Home

Gerechtshof Amsterdam, 11-05-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1284, 22/00117

Gerechtshof Amsterdam, 11-05-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1284, 22/00117

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
11 mei 2023
Datum publicatie
5 juli 2023
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2023:1284
Zaaknummer
22/00117
Relevante informatie
Art. 3.2 Wet IB 2001, Art. 20 SW, Art. 21 SW, Art. 35b SW

Inhoudsindicatie

In geschil is in welke mate de BOR als bedoeld in artikel 35 b Successiewet 1956 van toepassing is op de geschonken certificaten van aandelen. Ook de waarde van deze certificaten is in geschil.

Het Hof komt tot de conclusie dat op grond van keuzevermogen er geen verhuurde onroerende zaken tot het ondernemingsvermogen kunnen worden gerekend en oordeelt dat een waardering op basis van de WOZ gerechtvaardigd is waarbij – door middel van de toepassing van het leegwaarderatio – rekening wordt gehouden met waardedruk wegens verhuur.

Uitspraak

kenmerk 22/00117

11 mei 2023

uitspraak van de meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigden: mr.drs. O.P.M. Adriaansens en dr. A. Rozendal),

tegen de uitspraak van 25 januari 2022 in de zaak met kenmerk HAA 20/1901 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft op 12 december 2018 aan belanghebbende een aanslag

schenkbelasting opgelegd naar een belaste verkrijging van € 615.125, zonder toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling (hierna ook: BOR).

1.2.

Het daartegen gerichte bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 6 maart 2020 gegrond verklaard en de aanslag verminderd naar een belaste verkrijging van € 613.115, onder toepassing van de BOR voor een bedrag van € 31.399.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 25 januari 2022 heeft de rechtbank als volgt op het beroep beslist:

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar en bepaalt dat deze uitspraak daarvoor in de plaats komt;

- vermindert de belaste verkrijging in de aanslag schenkbelasting tot een bedrag van € 571.163;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 2.102,80;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht, zijnde een bedrag van € 48, aan eiseres te vergoeden.”

1.4.

Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 11 februari 2022, en aangevuld bij e-mailbericht van 28 maart 2022. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het Hof heeft 21 december 2022 een nader stuk ontvangen van belanghebbende. Een afschrift hiervan is aan de inspecteur gezonden.

1.6.

Zowel de inspecteur als belanghebbende heeft respectievelijk bij e-mailbericht van 14 november 2022 en telefonisch op 22 november 2022 ermee ingestemd dat de zitting plaatsvindt te ’s-Hertogenbosch.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2023. Partijen hebben een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“Feiten

1. Op 24 december 2015 heeft de heer [A] (hierna: de schenker) 16.625 (van de 332.458) certificaten van aandelen in [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) (hierna: de schenking) en een geldbedrag van € 5.277 geschonken aan eiseres. Eiseres is de dochter van de schenker.

2. De schenking is vastgelegd in een notariële akte. Uit de akte volgt dat de schenking heeft plaatsgevonden onder de goederenrechtelijke ontbindende voorwaarde dat onherroepelijk komt vast te staan dat het geschonkene niet als ondernemingsvermogen in de zin van artikel 35c van de Successiewet 1956 (hierna: SW) kwalificeert.

3. [bedrijf 1] is door de schenker opgericht op 16 januari 1995 en is gevestigd te [Z] . Tot 24 december 2015 was de schenker enig aandeelhouder [het Hof verstaat: certificaathouder] van [Hof: aandelen in] [bedrijf 1] .

4. [bedrijf 1] bezit een vastgoedportefeuille, welke op de datum van de schenking bestond uit 66 objecten (exclusief twee percelen grond aan de [A-straat] in [Z] ), waarvan 57 woningen en 9 niet-woningen. Van de 66 objecten zijn twee objecten in eigen gebruik als opslagloods en koffieruimte. De samenstelling is als volgt:

Type verhuur

Aantal

Onzelfstandige woonruimten (kamers)

46

Zelfstandige woonruimten

11

Bedrijfsruimten

7 (incl. 2 objecten in eigen gebruik)

Fietsenstalling ( [B-straat] in [Z] )

1

Parkeerplaatsen ( [C-straat] in [Z] )

1

5. Van de 66 objecten behoren 15 objecten in gezamenlijk eigendom toe aan [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . (hierna: [bedrijf 2] ). De aandelen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] in de gemeenschap zijn gelijk.

6. In 2011 is voor het laatst een pand ( [E-straat] in [Z] ) aangekocht door [bedrijf 1] . In 2014 zijn twee percelen grond aan de [A-straat] in [Z] aangekocht.

7. Het kantoor van [bedrijf 1] bevindt zich zowel in de (privé)woning van de schenker als van eiseres en haar echtgenoot. [bedrijf 1] heeft werknemers in loondienst.

8. Op 14 maart 2016 is de aangifte schenkbelasting van eiseres door verweerder ontvangen. In de aangifte is de waarde van de verkregen certificaten van aandelen berekend op € 438.966 en is verzocht om toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling (hierna: BOR) van artikel 35b (e.v.) van de SW.

