naar het oordeel van het hof niet zwaar te worden getild aan voornoemde e-mail van [appellante] aan [naam 11] . Ook de hieraan voorafgaande e-mails van [naam 8] van 16 december 2020 aan [appellante] in het kader van haar re-integratie waarin [naam 8] schrijft dat er “op het moment geen werk is in het GSA team” (zie hiervoor onder 2.15), en de reactie van [naam 8] op de
e-mail van [appellante] van 19 januari 2021 (zie hiervoor onder 2.16) waarin [naam 8] in sterke bewoordingen reageert op een vraag van [appellante] , zullen hebben bijgedragen aan gevoelens van onveiligheid bij [appellante] met betrekking tot het behoud van haar baan bij FPU. Mede in het licht hiervan moet het bericht van [appellante] aan [naam 11] worden gezien en kan niet worden gezegd dat dit heeft geleid tot een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie tussen partijen.
Gelet op het voorgaande had van FPU meer mogen worden verwacht om de verhoudingen met [appellante] te herstellen dan zij heeft gedaan met het gesprek van 17 maart 2021 onder leiding van een mediator, dat niet tot een oplossing heeft geleid. Mede gezien de goede en lange staat van dienst van [appellante] had van de zijde van FPU meer inspanningen mogen worden verlangd om tot een oplossing met [appellante] te komen. Daarvan is niet gebleken.
De conclusie is dat uit de hiervoor genoemde correspondentie en uitingen van [appellante] richting FPU en de tussen partijen gevoerde discussies, anders dan in de bestreden beschikking is geoordeeld, niet kan worden afgeleid dat sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie tussen [appellante] en FPU, zodanig dat van FPU in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [appellante] te laten voortduren. Dat blijkt niet uit de gedingstukken noch uit hetgeen ter zitting is besproken en is onvoldoende onderbouwd door FPU.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat er evenmin grond is voor ontbinding op een van de twee andere gronden voor ontbinding die FPU naast de verstoorde arbeidsverhouding heeft aangevoerd, te weten de h-grond en de i-grond. FPU heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld dat sprake is van omstandigheden of een combinatie van omstandigheden die zodanig zijn dat van FPU in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Aangezien geen sprake is van een redelijke grond voor ontslag in de zin van artikel 7:669 lid 1 BW wordt aan de vraag of herplaatsing al dan niet in de rede ligt niet toegekomen.
Uit het voorgaande volgt tevens dat de overige grieven geen bespreking meer behoeven. Partijen hebben geen bewijs aangeboden van feiten en omstandigheden die, indien bewezen, tot een andere uitkomst kunnen leiden, zodat hun bewijsaanbiedingen worden gepasseerd.
Dit betekent dat de grieven slagen en dat het hof, op de voet van artikel 7:683 lid 3 BW, de arbeidsovereenkomst tussen [appellante] en FPU met ingang van 1 november 2021 zal herstellen overeenkomstig het primaire verzoek van [appellante] . Het hof ziet geen aanleiding andere voorzieningen te treffen. Dat er geen werkplek in de organisatie is waarbij [appellante] niet te maken zal krijgen met Kronenberg of [naam 8] en dat de angel niet uit het conflict is, zoals FPU heeft gesteld, is onvoldoende voor afwijzing van het verzoek van [appellante] tot herstel van de arbeidsovereenkomst. [naam 8] is geen directielid meer en bekleedt thans een andere functie en [naam 5] heeft ter zitting verklaard dat zij weliswaar directeur is, maar nooit direct met [appellante] heeft samengewerkt. Niet is betwist dat [appellante] ook na de bestreden beschikking tot aan de datum van ontbinding van de arbeidsovereenkomst op 1 november 2021 haar werkzaamheden als Senior Programma Coördinator is blijven uitvoeren tot tevredenheid van haar teamleider
[naam 12] .
Het hof veroordeelt FPU tot betaling van het loon vanaf 1 november 2021. Het hof ziet geen aanleiding om het door [appellante] elders verworven inkomen op het door FPU te betalen loonbedrag in mindering te brengen, omdat het de keuze van FPU is geweest om (ten onrechte) [appellante] niet langer in te zetten. Nu de arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht wordt hersteld, heeft [appellante] geen recht op een transitievergoeding en zal zij worden veroordeeld tot terugbetaling van de reeds van FPU ontvangen transitievergoeding.
FPU zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties. Het hof ziet geen aanleiding de juridische kosten tot een bedrag van € 20.947,60 inclusief btw te vergoeden, zoals door [appellante] is verzocht. Met betrekking tot proceskosten die vallen onder het bereik van artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is het uitgangspunt dat deze worden begroot op basis van de vastgestelde liquidatietarieven, en dat hiervan slechts kan worden afgeweken indien sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Dat is aan de orde als het instellen van het verzoek, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, achterwege had behoren te blijven. Daarvan is naar het oordeel van het hof geen sprake. Het is niet zo dat FPU tot hogere proceskosten dan de vergoeding op grond van het liquidatietarief moet worden veroordeeld louter omdat [appellante] heeft moeten procederen tegen een onterecht ontslag (ECLI:NL:GHARL:2022:4294).