Hoge Raad, 15-12-2017, ECLI:NL:HR:2017:3142, 16/04927
Hoge Raad, 15-12-2017, ECLI:NL:HR:2017:3142, 16/04927
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 15 december 2017
- Datum publicatie
- 15 december 2017
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2017:3142
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:934
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2016:5294, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 16/04927
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Procesrecht, deelgeschilprocedure. Vrijwilliger valt van dak bij werkzaamheden aan kerkgebouw en begint deelgeschilprocedure (art. 1019w Rv). Hoger beroep deelgeschilbeschikking op de voet van art. 1019cc lid 3, onder a, Rv. Heeft hof bij vernietiging van deelgeschilbeschikking de bevoegdheid (in de procedure ten principale) de zaak aan zich te houden (art. 356 Rv)? Ontvankelijkheid in cassatie. Vallen vrijwilligerswerkzaamheden onder de reikwijdte van art. 7:658 lid 4 BW? Is sprake van bedrijfsuitoefening door de parochie? Is van belang dat de werkzaamheden die de vrijwilliger uitvoerde, niet door werknemers van de parochie zouden zijn uitgevoerd?
Uitspraak
15 december 2017
Eerste Kamer
16/04927
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Den Haag,
2. de kerkelijke rechtspersoon PAROCHIE H.H. VIER EVANGELISTEN,
gevestigd te Duiven,
EISERESSEN tot cassatie,
advocaat: mr. N.T. Dempsey,
t e g e n
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. K. Aantjes.
Eiseressen tot cassatie zullen hierna ook worden aangeduid als Nationale Nederlanden en de Parochie en gezamenlijk als Nationale Nederlanden c.s. en verweerder als [verweerder].
1 Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 2698587\AZ VERZ 14-1\353\7380 van de kantonrechter te Arnhem van 27 mei 2014;
b. het vonnis in de zaak 3459256\CV EXPL 14-17342\475 van de kantonrechter te Arnhem van 8 oktober 2014;
c. het arrest in de zaak 200.159.986 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 juni 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben Nationale Nederlanden c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van Nationale Nederlanden c.s. in hun cassatieberoep.
3 Uitgangspunten in cassatie
[verweerder] is lid van de zogeheten klusgroep van de Parochie en voert in dat verband vrijwilligerswerkzaamheden uit. Met goedkeuring van de Parochie zou de klusgroep verlichting plaatsen op een dak van de kerk. [verweerder] is tijdens het verrichten van deze vrijwilligerswerkzaamheden van het dak gevallen. Hij heeft door de val ernstig letsel opgelopen.
[verweerder] heeft de kantonrechter in een deelgeschilprocedure op de voet van art. 1019w Rv om een verklaring voor recht verzocht dat Nationale Nederlanden c.s. aansprakelijk zijn voor alle door hem als gevolg van zijn val geleden en nog te lijden schade. Ook heeft hij een voorschot op de vergoeding van deze schade gevraagd.
De kantonrechter heeft de verzoeken van [verweerder] afgewezen.
[verweerder] heeft vervolgens een procedure ten principale aanhangig gemaakt waarin hij vorderingen heeft ingesteld die overeenstemmen met zijn verzoeken in de deelgeschilprocedure. [verweerder] heeft in dat geding de kantonrechter allereerst op de voet van art. 1019cc lid 3, aanhef en onder a, Rv verzocht voor hem de mogelijkheid te openen om tussentijds hoger beroep in te stellen. De kantonrechter heeft dit verzoek toegewezen.
Het hof heeft de deelgeschilbeschikking vernietigd en, opnieuw rechtdoende, voor recht verklaard dat Nationale Nederlanden c.s. aansprakelijk zijn voor de schade van [verweerder], nader op te maken bij staat, en hen hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een voorschot aan [verweerder].
Het hof heeft daartoe in zijn arrest, voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen.
Het hof is van oordeel dat in het geval van de Parochie sprake is van bedrijfsuitoefening in de zin van art. 7:658 lid 4 BW. De Parochie kent een duidelijke structuur. Er is een zekere gezagsverhouding binnen de klusgroep. De klusgroep is door de Parochie opgericht. De klusgroep komt eenmaal per maand bijeen. Van deze bijeenkomsten worden verslagen gemaakt die naar het parochiebestuur worden gestuurd. Materialen worden in overleg met de penningmeester aangeschaft en het functioneren van de klusgroep is in diverse besprekingen van het parochiebestuur aan de orde geweest. De Parochie heeft erkend dat zij inkomsten genereert door het verlenen van diensten en het verhuren van onroerende zaken.
De Parochie heeft enkele werknemers in dienst. (rov. 5.7)
Voor het antwoord op de vraag of de werkzaamheden van [verweerder] binnen de uitoefening van het bedrijf van de Parochie vallen, is van belang of die werkzaamheden in opdracht van de Parochie zijn verricht, feitelijk tot haar bedrijfsuitoefening behoorden alsmede dat zij die werkzaamheden ook door eigen werknemers had kunnen laten verrichten.
Het hof gaat ervan uit dat de werkzaamheden die [verweerder] verrichtte, met medeweten en goedkeuring van de Parochie plaatsvonden (dit is niet weersproken), zodat kan worden gesproken van een door de Parochie verleende (impliciete) opdracht. Dat de door [verweerder] verrichte werkzaamheden feitelijk tot de bedrijfsuitoefening van de Parochie behoorden, blijkt ook hieruit dat de Parochie verantwoordelijk is voor het beheer en het onderhoud van het kerkgebouw en het kerkhof.
Over het laatstgenoemde vereiste overweegt het hof dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het moet gaan om werkzaamheden die de “werkverschaffer” in het kader van de uitoefening van zijn bedrijf ook door eigen werknemers had kunnen laten verrichten (Kamerstukken II, 1998/99, 26 257, nr.7, p. 15). Bepalend is derhalve dat werkzaamheden ook door eigen werknemers zouden kunnen worden verricht. Of werknemers in de Parochie zijn aan te wijzen die dezelfde werkzaamheden verrichten, is dan minder van belang. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de Parochie ervoor heeft gekozen om dit soort werkzaamheden door vrijwilligers te laten uitvoeren waardoor zij personeelskosten kan besparen. (rov. 5.8)