Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-12-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:10973, 200.167.416
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-12-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:10973, 200.167.416
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 12 december 2017
- Datum publicatie
- 18 januari 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2017:10973
- Formele relaties
- Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHARL:2017:5633
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:738, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 200.167.416
Inhoudsindicatie
Overheidsaansprakelijkheid. Er is causaal verband tussen de onrechtmatige besluiten van de gemeente tot intrekking en terugvordering van bijstand en de beëindiging van de schuldsanering zonder schone lei. De kans op schade voor appellante is aannemelijk.
De gemeente trekt bijstand in en vordert deze terug, omdat appellante een gezamenlijke huishouding zou hebben met haar ex-echtgenoot. De rechtbank beëindigt daarop haar schuldsanering tussentijds en zonder verlening van een schone lei. Hoger beroep van dat vonnis wordt ongegrond verklaard. In de bestuursrechtelijke procedure wordt in hoger beroep geoordeeld dat de gezamenlijke huishouding niet is bewezen. Dat brengt mee dat de besluiten van de gemeente onrechtmatig zijn. In deze procedure oordeelt het hof dat er causaal verband is tussen de onrechtmatige besluiten en de tussentijdse beëindiging van de schuldsanering zonder schone lei en dat de kans op schade aannemelijk is.
Het tussenvonnis bevat ook een passage over overheidsaansprakelijkheid in geval van binnentreden of doorzoeken van een woning zonder machtiging van de rechter-commissaris. Het daarop betrekking hebbende onderdeel van de vordering hebben partijen nadien geregeld.
Uitspraak
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.167.416
(zaaknummer rechtbank Gelderland C/05/273313)
arrest van 12 december 2017
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te Doesburg,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. C.W. Langereis,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Gemeente Doesburg,
zetelende te Doesburg,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: de gemeente,
advocaat: mr. R.D. Boesveld.
1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 4 juli 2017 hier over.
Het verdere verloop blijkt uit:
■ het proces-verbaal van niet gehouden getuigenverhoor en comparitie van partijen van 20 november 2017.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2 De verdere beoordeling van de grieven en de vordering
Het hof heeft in rechtsoverwegingen 5.3 en 5.4 van zijn tussenarrest van 4 juli 2017 beslist dat genoegzaam vast is komen te staan dat aan [appellante] bij uitblijven van het onrechtmatige besluit van de gemeente tot intrekking en terugvordering van bijstand een schone lei zou zijn verleend, dat de kans op schade ten gevolge van dat besluit aannemelijk is en dat verwijzing naar de schadestaatprocedure dient te volgen voor de vaststelling van de materiële schade. Vervolgens heeft het hof [appellante] toegelaten tot bewijs van haar stellingen omtrent immateriële schade ten gevolge van het binnentreden in haar woning op 8 juni 2010. Ter zitting van 20 november 2017 hebben partijen over deze vordering een regeling getroffen en moet [appellante] geacht worden in zoverre haar eis te hebben verminderd. Dat betekent dat op grief 2 niet meer behoeft te worden beslist. Dat brengt weer mee dat eindarrest kan worden gewezen, omdat alle beslissingen naar aanleiding van grief 1 reeds in het tussenarrest zijn genomen. De verklaring voor recht zal worden toegewezen zoals in het dictum is geformuleerd. Grief 3 is gegrond, omdat gemeente als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij heeft te gelden.
3 Slotsom
De grieven 1 en 3 slagen, zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd. Grief 2 behoeft als gevolg van de hiervoor onder 2 bedoelde regeling geen verdere behandeling meer.
Als de overwegend in het ongelijk te stellen partij zal het hof de gemeente in de kosten van beide instanties veroordelen. De kosten voor de procedure in eerste instantie aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op:
■ explootkosten € 93,80
■ griffierecht € 77,00
totaal verschotten € 170,80, en
voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief:
2 punten x tarief II € 904,00
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op:
■ explootkosten € 94,19
■ griffierecht € 311,00
■ getuigentaxen € 0,00
totaal verschotten € 405,19, en
voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief:
1,5 punten x tarief II € 1.341,00
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals hierna vermeld.