Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-03-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:1988, 200.300.509
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-03-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:1988, 200.300.509
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 15 maart 2022
- Datum publicatie
- 25 april 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2022:1988
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:825, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 200.300.509
Inhoudsindicatie
Wwz, ambtenaar, onrechtmatig besluit leidinggevende, g-grond, niet voldoen aan herplaatsingsplicht (toetsingsmoment), billijke vergoeding ipv herstel, compensatie proceskosten.
Artt. 7:669, 7:671b BW.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.300.509
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 8903373)
beschikking van 15 maart 2022
in de zaak van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerster in het verzoek, verzoekster in het tegenverzoek,
hierna: [verzoekster] ,
advocaat: mr. J. de Waard,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
gemeente Utrecht,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek,
hierna: de gemeente,
advocaat: mr. L. van de Vrugt.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 23 februari 2021 en de beschikking van 8 juli 2021 die de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft gegeven.
2 Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het hoger beroepschrift, ter griffie ontvangen op 4 oktober 2021 met de stukken van eerste aanleg en producties, waarbij het hof conform het verzoek van mr. De Waard geen kennis heeft genomen van productie T
- het verweerschrift in hoger beroep met producties
- de bij brief van 14 januari 2022 door [verzoekster] ingediende producties W en X
- de op 26 januari 2022 gehouden mondelinge behandeling, waarop mr. de Waard pleitnotities heeft voorgedragen.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof de uitspraakdatum bepaald op 14 maart 2022 of zoveel eerder als mogelijk blijkt te zijn.
[verzoekster] verzoekt om de bestreden beschikking te vernietigen en – samengevat – de gemeente te veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen met nevenverzoeken dan wel te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding met toekenning van de aanvullende en nawettelijke uitkering en tot integrale betaling van gemaakte juridische kosten, een en ander met wettelijke rente en nakosten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] haar verzoek tot herstel van de arbeidsovereenkomst en haar verzoek om een aanvullende en nawettelijke uitkering ingetrokken, omdat zij inmiddels een andere baan heeft gevonden. In plaats van herstel heeft zij verzocht om toekenning van een billijke vergoeding.
De gemeente heeft verweer gevoerd en vraagt het hof, voor zover nog relevant in hoger beroep, om de verzoeken van [verzoekster] af te wijzen met haar veroordeling in de kosten van het geding in beide instanties.
3 Samenvatting en beslissing
In deze zaak gaat het in de kern om de vraag of sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding die zodanig is dat van de gemeente niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (de g-grond van artikel 7:669 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW)). Daarnaast is de vraag of de gemeente heeft voldaan aan haar herplaatsingsplicht, zoals die is beschreven in artikel 7:669 lid 1 BW.
Beslissingen van de kantonrechter
De gemeente heeft verzocht om de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] te ontbinden wegens een verstoorde arbeidsverhouding, dan wel omdat er omstandigheden zijn op grond waarvan de arbeidsovereenkomst niet kan voortduren (h-grond van artikel 7:669 lid 3 BW) dan wel omdat sprake is van een combinatie van beide gronden (i-grond van artikel 7:669 lid 3 BW). De kantonrechter heeft op 23 februari 2021 mondeling uitspraak gedaan. Daarbij heeft zij de gemeente in de gelegenheid gesteld om alsnog samen met [verzoekster] te onderzoeken of binnen de gemeente passende vacatures en herplaatsingsmogelijkheden beschikbaar zijn of binnen redelijke termijn beschikbaar komen en of voor een herplaatsing van [verzoekster] in een van die functies scholing nodig is. Elke verdere beslissing is aangehouden. In de motivering van deze beslissing heeft de kantonrechter onder meer overwogen dat de arbeidsrelatie tussen [verzoekster] en haar leidinggevende [naam1] ernstig, duurzaam en onherstelbaar is verstoord en dat die verstoring niet in overwegende mate aan de gemeente is toe te schrijven. Verder overweegt de kantonrechter dat de gemeente op dat moment onvoldoende invulling heeft gegeven aan haar uit artikel 7:669 lid 1 BW voortvloeiende verplichting om te onderzoeken of [verzoekster] binnen de gemeente kan worden herplaatst.
De kantonrechter heeft in de beschikking van 8 juli 2021 de arbeidsovereenkomst ontbonden en het einde daarvan bepaald op 1 september 2021, daarbij de gemeente veroordeeld om een transitievergoeding van € 51.080,- bruto aan [verzoekster] te betalen, om een deel van de proceskosten van [verzoekster] te betalen en voor het overige die kosten gecompenseerd. Daarbij heeft de kantonrechter onder meer overwogen dat de gemeente, het geheel van inspanningen in de periode na de maanden maart tot en met mei 2021 in ogenschouw genomen, voldaan heeft aan hetgeen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van haar gevergd kon worden.
Beslissing van het hof
Het hof oordeelt dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ten onrechte is toegewezen omdat er geen sprake is van een onherstelbare verstoring van de arbeidsovereenkomst en omdat ten tijde van de mondelinge uitspraak door de kantonrechter niet voldaan was aan het herplaatsingsvereiste van artikel 7:669 lid 1 BW. Om die laatste reden onderzoekt het hof niet of mogelijk wel sprake is van een h-grond of een i-grond van artikel 7:669 lid 3 BW.
Het hof zal in plaats van herstel aan [verzoekster] een billijke vergoeding van € 110.000,- bruto en € 6.455,- netto toekennen, te vermeerderen met wettelijke rente. Voor het overige zal het hof de gemeente veroordelen in de (forfaitaire) proceskosten van het hoger beroep en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.