Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-08-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:5998, 200.098.974

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-08-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:5998, 200.098.974

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
13 augustus 2013
Datum publicatie
17 september 2013
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2013:5998
Formele relaties
Zaaknummer
200.098.974

Inhoudsindicatie

Geldig ontslag op staande voet, ook al is van de aangevoerde dringende reden slechts een gedeelte komen vast te staan.

Uitspraak

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.098.974

(zaaknummer rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Amersfoort, 702264)

arrest van de derde kamer van 13 augustus 2013

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats],

appellant,

hierna: [appellant],

advocaat: mr. H.J. ter Haar Romeny,

tegen:

de stichting [geïntimeerde],

katholieke scholengemeenschap voor voortgezet onderwijs,

gevestigd te [vestigingsplaats],

geïntimeerde,

hierna: [geïntimeerde],

advocaat: mr. A.C. Ranke.

1 Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van

8 december 2010 en 7 september 2011 die de kantonrechter (rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Amersfoort) tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde heeft gewezen.

2 Het geding in hoger beroep

2.1

[appellant] heeft bij exploot van 7 december 2011 [geïntimeerde] aangezegd van die vonnissen in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof.

2.2

Bij memorie van grieven heeft [appellant] twee grieven tegen de bestreden vonnissen aangevoerd, heeft hij bewijs aangeboden en zeven nieuwe producties in het geding gebracht. Na wijziging en vermeerdering van zijn eis heeft hij gevorderd dat het hof de vonnissen waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij arrest, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

a. verklaart voor recht dat het ontslag van [appellant] als kennelijk onredelijk moet worden aangemerkt, primair op grond van artikel 7:681 lid 2 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW), subsidiair op grond van artikel 7:681 lid 2 sub b BW;

b. uitsluitend indien de gevorderde verklaring voor recht op de primaire grond wordt toegewezen, [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van een schadevergoeding aan [appellant] gelijk aan het salaris inclusief pensioenopbouw en andere emolumenten dat hij zou hebben genoten als ware hij van 21 januari 2010 tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd in dienst gebleven van [geïntimeerde], althans een door het hof te bepalen bedrag, en [geïntimeerde] veroordeelt om binnen een week na betekening van het te wijzen arrest, dit bedrag vermeerderd met de maximale wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ineens te voldoen wat betreft de periode van 1 februari 2010 tot de datum van het arrest en daarna te voldoen in maandelijkse termijnen tot 1 april 2021 of op een andere door het hof te bepalen wijze;

c. uitsluitend indien de gevorderde verklaring voor recht op de subsidiaire grond wordt toegewezen, [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van een schadevergoeding aan [appellant] gelijk aan de uitkering ingevolge de Werkloosheidswet alsmede de bovenwettelijke uitkering die [appellant] op grond van het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs bij een ontslag anders dan op grond van een dringende reden zou hebben ontvangen vanaf 1 februari 2010 totdat 134 maanden zijn verstreken, te rekenen vanaf 21 januari 2010, en [geïntimeerde] veroordeelt om binnen een week na betekening van het in deze te wijzen arrest dit, althans een door het hof te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2010 ineens te voldoen wat betreft de periode van 1 februari 2010 tot de datum van het arrest en daarna te voldoen in maandelijkse termijnen of op een andere door het hof te bepalen wijze;

d. uitsluitend indien de gevorderde verklaring voor recht op de subsidiaire grond wordt toegewezen, [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van een schadevergoeding aan [appellant] wegens pensioenschade ontstaan door het ontbreken van verdere pensioenopbouw vanaf 1 februari 2010 tot 1 april 2012 en [geïntimeerde] veroordeelt om binnen een week na betekening van het arrest dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf

21 januari 2010 ineens te voldoen wat betreft de periode van 1 februari 2010 tot de datum van het arrest en daarna te voldoen in maandelijkse termijnen tot 1 april 2021 of op een andere door het hof te bepalen wijze;

e. uitsluitend indien de gevorderde verklaring voor recht op de subsidiaire grond wordt toegewezen, [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van een schadevergoeding aan [appellant] wegens pensioenschade vanaf 1 april 2021, bestaande uit voldoening aan hem van een bedrag van € 12.679,- bruto per jaar, althans een door het hof te bepalen bedrag, jaarlijks te voldoen met ingang van 1 april 2021 tot zijn overlijden, althans tot en met een door het hof te bepalen tijdstip;

f. [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding aan [appellant] ex artikel 7:680 BW, bestaande uit vier laatstverdiende bruto maandsalarissen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2010 althans een door het hof te bepalen bedrag, te betalen binnen een week na betekening van het te wijzen arrest;

g. [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van een bedrag aan [appellant] binnen een week na betekening van het te wijzen arrest van € 17.850,- inclusief BTW, althans een door het hof te bepalen bedrag ten behoeve van outplacement;

h. [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van een bedrag aan [appellant] binnen een week na betekening van het te wijzen arrest van € 25.000,- netto, althans een door het hof te bepalen bedrag aan immateriële schadevergoeding;

i. [geïntimeerde] veroordeelt om, binnen drie dagen na betekening van het te wijzen arrest, een officiële schriftelijke mededeling te doen die voor een ieder kenbaar wordt verspreid binnen haar gehele organisatie, welke mededeling luidt dat

1) het gerechtshof (lees:) Arnhem-Leeuwarden geoordeeld heeft dat [geïntimeerde] [appellant] op 21 januari ten onrechte op staande voet heeft ontslagen vanwege ongewenst gedrag jegens leerlingen,

2) [geïntimeerde] er spijt van heeft dat zij [appellant] ten onrechte ontslagen heeft en dat dit [appellant] leed en schade heeft berokkend en dat

3) [geïntimeerde] haar excuses maakt aan [appellant] en zijn schade vergoedt;

j. [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling aan [appellant] van een schadevergoeding die het hof redelijk acht;

k. [geïntimeerde] veroordeelt in de kosten van het geding in beide instanties, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum van het arrest.

2.3

Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] verweer gevoerd, bewijs aangeboden en zes producties in het geding gebracht. Het heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis van 7 september 2011 zal bekrachtigen, subsidiair zal aanpassen, zo nodig met verbetering maar met het in stand laten van het ontslag op staande voet zonder enige vergoeding, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep, waaronder begrepen een bijdrage in de kosten van rechtskundige bijstand aan de zijde van [geïntimeerde].

2.4

Vervolgens heeft alleen [appellant] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

3 De grieven

[appellant] heeft de volgende grieven aangevoerd.

Grief 1

Ten onrechte heeft de kantonrechter in zijn vonnissen - daarbij onder meer voorbijgaand aan het voorhanden bewijs (dat er niet was en niet is) en aan de afwezigheid van enig intern proces of onderzoek en zonder inachtneming van de regels voor het beoordelen van een samengestelde dringende reden - zelfstandig een beoordelingskader aangelegd, een aantal mogelijke dringende redenen geselecteerd en samengesteld, heeft hij de bewijsopdracht en het probandum geformuleerd als hij gedaan heeft, is hij uiteindelijk na weging van het getuigenbewijs - en voorbijgaand aan de vereiste beoordeling van alle omstandigheden van het geval - tot de conclusie gekomen dat de dringende reden bewezen en het ontslag op staande voet gegrond is, heeft hij de vorderingen van [appellant], de verklaring voor recht dat het ontslag kennelijk onredelijk is en schadevergoeding, afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.

Grief 2

Ten onrechte heeft de kantonrechter er geen acht op geslagen dat [geïntimeerde] niet voldaan heeft aan haar mededelingsplicht en dit niet laten meewegen in zijn beoordeling, althans heeft hij niet gemotiveerd waarom hij aan een beoordeling van de mededelingsplicht niet toegekomen is.

4 De vaststaande feiten

5 De motivering van de beslissing in hoger beroep

6 De slotsom

7 De beslissing