Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-11-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:10111, 200.264.982.01
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-11-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:10111, 200.264.982.01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 25 november 2019
- Datum publicatie
- 28 november 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2019:10111
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1946, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 200.264.982.01
Inhoudsindicatie
Arbeid. Wwz. Aan ontbinding van arbeidsovereenkomst wegens een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding ligt geen ernstig verwijtbaar handelen van werkgever ten grondslag. Partijen strijden over wat tussen hen geldt over werkneemsters beschikbaarheid. Met het ontbreken van een bewijsaanbod in hoger beroep kan niet van de door werkneemster gestelde versie van afspraken worden uitgegaan, zodat daarmee al niet tot ernstige verwijtbaarheid aangaande werkgeefsters versie kan worden geconcludeerd. Indien veronderstellenderwijs wel van de juistheid van de door werkneemster gestelde versie van afspraken over haar beschikbaarheid wordt uitgegaan, haalt werkgeefsters wens tot meer flexibiliteit bij werkneemster aangaande haar beschikbaarheid voor werkzaamheden, de hoge drempel van ernstige verwijtbaarheid niet.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.264.982/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, 7562194)
beschikking van 25 november 2019
in de zaak van
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek,
hierna: [verzoekster],
advocaat: mr. E.P.W.A. Bink te Zwolle,
tegen
FBD B.V.,
gevestigd te Almelo,
verweerster in hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoekster tevens verweerster in het tegenverzoek,
hierna: FBD,
advocaat: mr. L.S.F. ten Feld te Almelo.
1 1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Overijssel, locatie Zwolle) van 28 mei 2019.
2 Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure is als volgt:
- het beroepschrift, met producties, ter griffie ontvangen op 26 augustus 2019;
- het verweerschrift van 14 oktober 2019;- de op 28 oktober 2019 van de zijde van [verzoekster] ontvangen vervangende producties;
- de op 4 november 2019 van de zijde van [verzoekster] ontvangen ontbrekende producties;
- de op 6 november 2019 gehouden mondelinge behandeling, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof beschikking bepaald op 23 december 2019 of zoveel eerder als mogelijk is.
3 De feiten
In hoger beroep staan de volgende feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd betwist, vast.
FBD drijft een onderneming gericht op detachering van haar werknemers bij opdrachtgevers in de financiële markt. Een belangrijke opdrachtgever van FBD zijn de vestigingen van de Rabobank. FBD verlangt om die reden dat haar werknemers flexibel inzetbaar zijn in heel Nederland.
[verzoekster] , geboren [in] 1973, is [in] 2012 bij FBD in dienst getreden in de functie van [---] voor 32 uren per week. Met ingang van 1 november 2015 is [verzoekster] voor onbepaalde tijd bij FBD in dienst.
In de door partijen op 30 september 2015 ondertekende arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is onder meer vermeld:
Artikel 4 Arbeidsduur
De arbeidsduur bedraagt in beginsel 32 uur per week. De werktijden zullen in onderling overleg worden vastgesteld. Werknemer verklaart zich bereid om indien de werkgever daartoe verzoekt om overwerk te verrichten. De vergoeding voor overwerk is geacht te zijn verdisconteerd in het in artikel 6.1 genoemde loon.
Artikel 17 Mobiliteit
Werknemer verplicht zich tot het beschikbaar zijn van minimaal 4 werkdagen per week, à maximaal 10 uur per dag (inclusief daadwerkelijke reistijd), het hebben van een geldig rijbewijs en eigen vervoer (of gebruik te maken van de leaseregeling van de FBD Bankmensen). Indien werknemer door de daadwerkelijke reistijd minder declarabele uren kan maken dan 32 uur per week, dan verplicht medewerker zich om deze uren in eigen tijd en inzicht in te halen. Het niet (meer) voldoen aan deze bepaling kan een reden zijn tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
Werknemer verklaart bereid te zijn de werkzaamheden horende bij zijn functie te vervullen
op de plaats die werkgever van werknemer verlangd en niet te zijn gebonden aan een
bepaald geografisch gebied van Nederland.
In de arbeidsovereenkomst is verder in artikel 8.2 bepaald dat bij arbeidsongeschiktheid FBD gedurende maximaal 52 weken 100% van het loon doorbetaalt.
Vanaf eind 2016 heeft FBD vanwege de door haar ervaren marktontwikkelingen haar werknemers, waaronder [verzoekster] , gevraagd flexibeler te zijn als het gaat om hun inzet bij opdrachtgevers van FBD. In dat verband heeft de toenmalige leidingegevende van [verzoekster] , [B] (hierna: [B] ), in een e-mail van 28 februari 2017 [verzoekster] geschreven dat [verzoekster] de afgelopen vier jaren haar contracturen niet heeft gehaald, dat haar inzet voor FBD de afgelopen vier jaar verliesgevend is geweest, dat de door [verzoekster] genoemde werktijden tussen 07.30 en 18.00 uur niet in het contract worden opgenomen, dat het contract op dat punt ongewijzigd blijft en dat hij voorstelt om de maximalisering van 10 uren per dag te laten vallen of anders in overleg te treden om tot een beëindiging van het dienstverband te komen. FBD en [verzoekster] zijn over een en ander in gesprek gekomen, in welk verband zij beiden juristen hebben ingeschakeld. Na de ziekmelding van [verzoekster] op 17 april 2017 zijn deze gesprekken gestaakt.
Tijdens de re-integratie van [verzoekster] zijn twee mediations gehouden, is voor [verzoekster] een re-integratiecoach ingeschakeld alsmede een bedrijfsmaatschappelijk werker, zijn door het UWV op 8 december 2017 en 23 november 2018 deskundigenoordelen afgegeven en zijn twee arbeidsdeskundigen ingezet.
Op 27 november 2018 heeft [verzoekster] zich hersteld gemeld. Op dat moment was de tweede mediation tussen partijen gaande, die als doel had de onder druk staande arbeids-verhouding te verbeteren. Tussen partijen speelde een discussie over het na ommekomst van het eerste ziektejaar niet meer betalen van het volledig loon en over de werkzaamheden die [verzoekster] in het verband van haar re-integratie al dan niet kon verrichten.
Na haar hersteldmelding hebben [C] , algemeen directeur van FBD (hierna: [C] ), en [verzoekster] elkaar telefonisch gesproken op 10 en 18 december 2018, in welk verband is gesproken over een mogelijke plaatsing van [verzoekster] bij een vestiging van de Rabobank in Gorinchem of in Tilburg. In een e-mail van 19 december 2018 heeft [verzoekster] meegedeeld ermee akkoord te zijn dat FBD haar daar voorstelt. [verzoekster] heeft zich vervolgens in de e-mail op het standpunt gesteld dat de afspraak over één vrije dag per week (woensdags) van kracht blijft, dat er een maximum van circa 4 uur per week wordt gehanteerd voor thuiswerk en dat zij niet instemt met een eenzijdige wijziging van haar arbeidscontract.
In een e-mail van 21 december 2018 heeft [C] geantwoord dat het zijns inziens niet zinvol is om in te gaan op de discussie die in het afgelopen jaar is gevoerd, dat het aan [verzoekster] is de door hem aan haar geboden kans in Tilburg aan te grijpen en dat zij op 3 januari 2019 om 10.00 uur wordt verwacht voor een gesprek bij de opdrachtgever. Daarbij merkt [C] op dat hij wat betreft de invulling van uren uitgaat van artikel 17 van het contract van 30 september 2015.