9. Bij brief van 31 maart 2016 heeft verweerder aan eiseres verzocht om nadere informatie over de schenking te verstrekken.

10. Bij brief van 16 augustus 2016 heeft eiseres aan verweerder informatie verstrekt.

11. Omtrent de toepassing van de BOR en de waardering van de schenking heeft vervolgens diverse correspondentie tussen partijen plaatsgevonden.

12. Met dagtekening 12 december 2018 is de aanslag schenkbelasting aan eiseres opgelegd. Hierin is de BOR niet toegepast en is de waarde van de verkregen certificaten van aandelen vastgesteld op € 615.078 (het Hof verstaat: € 615.125). De aanslag is als volgt berekend:

Schenking € 620.402

Vrijstelling € 5.277 -/-

Belastbare verkrijging € 615.125

Verschuldigde schenkbelasting € 110.895

13. Na het indienen van het bezwaarschrift hebben partijen op 20 februari 2019 met elkaar gesproken. Tijdens dit gesprek is onder meer gesproken over een te bereiken compromis. Het compromisvoorstel is per e-mail door verweerder op 28 februari 2019 verzonden en door eiseres op 1 juli 2019 afgewezen.

14. Op 29 november 2019 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Van het hoorgesprek is een verslag gemaakt.

15. Op 9 januari 2020 heeft een bespreking tussen partijen plaatsgevonden bij eiseres.

16. Bij brief van 17 januari 2020 heeft verweerder aan eiseres de voorgenomen uitspraak op bezwaar gestuurd.

17. Bij brief van 10 februari 2020 heeft eiseres gereageerd op het voornemen van verweerder.

18. De uitspraak op bezwaar heeft als dagtekening 6 maart 2020. De aanslag is als volgt verminderd en vastgesteld:

Verkrijging ondernemingsvermogen € 31.399

Verkrijging ander vermogen € 588.955 +

Schenking € 620.354

Vrijstelling € 5.277 -/-

Belastbare verkrijging zonder BOR € 615.077

BOR € 31.399 -/-.

Belastbare verkrijging met BOR € 583.678 1

De aanslag € 104.606

1. Hof : op dit bedrag is door de inspecteur nog een IB-latentie toegepast van € 1.962.

19. Blijkens de uitspraak op bezwaar is de totale waarde van de (certificaten van) aandelen in [bedrijf 1] gewaardeerd op € 12.300.000, waarvan € 627.909 aan het ondernemingsvermogen van [bedrijf 1] en € 11.672.091 aan het beleggingsvermogen van [bedrijf 1] is toegerekend. De uitspraak op bezwaar vermeldt voorts dat de aanslag € 110.493 bedraagt indien niet aan de voorwaarden van de BOR wordt voldaan, in welk geval alsnog € 5.887 verschuldigd is.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Hieraan voegt het Hof de volgende feiten toe.

2.3.

Tot de gedingstukken behoort een drietal huurcontracten tussen [bedrijf 1] en 3 verschillende huurders A, B en C inzake het huren van woonruimte in [F-straat] . In die contracten is, voor zover van belang, het volgende vermeld.

“(…)

en [A] (huurder)

(…)

Verhuurder verhuurt met ingang van: 1 augustus 2010

(…)

Dat er gehuurd kan worden t/m 1 november 2011 i.v.m. verbouwing huis. Start verbouwing later, dan kan er langer worden gewoond/gehuurd 1 maand van te voren is einddatum bekend

(…)

Aldus in tweevoud opgemaakt: 9 juli 2010 (…)”

“(…)

en [B] (huurder)

(…)

Verhuurder verhuurt met ingang van: 1 juni 2012

(…)

Dat er gehuurd kan worden t/m 1 november 2012 i.v.m. verbouwing huis. Start verbouwing later, dan kan er langer worden gehuurd. 1 maand van te voren is einddatum bekend.

(…)

Aldus in tweevoud opgemaakt: 22 mei 2012 (…)”

“(…)

en [C] (huurder)

(…)

Verhuurder verhuurt met ingang van: 1 januari 2014

(…)

Dat er gehuurd kan worden t/m 1 januari 2015 i.v.m. verbouwing huis. Start verbouwing later, dan kan er langer worden gehuurd. 1 maand van te voren is einddatum bekend.

(…)

Aldus in tweevoud opgemaakt: 23 december 2013 (…)”

Tevens behoort tot de gedingstukken een tweetal brieven van 4 april 2016 van [bedrijf 1] aan voormelde huurders A en C waarin de huur onder verwijzing naar de aanstaande verbouwing wordt opgezegd per 1 juli 2016.

3 Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil in welke mate de BOR als bedoeld in artikel 35b Successiewet 1956 (hierna: SW) van toepassing is op de geschonken certificaten van aandelen. Tevens is in geschil de waarde van deze certificaten van aandelen.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing