Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-11-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:9450, 200.252.221
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-11-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:9450, 200.252.221
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 17 november 2020
- Datum publicatie
- 19 november 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:9450
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2018:6940
- Zaaknummer
- 200.252.221
Inhoudsindicatie
Inwonende thuishulp; oproepkracht? vordering tot betaling van achterstallig salaris ter zake van aanwezigheidsdiensten.
Uitspraak
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer 200.252.221/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, sector Kanton, locatie Utrecht, 6880265 UC EXPL 18-5175 LH/1040
arrest van 17 november 2020
in de zaak van
Stichting [appellante],
gevestigd te Maarn,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: de Stichting,
advocaat: mr. A.P. Macro,
tegen:
[geïntimeerde]
wonende te [A] (Spanje), feitelijk verblijvende te [B] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. S. Gadellaa.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 3 oktober 2018 dat de rechtbank Midden-Nederland, sector kanton, locatie Utrecht (hierna: de kantonrechter) heeft gewezen onder bovenvermeld zaaknummer.
2 Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 4 december 2018;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord in principaal hoger beroep tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met producties.
Vervolgens heeft [geïntimeerde] de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en is arrest bepaald.
De Stichting vordert in het principaal hoger beroep – samengevat – dat het hof het bestreden vonnis vernietigt en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog afwijst, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding.
[geïntimeerde] vordert in het incidenteel hoger beroep – samengevat – dat het hof haar in hoger beroep gewijzigde vordering toewijst onder gedeeltelijke vernietiging van het bestreden vonnis en het bestreden vonnis voor het overige bekrachtigt, met veroordeling van de Stichting in de kosten, met nakosten.
3 De vaststaande feiten
Bij een ongeluk enige jaren geleden had de heer [appellante] (hierna: [appellante] ) een hoge dwarslaesie opgelopen waardoor hij verlamd raakte. Sindsdien had hij 24 uur per dag verzorging nodig. Om de benodigde verpleging en verzorging van hun vader te regelen hebben zijn beide kinderen de Stichting opgericht. Zij vormen tevens het bestuur van de Stichting.
[geïntimeerde] , geboren in Spanje [in] 1977, is medio 2016 als alleenstaande vanuit Spanje naar Nederland gekomen om in dienst van de Stichting werkzaamheden te verrichting in de huishouding en verzorging van [appellante] . Daartoe kwam zij bij hem in huis wonen, waar zij een kamer betrok.
Op 17 juli 2016 hebben partijen een in de Nederlandse taal gestelde overeenkomst, getiteld “Arbeidsovereenkomst oproepcontract voor bepaalde tijd”, getekend (hierna: de arbeidsovereenkomst). De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de periode van 29 juni 2016 tot en met 28 juni 2017.
[appellante] werd ’s ochtends tussen 09.00 en 12.00 uur verpleegd door een lid van een team van vijf zzp-ers (hierna: het verplegend team). Zij zorgden ook voor zijn ontbijt. De werkzaamheden van [geïntimeerde] vingen aan om 12.00 uur. Tot 22.00 uur verrichtte [geïntimeerde] werkzaamheden in de huishouding en de verzorging van [appellante] . Omstreeks 22.00 uur hielp [geïntimeerde] [appellante] in bed. Van 22.00 uur tot de volgende ochtend te 09.00 uur, wanneer de verpleging aantrad, verbleef [geïntimeerde] in de haar ter beschikking gestelde kamer in het huis van [appellante] . Zij was dan voor hem – op den duur via ‘Messenger’ – bereikbaar ingeval van nood of als hij anderszins haar hulp wilde. Behoudens in de maanden juli 2016, juni en juli 2017, waarin [geïntimeerde] vakantie opnam en de verzorging door een ander werd gedaan, heeft zij aldus dagelijks, zeven dagen per week, van 12.00 tot 22.00 uur werkzaamheden verricht en was zij daarnaast elke dag van 22.00 tot 09.00 uur oproepbaar.
Partijen hebben mondeling afgesproken dat [geïntimeerde] , uitgaande van het wettelijk minimumloon bij aanvang van het dienstverband, € 2.100,00 netto per maand aan loon, inclusief vakantiebijslag en -dagen zou ontvangen. Daarnaast is mondeling afgesproken dat [geïntimeerde] kost en inwoning zou genieten.
Op 14 mei 2017 zijn partijen een tweede arbeidsovereenkomst aangegaan, ditmaal voor de periode van 1 augustus 2017 tot en met 31 mei 2018. De bedingen in deze tweede arbeidsovereenkomst zijn gelijkluidend aan die van de eerste.
In december 2017 heeft [geïntimeerde] een relatie gekregen met de heer [C] (hierna: [C] ), de toenmalige masseur van [appellante] .
Het verplegend team rapporteerde vanaf 31 december 2017 in het bijgehouden logboek onvolkomenheden in de verzorging van [appellante] door [geïntimeerde] .
Bij brief van 9 februari 2018 is namens de Stichting aan [geïntimeerde] meegedeeld dat per 18 februari 2018 geen gebruik meer zou worden gemaakt van haar oproepdiensten en dat haar contract tegen 31 mei 2018 zou worden opgezegd. Als reden daarvoor zijn genoemd de verslechterde onderlinge verstandhouding met [appellante] en de kwaliteit van de verrichte werkzaamheden. In genoemde brief is [geïntimeerde] verder te kennen gegeven dat zij met ingang van 18 februari 2018 geen gebruik meer zou kunnen maken van haar kamer alsmede dat de Stichting haar gebruikelijke salaris zou doorbetalen tot 1 april 2018.
Bij brief van haar gemachtigde van 15 februari 2018 heeft [geïntimeerde] aanspraak gemaakt op (onder meer) achterstallig loon en een voorstel tot een minnelijke regeling gedaan. De Stichting heeft de vordering weersproken en het schikkingsvoorstel afgewezen.
[geïntimeerde] heeft haar kamer op 18 februari 2018 ontruimd.
Vanaf 1 april 2018 heeft de Stichting aan [geïntimeerde] geen loon meer betaald.
Op 16 februari 2018 is [appellante] opgenomen in het ziekenhuis. [appellante] is [in] 2018 overleden.
De Stichting is, in afwachting van de uitkomst van dit geding, nog niet geliquideerd.