[verzoekster] heeft met een e-mail van 24 december 2018 geantwoord. In haar antwoord stelt [verzoekster] - samengevat - dat zij met [B] heeft afgesproken dat zij 4 dagen per week van 10 uur per dag beschikbaar is voor werken en reizen, met maximaal 4 uur per week thuiswerk, dat zij zich houdt aan deze gemaakte afspraak en dat haars inziens eerst een oplossing moet worden gevonden voor de werkbare uren / reistijd alvorens zij in Tilburg op gesprek gaat. [verzoekster] besluit met een verzoek om de inmiddels gemaakte afspraak te verzetten, onder mededeling dat zij op 3 januari 2019 vrij heeft.
[C] heeft in een e-mail van 2 januari 2019 aan [verzoekster] geantwoord dat bewijs van afwijkende afspraken, anders dan die vastgelegd in de arbeidsovereenkomst van 30 september 2015, niet is aangeleverd en dat hij er vanuit gaat dat [verzoekster] zich in de afspraak van de volgende dag bij de Rabobank Tilburg coöperatief opstelt en de opdracht tracht in te vullen, rekening houdend met de tussen hen vastgelegde afspraken. [verzoekster] heeft diezelfde dag geantwoord dat zij die week vrij is, dat zij de volgende dag (d.i. 3 januari; hof) niet naar Tilburg gaat en dat zij eerst samen een oplossing zouden zoeken voor de invulling van de uren en de reistijd, onder mededeling dat zij in Tilburg gaat aangeven te vermoeden maximaal 16-20 uur te kunnen werken in verband met de reisafstand en haar beschikbaarheid voor 4 dagen. [C] heeft diezelfde middag geantwoord dat zowel de opdrachtgever als hij verwacht dat [verzoekster] de volgende dag om 10.00 uur voor dat kennismakingsgesprek komt, tenzij [verzoekster] per omgaande een geaccordeerd verlofbewijs toezendt. [C] besluit deze e-mail met de medeling dat hun advocaten ‘de discussie moeten vervolgen over het eenzijdig wijzigen van het arbeidscontract’. [verzoekster] heeft daarop diezelfde dag geantwoord dat de afspraak in Tilburg zonder overleg met haar is gepland, dat [C] zich niet heeft gehouden aan de afspraak om zoiets in onderling overleg te doen en dat zij al eerder op verschillende manieren kenbaar had gemaakt in de periode tot en met 4 januari 2019 verlof te genieten. [verzoekster] heeft daarop herhaald niet op 3 januari 2019 bij de opdrachtgever te zullen verschijnen en is vervolgens daadwerkelijk niet naar Tilburg gegaan.
In een e-mail van 4 januari 2019 heeft [C] [verzoekster] onder meer meegedeeld dat onacceptabel is dat [verzoekster] niet op het gesprek in Tilburg is verschenen en dat zij daarvoor een formele waarschuwing krijgt. [verzoekster] is daarbij aangezegd om op 8 januari 2019 op kantoor te verschijnen voor een gesprek. In een e-mail van 7 januari 2019 heeft [verzoekster] onder meer bezwaar gemaakt tegen deze waarschuwing en geschreven dat [C] had toegezegd duidelijke afspraken met haar te maken over de invulling van werkdagen, reistijd e.d. alvorens zij op gesprek in Tilburg zou gaan en dat dit niet is gebeurd. In haar e-mail bestrijdt [verzoekster] verder dat uitsluitend artikel 17 van het arbeidscontract bepalend is voor haar inzet.
In een e-mail van 10 januari 2019 heeft [C] meegedeeld geen enkele reden te zien de gegeven waarschuwing in te trekken, dat het hem een raadsel is waarom zij het woord “minimaal” in artikel 17 van het arbeidscontract iedere keer verandert in “maximaal” terwijl FBD al vanaf 2017 er bij [verzoekster] op probeert aan te sturen dat haar contract zodanig wordt gewijzigd dat FBD haar flexibeler kan inzetten en dat [verzoekster] daarentegen zelfs minder flexibel inzetbaar wil zijn. [C] heeft daarin verder verwoord dat alleen in het kader van de re-integratie van [verzoekster] is goedgevonden dat de woensdag is betiteld als haar vrije dag en dat nu de re-integratie voorbij is die woensdag niet als vrije dag op basis van een verworven recht kan worden beschouwd. [verzoekster] heeft daar diezelfde dag op geantwoord - voor zover van belang - dat wat FBD van haar eist niet binnen de afspraken van haar arbeidscontract past.
