Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-06-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:5294, 200.159.986
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-06-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:5294, 200.159.986
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 28 juni 2016
- Datum publicatie
- 15 juli 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2016:5294
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:3142, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 200.159.986
Inhoudsindicatie
Aansprakelijkheid “werkgever” voor schade ten gevolge van ongeluk vrijwilliger.
Uitspraak
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.159.986
(zaaknummer rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Arnhem, 2698587)
arrest van 28 juni 2016
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [plaatsnaam] ,
appellant,
in eerste aanleg: verzoeker,
advocaat: voorheen mr. F.A.M. Knüppe, thans mr. H.A. Kragt,
tegen:
1. de naamloze vennootschap Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.,
gevestigd te Den Haag,
2. de kerkelijke rechtspersoon Parochie H.H. Vier Evangelisten,
gevestigd te Duiven,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: verweerders,
advocaat: mr. D. Knottenbelt.
Appellant zal hierna [appellant] worden genoemd. Geïntimeerde sub 1 zal hierna Nationale Nederlanden en geïntimeerde sub 2 de Parochie worden genoemd.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de beschikking van
27 mei 2014 respectievelijk het tussenvonnis van 8 oktober 2014 (met zaaknummer 3459256) die de kantonrechter (rechtbank Gelderland, sector kanton en handelsrecht, locatie Arnhem) heeft gewezen.
2 Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 6 november 2014 (gericht tegen de Parochie) respectievelijk 7 november 2014 (gericht tegen Nationale Nederlanden) met grieven en producties,
- de schriftelijke conclusie van eis,
- de memorie van antwoord,
- de pleidooien op 25 september 2015 overeenkomstig de pleitnotities. Hierbij is akte verleend van de producties 7 en 8 die bij bericht van 7 september 2015 door [appellant] namens mr. Knüppe zijn ingebracht.
Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald op het ten behoeve van de pleidooien door [appellant] overgelegde dossier.
3 De vaststaande feiten
Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten.
De Parochie is onderdeel van het Aartsbisdom Utrecht en heeft een eigen bestuur dat bestaat uit zes personen, te weten de pastoor als voorzitter, een secretaris, een penningmeester en drie bestuursleden. Naast de pastoor [de pastoor] waren ten tijde van het hierna te vermelde ongeval bij de parochie in dienst de pastors (pastoraal medewerkers) [pastor 1] , [pastor 2] , Heemink en [pastor 4] en als diaken [diaken 1] en [diaken 2] alsmede een aantal secretaresses. Ook is er een koster die van de Parochie een onkostenvergoeding ontvangt.
In oktober 2006 is onder leiding van [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) de ‘klusgroep’ opgericht (zie productie 5 bij het verzoekschrift ex artikel 1019w Rv). [appellant] was vrijwillig lid van de ‘klusgroep’ van de Parochie.
Met goedkeuring van het parochiebestuur zou de ‘klusgroep’ verlichting plaatsen op het dak van de kerk om zo de muur en de toren van de kerk te verlichten.
Op vrijdag 7 september 2012 omstreeks 21.00 uur heeft [appellant] samen met [persoon 1] onderzoek gedaan naar de juiste plaatsing van de lampen. [appellant] , geboren op [geboortedatum] en destijds 65 jaar oud, is daarbij van het kerkgebouw gevallen waarbij hij zeer ernstig letsel heeft opgelopen. Het letsel bestaat uit een (blijvende) dwarslaesie, gebroken ribben, een gebroken nekwervel, een gekneusde pols en een hoofdwond.
Nationale Nederlanden heeft het onderzoeksbureau CED Forensic ingeschakeld voor een toedrachtsonderzoek. Op 7 december 2012 is een rapport opgemaakt (productie 1 bij de inleidende dagvaarding). In dit rapport is onder meer een deel van de inhoud van de ten behoeve van dit onderzoek afgelegde verklaring van [persoon 1] opgenomen. In het rapport staat daarover, voor zover thans relevant, het volgende opgenomen:
“(…)
Vanuit de klusgroep hebben wij geïnitieerd om van buiten een torentje van de kerk te belichten. Het parochiebestuur heeft hier goedkeuring aan gegeven. Samen met [appellant] heb ik op vrijdagavond 7 september 2012 hiervoor onderzoek gedaan.
Omdat het donker moest zijn waren wij ’s avonds omstreeks 21:00 uur bij de kerk. Het was de bedoeling met en stralingslamp het torentje vanaf een ongeveer 3,05 meter hoog platdak te beschijnen. Wij wilden het effect hiervan zien. De stralingslamp had ik van huis meegenomen, het vermogen hiervan was 150 Watt.
Voordat [appellant] arriveerde had ik de ladder klaargezet. De ladder had ik aan de achterzijde van de kerk tegen het platdak aangezet. Zowel [appellant] als ik zijn het platdak opgegaan. Wij liepen van de achterzijde naar de voorkant van de aanbouw van de kerk over het platte dak. De bedoeling was om vanaf daar het torentje te beschijnen.
Op de bewuste avond was het droog weer. Het zicht was op prima. Op het platdak zijn lichtstraten van de daaronder gelegen ruimtes aanwezig. De lichten in die ruimtes waren aan waardoor min of meer ook het dak verlicht was. In mijn beleving stond er geen water op dak. Ik ben hier niet helemaal 100 % zeker van. Volgens mij was het dak droog en normaal stroef.
Op het dak hebben wij op verschillende plekken de stralingslamp gehouden om te kijken wat het effect hiervan zou zijn. Op een moment zijn wij van het dak afgegaan om dit effect op een afstandje te beoordelen. [appellant] ging opnieuw naar boven om de stralingslamp te verplaatsen.
Op het platdak is ter hoogte van het daaronder gelegen portiek een niveauverschil. Het plakdak is daar tussen de 8 à 10 centimeter lager. Ik heb u de situatie aangewezen. Het hoekje waaronder het portiek bevindt is en was toen donkerder als het overige gedeelte van het platdak. U heeft foto’s van dat hoekje gemaakt. Ik meen mij te herinneren dat er op die bewuste avond geen regenwater op dat gedeelte van het dak stond. Helemaal zeker ben ik er niet van. In ieder geval lagen er toen, in tegenstelling tot nu, geen bladeren van bomen op. De afvoer was niet verstopt.
Terwijl ik op ongeveer 3 meter van het portiek stond zag ik dat [appellant] met de stralingslamp in zijn handen voorwaarts het bewuste hoekje inliep. Zijn bedoeling was om vanaf die hoek het torentje te beschijnen. Terwijl [appellant] naar voren liep zag ik hem vallen (…).
U vraagt mij - nu achteraf - of de situatie veiliger had gekund? Ik vertel u dat ik bij een volgende keer waarschijnlijk net zo zou handelen. Ik ben met u ook het dak opgegaan terwijl wij geen veiligheidsmiddelen hadden. Deze middelen zijn of waren er overigens ook niet.
(…)
Terwijl [appellant] en ik op het dak waren was mij het niveauverschil al opgevallen. Ik beoordeelde dit toen niet direct als gevaarlijk anders had ik [appellant] wel gewaarschuwd. Achteraf bezien had ik dit beter wel kunnen doen. [appellant] en ik zijn voor het ongeval vaker het dak op geweest. Ik weet niet of hem toen het niveauverschil is opgevallen.
(…)
U vraagt mij of het ongeval voorkomen had kunnen worden? Ik vertel u hierop dat dit met alles zo is. Door bijvoorbeeld niet het dak op te gaan had het voorval voorkomen kunnen worden. Gelet op de onderhavige situatie heb ik samen met [appellant] gemeend dat de situatie en gebruikte methode veilig was. [appellant] is iemand die altijd met veiligheid bezig is geweest. Binnen onze groep wees hij anderen op mogelijke gevaren. Bijvoorbeeld als de ladder niet goed stond. [appellant] was daar altijd heel alert op.
(…)”.