Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11-12-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:10662, 200.262.792
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11-12-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:10662, 200.262.792
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 11 december 2019
- Datum publicatie
- 30 december 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2019:10662
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:747, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 200.262.792
Inhoudsindicatie
Wwz. Ontvankelijkheid verzoek tot vernietiging ontslag op staande voet, verzoekschrift op laatste dag termijn om 23.59 uur verzonden. Ontvangsttheorie.
Aanspraak op transitievergoeding? Geen ernstige verwijtbaarheid.
Art. 7:686a lid 3 BW
Art. 7:686a lid 4 sub a BW
Art. 7:673 lid 7, aanhef en sub c BW
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.262.792
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland, locatie Amersfoort 7431360 en 7431227)
beschikking van 11 december 2019
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,verweerder in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoeker, respectievelijk verweerder,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. C.C. Oberman,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PontMeyer Hout B.V.,
gevestigd te Zaandam,
verweerster in het principaal hoger beroep,verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerster, respectievelijk verzoekster,
hierna: PontMeyer,
advocaat: mr. J.D. Uding.
1 1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussen partijen gewezen beschikking van de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, locatie Amersfoort ) van 17 april 2019.
2 2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure is als volgt:
- het beroepschrift met producties van [appellant] , ter griffie ontvangen op 16 juli 2019;
- het verweerschrift, tevens incidenteel hoger beroepschrift van PontMeyer, ingekomen op 12 september 2019;- het verweerschrift voorwaardelijk incidenteel appel van [appellant] , ingekomen op 23 september 2019;- de brief van mr. Uding namens PontMeyer van 29 oktober 2019, ingekomen op 31 oktober 2019, met als bijlage een USB-stick;
- de brief van mr. Uding namens PontMeyer van 30 oktober 2019, ingekomen op 1 november 2019;
- de brief van mr. Uding namens PontMeyer van 31 oktober 2019, ingekomen op 31 oktober 2019, met als bijlagen een viertal extra USB-sticks;
- de op 6 november 2019 gehouden mondelinge behandeling, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof beschikking bepaald op 18 december 2019 of zoveel eerder als mogelijk is.
In het principaal hoger beroep 2.3 [appellant] heeft in zijn hoger beroepschrift verzocht de beschikking van de kanton-rechter te vernietigen en bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. (…)II. PontMeyer te veroordelen binnen 48 uur na betekening van het te wijzen arrest de arbeidsovereenkomst vanaf 26 oktober 2018 te herstellen, dan wel vanaf een door het Gerechtshof te bepalen datum, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag, of gedeelte daarvan, dat PontMeyer in gebreke blijft;
III. in het geval de arbeidsovereenkomst wordt hersteld vanaf een latere datum dan
26 oktober 2018, voorzieningen te treffen ter zake van de rechtsgevolgen van de onderbreking van de arbeidsovereenkomst;
IV. PontMeyer te gebieden binnen 48 uur na betekening van het te wijzen arrest het salaris, vermeerderd met de vakantiebijslag en overige emolumenten, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente aan [appellant] te voldoen, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag, of gedeelte daarvan, dat PontMeyer in gebreke blijft;
V. PontMeyer te gebieden binnen 48 uur na betekening van het te wijzen arrest onvoorwaardelijk en zonder enige beperking [appellant] toe te laten tot de gebruikelijke werkzaamheden, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag, of gedeelte daarvan, dat PontMeyer in gebreke blijft;
Subsidiair:
VI. PontMeyer te veroordelen aan [appellant] een billijke vergoeding te betalen ad € 205.000,- bruto, althans een door het Gerechtshof te bepalen bedrag;
VII. PontMeyer te veroordelen aan [appellant] een transitievergoeding te betalen ad € 11.090,- bruto, althans een door het Gerechtshof te bepalen bedrag;
VIII. PontMeyer te veroordelen aan [appellant] de gefixeerde schadevergoeding te betalen ad € 8.106,48 bruto, althans een door het Gerechtshof te bepalen bedrag;
Primair en subsidiair
IX. PontMeyer te veroordelen binnen 48 uur na betekening van het te wijzen arrest het volgende bericht te verspreiden onder het team van PontMeyer in Amersfoort onder verbeurte van een dwangsom ad € 2.500,- per dag, of gedeelte daarvan, dat PontMeyer in gebreke blijft:
“Geachte collega’s,
Op 26 oktober 2018 heeft PontMeyer de heer [appellant] op staande voet ontslagen zonder geldige reden daartoe. Inmiddels heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden geoordeeld dat hiervoor geen deugdelijke grond aanwezig was. PontMeyer had de heer [appellant] niet op staande voet mogen ontslaan. PontMeyer heeft haar excuses aan de heer [appellant] aangeboden.
Met vriendelijke groet,
PontMeyer N.V.
[naam directeur]
Algemeen directeur”
X. PontMeyer te veroordelen tot betaling aan [appellant] van de gemaakte kosten voor rechtsbijstand ad € 14.007,43 inclusief BTW;
XI. PontMeyer te veroordelen tot terugbetaling aan [appellant] van het bedrag van € 115,60 in het kader van de onterecht door [appellant] aan PontMeyer betaalde schadevergoeding voor niet betaalde goederen;
XII. PontMeyer te veroordelen tot terugbetaling aan [appellant] van het bedrag van € 3.085,08 in het kader van de onterecht door [appellant] aan PontMeyer betaalde gefixeerde schadevergoeding;
XIII. PontMeyer te veroordelen tot terugbetaling aan [appellant] van het bedrag van € 2.276,- in het kader van de onterecht door [appellant] aan PontMeyer betaalde proceskostenveroordeling;
XIV. PontMeyer te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, het salaris van
de advocaat daaronder begrepen.
In het incidenteel hoger beroep 2.4 PontMeyer heeft in haar hoger beroepschrift verzocht de beschikking van de kantonrechter te vernietigen en bij beschikking:het Hof primair gevraagd, voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad te
verklaren beschikking, te oordelen dat de door [appellant] tegen de beschikking van de
rechtbank Midden-Nederland, locatie Amersfoort , d.d. 17 april 2019 aangevoerde grieven
niet kunnen leiden tot het oordeel dat het verzoek van PontMeyer tot een verklaring voor
recht dat de arbeidsovereenkomst van [appellant] op 26 oktober 2018 rechtsgeldig is geëindigd door het aan [appellant] verleende ontslag op staande voet, ten onrechte is toegewezen, zo nodig onder aanvulling of verbetering van de gronden, dan wel, wanneer een (of meerdere) door [appellant] aangevoerde grieven wel sla(a)g(t)(en), te oordelen dat de overige door PontMeyer aangedragen argumenten en stellingen (in zowel eerste aanleg als in hoger beroep), alsnog instandhouding van de op 17 april 2019 door de kantonrechter uitgesproken verklaring voor recht dat [appellant] rechtsgeldig op staande voet is ontslagen, rechtvaardigen, zodat een veroordeling tot herstel van de arbeidsovereenkomst, al dan niet tegen een latere datum, betaling van salaris en/of toelating tot zijn werkzaamheden, niet aan de orde zijn en [appellant] derhalve niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vorderingen, waaronder tevens de vorderingen met betrekking tot de gevraagde rectificatie, de schadevergoeding wegens gemaakte advocaatkosten, de terugbetaling van onverschuldigd betaalde bedragen in het kader van schadevergoeding, de gefixeerde schadevergoeding en proceskostenveroordeling, althans dat zijn vorderingen dienen te worden afgewezen en het door hem ingestelde hoger beroep tegen de tussen partijen gegeven beschikking van de kantonrechter dient te worden verworpen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van dit hoger beroep;
het Hof subsidiair, in het kader van voorwaardelijk incidenteel appel, voor zover mogelijk
in een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking, gevraagd te bepalen dat
[appellant] in verband met overschrijding van de termijn van artikel 7:686a lid 4 sub a BW,
niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen onder II, III, IV, V, VI en VIII van het door hem
ingediende beroepschrift;
voor het geval het Hof onverhoopt van mening is dat de gegeven verklaring voor recht dat PontMeyer [appellant] rechtsgeldig op staande voet heeft ontslagen niet in stand kan blijven en de termijn van artikel 7:686a lid 4 sub a BW evenmin is overschreden, het Hof meer subsidiair gevraagd, voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking, de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden wegens de daartoe aangevoerde redelijke grond(en), voor recht te verklaren dat PontMeyer aan [appellant] vanaf 26 oktober 2018 tot de datum per wanneer de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden geen salaris en emolumenten verschuldigd is en voor recht te verklaren dat PontMeyer aan [appellant] geen billijke vergoeding, transitievergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging verschuldigd is.
Tot slot verzoekt PontMeyer het Hof [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, waaronder de vorderingen met betrekking tot het verzoek PontMeyer te gebieden [appellant] toe te laten tot diens werkzaamheden, haar te veroordelen tot rectificatie, schadevergoeding van de gemaakte advocaatkosten en terugbetaling van onverschuldigd betaalde bedragen in het kader van schadevergoeding, de gefixeerde schadevergoeding en de proceskostenveroordeling, althans dat zijn vorderingen dienen te worden afgewezen en het door hem ingestelde hoger beroep tegen de tussen partijen gegeven beschikking van de kantonrechter dient te worden verworpen.
Voor zover het Hof voornemens mocht zijn aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst wel een billijke vergoeding en/of een gefixeerde schadevergoeding te verbinden, dan verzoekt PontMeyer de hoogte daarvan te matigen tot nihil, althans tot een in goede justitie door het Hof te bepalen bedrag, alles met veroordeling van [appellant] in de kosten van dit hoger beroep.
3 3. De feiten
In hoger beroep staan de volgende feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd betwist, vast.
PontMeyer is een groothandel in hout, platen, bouwmaterialen en gereedschappen.
[appellant] , geboren op [geboortedatum] , is op 1 maart 2007 in dienst getreden van
PontMeyer. [appellant] vervulde laatstelijk de functie van Verkoper Bouwmarkt/Afhaalcentrum
A. Het laatstgenoten salaris van [appellant] bedroeg € 2.502,00 te vermeerderen met 8%
vakantietoeslag en overige emolumenten.
In de ochtend van 24 oktober 2018 bezocht de [naam oud medewerker] (hierna: [naam oud medewerker]
) de drive-in loods van PontMeyer om diverse bouwmaterialen te kopen. [appellant] kende [naam oud medewerker] want hij is een oud-werknemer van PontMeyer, die nu bij een vaste klant van PontMeyer werkt. [appellant] hielp [naam oud medewerker] in de loods met het inladen van materialen op een aanhangwagen. Onder andere worden er houten planken in de aanhangwagen gelegd. Daaroverheen wordt afdekzeil gelegd en vervolgens hebben [appellant] en [naam oud medewerker] nog andere goederen in de aanhangwagen gelegd. [appellant] heeft, in afwijking van de voorgeschreven handelwijze, geen loodsbon opgemaakt van de goederen die in de aanhangwagen van [naam oud medewerker] zijn geladen. Het kwam bij PontMeyer vaker voor dat geen loodsbon werd opgemaakt.
Nadat de goederen in de aanhangwagen zijn geladen, is [naam oud medewerker] het
winkelgedeelte van PontMeyer ingelopen. Daar heeft hij aan de [vestigingsmanager] (hierna: [vestigingsmanager] ), vestigingsmanager en op dat moment belast met kassawerkzaamheden, opgesomd welke goederen hij had ingeladen. [appellant] was ook in de winkel en heeft aan [vestigingsmanager]
desgevraagd bevestigd dat ‘dit alles was’, waarna [naam oud medewerker] betaalde.
Nadat [naam oud medewerker] had afgerekend, is [vestigingsmanager] de loods ingelopen richting de
aanhangwagen om de inhoud te controleren. [appellant] is meegelopen en heeft [vestigingsmanager]
gevraagd of hij hem niet vertrouwde, en [vestigingsmanager] is vervolgens niet om de aanhangwagen
heen gelopen en heeft niet onder het afdekzeil gekeken.
Die middag leverde [appellant] bij [vestigingsmanager] een bon in voor ‘krom hout’. Kromhout is
hout dat niet meer op reguliere wijze verkocht wordt. Dit ‘kromme hout’ wordt op een aparte
plek neergelegd, zodat klanten het niet meer kunnen pakken.
Toen [vestigingsmanager] [appellant] die middag nogmaals vroeg of alles goed was gegaan met
[naam oud medewerker] , meldde [appellant] dat er bij het afrekenen planken waren vergeten.
[vestigingsmanager] heeft, diezelfde middag, de camerabeelden van de ochtend bekeken en
daarop gezien dat [naam oud medewerker] en [appellant] een aantal planken in de aanhangwagen
hadden gelegd. Die planken zijn bij het afrekenen niet genoemd en niet afgerekend.
[vestigingsmanager] heeft de werkgever van [naam oud medewerker] gebeld en die heeft bevestigd dat [naam oud medewerker]
in opdracht van haar enkele planken heeft gekocht.
Op 25 en 26 oktober 2018 zijn de camerabeelden nogmaals door PontMeyer bekeken
en is verder onderzoek gedaan naar het handelen van [appellant] op 24 oktober 2018. Op 26 oktober 2018 confronteerde PontMeyer [appellant] met haar bevindingen, namelijk dat [appellant] en [naam oud medewerker] diverse planken in de aanhangwagen hebben gelegd, zij deze planken hebben afgedekt met zeil en zij de planken bij het afrekenen niet hebben genoemd.
PontMeyer heeft [appellant] op 26 oktober 2018 op staande voet ontslagen. Dit ontslag
is bij brief van 30 oktober 2018 schriftelijk bevestigd aan [appellant] .