[verzoekster] heeft zich op 11 januari 2019 bij FBD ziek gemeld. Op 21 januari 2019 heeft zij zich weer hersteld gemeld.
In een e-mail van 21 januari 2019 heeft [D] , manager Verzekeren & Particulier bij FBD (hierna: [D] ), in reactie op [verzoekster] ’ hersteldmelding haar meegedeeld dat hij haar kan voorstellen bij opdrachtgever Rabobank te Breda, waar zij iemand willen hebben die minimaal 24 uur beschikbaar is. De mail vervolgt met:
Mijn voorstel is dan ook als volgt. Voor nu wil ik jouw huidige arbeidsovereenkomst respecteren en uitgaan van een maximale belastbaarheid van 10 uur voor minimaal 4 dagen per week. Vanwege het feit dat je om 8.00 uur kan starten is het mogelijk buiten de files om te reizen. Ik stel voor dat je 5 dagen per week van 8.00 - 14.00 uur werkt. Je bent dan maximaal 30 uur per week declarabel. Dit is minder dan de 32 contracturen waarvoor je betaald wordt maar in casu is dat voor mij nu acceptabel.
De mail besluit met de mededeling dat hij [verzoekster] zal informeren wanneer zij in Breda op gesprek kan en dat hij er vanuit gaat dat hij een passend voorstel heeft gedaan.
Diezelfde dag heeft [verzoekster] via een e-mail geantwoord dat zij, zoals bekend en afgesproken, beschikbaar is voor 4 dagen per week van 10 uur per dag, dat zij verwijst naar
de stukken waaruit dit blijkt, waaronder de mail van [B] van 28 februari 2017, dat het voorstel neerkomt op een eenzijdige wijziging van haar arbeidsvoorwaarden, zowel naar het aantal werkdagen als de voorgestelde werktijden, dat zij graag in Breda op gesprek gaat en dat zij erop vertrouwt dat de gemaakte afspraken worden gerespecteerd.
De volgende dag, 22 januari 2019, heeft [D] via een e-mail geantwoord dat hij weet dat er een discussie is over haar inzetbaarheid en dat hij zich niet in die door de advocaten van partijen gevoerde discussie wil mengen. Die e-mail vervolgt dan dat het enige wat hij kan doen is het respecteren van haar arbeidsovereenkomst, dat de opdracht in Breda zeer flexibel is in te vullen, dat als mocht blijken dat de afspraken over haar inzetbaarheid anders zijn, hij met de opdrachtgever in gesprek zal gaan om haar inzetbaarheid conform de ‘nieuwe’ afspraken in te vullen.
In een e-mail van 28 januari 2019 heeft [D] meegedeeld dat [verzoekster] de volgende dag om 12.00 uur op gesprek kan bij de Rabobank in Breda. [verzoekster] heeft aan het eind van die middag gereageerd met de mededeling dat zij de volgende dag niet naar Breda kan vanwege buikgriep.
In een e-mail van 29 januari 2019 heeft [D] aan [verzoekster] meegedeeld dat hij op ‘vandaag, uiterlijk morgen’ een nieuwe datum verwacht voor een kennismakings-gesprek in Breda en dat hij verwacht dat [verzoekster] er alles aan zal doen om die opdracht binnen te halen, uitgaande van het verrichten van arbeid voor 32 uur per week met een minimum van 4 dagen en een maximale belasting 10 uur per dag inclusief de reistijd. [verzoekster] heeft diezelfde dag geantwoord dat zij de uitnodiging afwacht en voorts meegedeeld dat zij een vacature heeft gezien bij de Rabobank in Drachten en dat zij graag daar wordt voorgesteld. [D] heeft daarop geantwoord dat de vacature in Drachten ziet op een vaste invulling en dat die niet met een interimmer zal worden ingevuld. [verzoekster] heeft vervolgens geantwoord dat zij heeft gezien dat er twee voor haar interessante vacatures bij de Rabobank in Enschede zijn en dat zij graag daar wordt voorgesteld. FBD heeft [verzoekster] vervolgens vergeefs onder de aandacht van de Rabobank in Enschede gebracht.
