Home

Gerechtshof Amsterdam, 09-05-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1289, 200.296.432/01

Gerechtshof Amsterdam, 09-05-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1289, 200.296.432/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
9 mei 2023
Datum publicatie
3 juni 2023
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2023:1289
Formele relaties
Zaaknummer
200.296.432/01

Inhoudsindicatie

Toepassing van de zogeheten cao-norm brengt met zich dat de formulering die in de bouwregelingen ter aanduiding van de werkingssfeer wordt gebruikt zodanig moet zijn dat het voor een gemiddelde werkgever bij lezing daarvan duidelijk is, of naar objectieve maatstaven redelijkerwijs moet zijn, dat zijn bedrijfsactiviteiten vallen onder de werkingssfeer daarvan. De onderhavige tekst van de werkingssfeerbepaling voldoet niet aan deze eisen van duidelijkheid. Verklaring voor recht dat appellante met haar onderneming niet onder de werkingssfeer van de bouwregelingen valt is daarom toewijsbaar. Volgt vernietiging vonnis.

Uitspraak

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer hof : 200.296.432/01

zaaknummer rechtbank Amsterdam : 8686499 CV EXPL 20-14134

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 mei 2023

inzake

[appellante] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats],

appellante in principaal appel,

geïntimeerde in incidenteel appel,

advocaat: mr. M. Heemskerk te Amsterdam,

tegen

1 STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE

BOUWNIJVERHEID,

gevestigd te Amsterdam,

2. STICHTING OPLEIDINGS- EN ONTWIKKELINGSFONDS BOUW &

INFRA,

gevestigd te Harderwijk,

3. STICHTING AANVULLINGSFONDS BOUW & INFRA,

gevestigd te Harderwijk,

geïntimeerden in principaal appel,

appellanten in incidenteel appel,

advocaat: mr. E. Lutjens te Amsterdam.

1 Het geding in hoger beroep

Appellante in principaal appel tevens geïntimeerde in incidenteel appel wordt hierna [appellante] genoemd. Geïntimeerden in principaal appel tevens appellanten in incidenteel appel worden hierna gezamenlijk de bouwfondsen genoemd en voor zover nodig afzonderlijk aangeduid als Bpf Bouw, Opleidingsfonds en Aanvullingsfonds.

[appellante] is bij dagvaarding van 16 juni 2021 in hoger beroep gekomen van het vonnis van 19 maart 2021 van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, hierna de kantonrechter, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellante] als eiseres in conventie tevens verweerster in reconventie en de bouwfondsen als gedaagden in conventie tevens eiseressen in reconventie.

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

- memorie van grieven, tevens inhoudende wijziging van eis, met producties;

- memorie van antwoord, tevens houdende incidenteel appel;

- memorie van antwoord in incidenteel appel.

De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 23 september 2022. Bij die gelegenheid zijn verschenen, namens [appellante],

[naam 1] (adjunct-directeur), [naam 2] (pensioenadviseur) en

mr. Heemskerk voornoemd. Namens de bouwfondsen zijn verschenen

mr. B. Koopmans, jurist bij APG, en mr. Lutjens voornoemd. Voornoemde advocaten hebben namens hun cliënten het woord gevoerd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Bij die gelegenheid heeft [appellante] nog producties in het geding gebracht. Partijen hebben voorts enige vragen van het hof beantwoord.

Partijen hebben in hoger beroep bewijs aangeboden.

Vervolgens is uitspraak bepaald op heden.

[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - na wijziging van eis - gevorderd, primair, voor recht te verklaren dat [appellante] niet onder de werkingssfeerbepaling van de bouwfondsen valt, subsidiair voor het geval het hof oordeelt dat [appellante] onder de werkingssfeer van de bouwfondsen valt, voor recht te verklaren dat zij niet premieplichtig is vóór 1 januari 2020, meer subsidiair voor recht te verklaren dat [appellante] niet onder de werkingssfeer van de bouwfondsen valt vóór 1 januari 2018 en meer subsidiair voor recht te verklaren dat [appellante] niet onder de werkingssfeer van de bouwfondsen valt, althans van Bpf Bouw valt vóór 15 juli 2016, met - uitvoerbaar bij voorraad - hoofdelijke veroordeling van de bouwfondsen in de proceskosten in beide instanties, met nakosten en wettelijke rente.

De bouwfondsen hebben in principaal appel geconcludeerd tot verwerping van de grieven van [appellante] en in incidenteel appel, naar het hof begrijpt, geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis vernietigt voor zover daarbij in reconventie de premievordering is afgewezen en de hoogte van de dwangsom is gematigd, en alsnog die premievordering inclusief rente en kosten toewijst, en het maximum van de dwangsom stelt op € 500.000,- althans een ander substantieel hoger bedrag dan € 50.000,- dat het hof juist acht, alles met veroordeling van [appellante] in de kosten van het hoger beroep, met nakosten en uitvoerbaar bij voorraad.

[appellante] heeft in incidenteel appel geconcludeerd tot verwerping van de grieven en tot afwijzing van de vorderingen van de bouwfondsen, met veroordeling van de bouwfondsen in de proceskosten in incidenteel appel, met nakosten en wettelijke rente.

2 Feiten

Op grond van niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, staan tussen partijen de volgende feiten vast.

( i) Bpf Bouw is een bedrijfstakpensioenfonds in de zin van de Pensioenwet. Bpf Bouw voert de pensioenregeling uit voor onder meer de bedrijfstak bouw & infra. De deelneming in Bpf Bouw is verplicht gesteld bij het Verplichtstellingsbesluit (hierna: Verplichtstellingsbesluit) van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 2 april 2020, Stcrt. 2020, nr. 11708 voor werknemers die in dienst zijn van werkgevers in de bouw & infra. Deze verplichtstelling is gebaseerd op artikel 2 van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf 2000). Het Opleidingsfonds en het Aanvullingsfonds zijn sociale fondsen in de bedrijfstak bouw & infra. De verplichtingen jegens deze fondsen zijn gebaseerd op de bepalingen over deze fondsen in de cao Bouw & Infra (hierna: cao Bouw & Infra) en in de cao Bedrijfstakeigen Regelingen Bouw & Infra (hierna: cao BTER. Deze cao’s, hierna ook wel bouwcao’s genoemd, bepalen dat werkgevers in de bouw& infra verplicht zijn tot betaling van premie aan het Opleidingsfonds en het Aanvullingsfonds.

(ii) In het Verplichtstellingsbesluit en de bouwcao’s, hierna tezamen ook wel de bouwregelingen, luidt de tekst van de bepaling waarin de werkingssfeer is neergelegd, als volgt:

“Bouwbedrijven

De bepalingen van deze cao zijn van toepassing op ondernemingen, op werkgevers en werknemers, waarvan het bedrijf is gericht op productie (respectievelijk dienstverlening) voor of aan derden op het gebied van:

a. het geheel of gedeeltelijk uitvoeren van bouwwerken c.q. bouwactiviteiten; (…)

De deelneming in de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid is verplicht gesteld voor:

A

  1. werknemers die werkzaam zijn ondernemingen, waaronder begrepen instellingen en verenigingen ten algemenen nutte, als hierna omschreven tot de eerste dag van de maand waarin zij de 67-jarige leeftijd bereiken voor het ouderdoms-en het arbeidsongeschiktheidspensioen.

  2. De onder 1 bedoelde ondernemingen zijn:

a. de ondernemingen op het gebied van het bouw- en infrabedrijf. Hieronder worden verstaan de ondernemingen, waarvan het bedrijf gericht is op productie (respectievelijk dienstverlening) voor of aan derden op het gebied van:

1. het geheel of gedeeltelijk uitvoeren van bouwwerken c.q. bouwactiviteiten;

waarbij onder bouwwerken c.q. bouwwerken wordt verstaan respectievelijk daarmee wordt gelijkgesteld:

a. woningen, gebruiks-of bedrijfsgebouwen dan wel andere constructies van bouwkundige aard (…)”

(iii) [appellante] is opgericht op 14 november 2014 en onderdeel van [bedrijf 1] B.V. Tot de [bedrijf 1] behoort naast [appellante] ook [bedrijf 2] B.V. [bedrijf 2] B.V. is een bouwonderneming. Zij valt onder de werkingssfeer van de bouwregelingen.

(iv) In een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van 10 februari 2020 zijn de activiteiten van de onderneming van [appellante] omschreven als “Projectontwikkeling”.

( v) De Commissie Werkingssfeer als bedoeld in de hiervoor genoemde bouwregelingen heeft bij uitspraak van 23 mei 2019 na onderzoek geoordeeld dat [appellante] onder de werkingssfeer van de bouwregelingen valt.

(vi) [appellante] heeft op 2 juli 2019 bezwaar gemaakt tegen het oordeel van de Commissie Werkingssfeer. Dit bezwaar is bij uitspraak van Technisch Bureau Bouwnijverheid (TBB) van 12 september 2019 ongegrond verklaard.

(vii) [appellante] is met ingang van 1 januari 2020 bij pensioenuitvoerder APG ingeschreven.

(viii) [appellante] heeft een eigen pensioenregeling. De pensioenovereenkomst is ondergebracht bij Nationale Nederlanden.

3 Beoordeling

4 Beslissing