In een e-mail van 30 januari 2019 heeft [D] meegedeeld dat [verzoekster] op 5 februari 2019 om 13.00 uur op gesprek kan bij de Rabobank in Breda en dat hij uitgaat van een belasting van 32 uur voor minimaal 4 dagen en maximaal 10 uur inclusief reistijd. [D] heeft [verzoekster] er vervolgens op gewezen dat zij gebruik kan maken van FBD’s regeling inzake reis & verblijf en dat zij dan het recht heeft om vier nachten te overnachten in (omgeving) Breda tegen een maximale vergoeding van € 75,- per nacht.
In een e-mail van 30 januari 2019, gericht aan [D] en in cc aan [C] , heeft [verzoekster] onder meer meegedeeld dat zij vanwege haar gezinsituatie niet kan overnachten, dat zij daarover een afspraak heeft gemaakt met [B] en dat dit ook nooit is ingezet. [verzoekster] vervolgt dat zij graag de bevestiging ontvangt dat FBD zich zal houden aan de overeengekomen arbeidsvoorwaarden en dat zij ‘dus’ tijdens het gesprek in Breda zal aangeven
dat ik:
- vier dagen per week werk en woensdags vrij ben
- ’s ochtend om 7.30 uur van huis vertrek en uiterlijk om 18.00 uur thuis aan kom (dit is overigens 10,5 uur)
- niet zal overnachten in een hotel
- de uren op de bank uitsluitend declareer en dat meerdere dat ik niet werk, voor rekening komt van FBD
- maximaal 4 uur per week thuis werk (indien de bank dit goed vindt uiteraard gezien het feit dat
het een opdracht is met voornamelijk telefonie)
- zeer waarschijnlijk het gevraagde minimum aantal uren van 24 niet zal halen.
[verzoekster] vervolgt onder meer met de mededeling dat zij op de opgegeven datum en tijdstip verhinderd is, dat het betreurenswaardig is dat [D] zich niet aan de afspraak heeft gehouden, dat afspraken in overleg met elkaar worden gepland, dat zij voorstelt dat FBD eerst een reactie geeft op wat haar advocaat aan FBD’s advocaat heeft gezonden en dat zij graag bespreekt hoe het nu verder moet met de opdracht in Breda. Ook deelt zij mee op 5 februari 2019 niet in Breda te kunnen verschijnen omdat zij al een andere afspraak heeft, waarvoor ze verlof opneemt.
In een e-mail van 31 januari 2019 heeft [D] aan [verzoekster] meegedeeld dat hij het door haar gewenste verlof voor 5 februari 2019 niet kan honoreren en dat hij verwacht dat zij dan bij de opdrachtgever zal verschijnen. [D] heeft vervolgens verwoord dat er geen afspraak geldt over vaste werktijden en een vaste vrije dag, waarna hij tot slot [verzoekster] aanspoort om zich van haar beste kant te laten zien en haar best te doen om de opdrachtgever van haar kunnen te overtuigen.
[verzoekster] heeft in een e-mail van 1 februari 2019 geantwoord dat zij “helemaal de weg kwijt is” en dat zij begrijpt dat van haar wordt verwacht dat zij 50 uur per week beschikbaar is om te werken en te reizen om op 30 declarabele uren te komen voor de opdracht in Breda. [verzoekster] heeft vervolgens uiteengezet dat haars inziens geldt dat zij maximaal 44 uur per week beschikbaar is terwijl zij voor 32 uur wordt betaald. Ook heeft zij de juistheid bestreden van wat FBD van haar verlangt. [D] heeft daarop in antwoord via een e-mail van 4 februari 2019 aan [verzoekster] voorgerekend hoe zij de opdracht in Breda zou kunnen invullen, uitgaande van de arbeidsovereenkomst. [verzoekster] heeft daarna bericht dat zij op 5 februari 2019 bij de Rabobank in gesprek zal gaan.
[verzoekster] is op 5 februari 2019 bij de Rabobank in Breda op gesprek geweest. Via de door deze bank ingeschakelde intermediair Brainnet is daarover aan [D] de volgende terugkoppeling gegeven:
Recent is [verzoekster] op een intakegesprek geweest.
Het spijt ons te moeten melden dat de afdeling heeft bericht dat de keuze niet op jou/jouw kandidaat is gevallen. Als reden werd opgegeven:
[verzoekster] mag niet starten. Het blijkt dat zij een aardige dame is met voldoende kwaliteiten. Echter ze is twee jaar uit de roulatie en moet re-integreren. Ze woont in [A] . Samen gesloten dat de afstand in combinatie met gezin niet haalbaar is.
Reden: Ervaring.
In een e-mail van 6 februari 2019 heeft [D] aan [verzoekster] meegedeeld dat hij vanuit de Rabobank Breda een terugkoppeling heeft ontvangen die er neer komt dat zij op basis van de door [verzoekster] geschetste beperkte inzetbaarheid de opdracht niet konden geven en dat hij daarover met haar op 7 februari 2019 in gesprek wil op kantoor. [verzoekster] heeft daarop geantwoord dat haar inzetbaarheid niet aan de orde is gekomen en dat de werkelijke reden is dat de door hem aan de Rabobank geboden opties aan werktijden niet aansloten bij wat mogelijk was en dat dagen van minder dan 8 uur niet worden geaccepteerd.
Op 7 februari 2019 is [verzoekster] verschenen voor een gesprek met [D] en [C] . In de daarover door [D] diezelfde dag verzonden e-mail is onder meer vermeld:
Ten tijde van het gesprek heb ik meerdere malen getracht een dialoog met jou te starten. Iedere keer pareerde jij mijn bereidwilligheid, tot het voeren van een gesprek tussen werknemer en werkgever, met het repeterende antwoord dat jij enkel gekomen was mijn verhaal aan te horen. Eens te meer werd mij duidelijk dat een samenwerking op een manier zoals je deze mag verwachten tussen een werknemer en werkgever, onmogelijk is. Na beraad ben ik dan ook tot de conclusie gekomen dat een verdere samenwerking eveneens onmogelijk is.
[D] besluit deze e-mail met de mededeling dat hij de advocaat van FBD zal vragen om een procedure te starten om tot een ontbinding van het arbeidscontract te komen.
In een e-mail van 21 februari 2019 heeft [B] aan [C] meegedeeld dat [verzoekster] in 2012 bij FBD in dienst gekomen, dat toen afwijkende afspraken zijn gemaakt over werkbare uren/dagen en reistijden, dat haar arbeidsovereenkomst in 2015 is omgezet in één voor onbepaalde tijd, dat de eerder gemaakte afspraken daarmee zijn komen te vervallen en dat er bij zijn team geen mogelijkheid was voor een vaste vrije dag.
In een e-mail van 18 maart 2019 heeft [E] , teamleider bij Rabobank Tilburg, aan [verzoekster] geschreven dat de opdracht niet aan haar is toegekend omdat de Rabobank fulltime een collega wilde inzetten, waarvoor de voor iedereen geldende aanvangs- en sluitingstijden zouden gelden, dat niet aan haar deskundigheid werd getwijfeld, dat het onderwerp ‘privé’ nauwelijks aan de orde is geweest, dat zij een prettig gesprek met elkaar hebben gehad en dat zij objectief van mening is dat de opdracht niet passend was bij [verzoekster] .