Home

Gerechtshof Arnhem, 08-08-2009, BK3054, 200.030.774

Gerechtshof Arnhem, 08-08-2009, BK3054, 200.030.774

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
8 augustus 2009
Datum publicatie
18 november 2009
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2009:BK3054
Zaaknummer
200.030.774

Inhoudsindicatie

Vaststelling partneralimentatie na echtscheiding, grievend gedrag van de vrouw jegens de man leidt tot matiging van de partneralimentatie, art 1:157 BW

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.030.774

(zaaknummer rechtbank 93851 FA RK 08-901)

beschikking van de familiekamer van 8 september 2009

inzake

[verzoeker],

wonende te [woonplaats],

verzoeker in hoger beroep, verder te noemen “de man”,

advocaat: mr. J. van Londen,

en

[verweerster],

wonende te [woonplaats],

verweerster in hoger beroep, verder te noemen “de vrouw”,

advocaat: mr. R.P. Zwarts.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zutphen van 7 januari 2009, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2. Het geding in hoger beroep

2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 6 april 2009, is de man in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Hij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende alsnog te bepalen dat hij, vanaf de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hierna nader te noemen [het kind] aan de vrouw zal betalen € 795,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en de vrouw te veroordelen in de kosten van beide instanties één en ander, voor zover wettelijk mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad.

2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 2 juni 2009, heeft de vrouw het verzoek in hoger beroep van de man bestreden. Zij verzoekt het hof het verzoek in hoger beroep van de man te verwerpen.

2.3 Op 27 juli 2009 is ingekomen ter griffie van het hof een brief van mr. Van Londen van 27 juli 2009 met bijlagen. Op 27 juli 2009 en 7 augustus 2009 zijn ingekomen ter griffie van het hof twee brieven van mr. Zwarts van respectievelijk 27 juli 2009 en 7 augustus 2009 met bijlagen.

2.4 De mondelinge behandeling heeft op 18 augustus 2009 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de man bijgestaan door mr. J. van Londen, advocaat te Rotterdam, en de vrouw bijgestaan door mr. R.P. Zwarts, advocaat te Arnhem.

3. De vaststaande feiten

Ten aanzien van partijen

3.1 Uit de relatie van partijen is op [geboortedatum] 2006 [het kind], verder te noemen “[het kind]”, geboren, over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen.

3.2 Partijen zijn op 28 juni 2007 met elkaar gehuwd. De samenwoning is in februari 2008 beëindigd. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank echtscheiding tussen partijen uitgesproken, welke echtscheidingsbeschikking op 15 april 2009 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.3 Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover hier van belang, bepaald dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand dient bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met € 4.237,- per maand en in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] met € 795,- per maand.

Ten aanzien van de man

3.4 De man is alleenstaand. Hij is werkzaam als dierenarts. In 2005 oefende de man zijn dierenartspraktijk uit in maatschapsverband. In 2006 heeft de man zijn praktijk ondergebracht in Dierenartspraktijk [A] B.V.. De aandelen in die B.V. zijn, samen met de aandelen van [B] B.V., ingebracht in de op 6 juli 2006 opgerichte [C] B.V., in welke holding de man een 50% deelneming heeft. Daarnaast is de man enig aandeelhouder in [D] B.V., in welke holding 50% van de aandelen in [C] B.V. zijn ondergebracht en 100% van de aandelen van de in 2006 opgerichte [E] B.V., [F] B.V. en [G] B.V.. Medio 2008 is de 100% deelneming in [E] B.V. gehouden door [C] B.V. verkocht aan [D] B.V..

De jaarrekening over 2005 vermeldt als het eigen vermogen van de maatschap van de man in de jaren 2004 en 2005 respectievelijk € 154.485,- en € 188.193,-. Het netto aan de man toekomende resultaat van de maatschap bedroeg in die jaren respectievelijk € 132.115,- en € 218.313,-.

De overgelegde geconsolideerde jaarrekeningen van [D] B.V., in welke jaarrekening [C] B.V. buiten de consolidatie is gebleven, vermelden onder meer (in euro’s):

2006 2007 2008

Eigen vermogen 175.644 143.895 217.010

Managementfee 140.000 140.000 140.000

Aandeel in resultaat van deelneming:

- [C] BV 122.101 111.654 70.096

- [E] BV -/- 55.000 -/- 16.747 -/- 20.696

- [F] BV -/- 1.880

- [G] BV -/- 1.877

De overgelegde jaarrekeningen van [C] B.V. over 2006 en 2007 vermelden onder meer de navolgende cijfers (in euro’s):

2006 2007

Eigen vermogen 554.203 833.420

Managementfee 320.000 320.000

Aandeel in resultaat van deelneming:

- [B] B.V. 56.698 64.572

- Dierenartsenpraktijk [A] B.V. 139.353 189.565

Over 2008 is geen jaarrekening van [C] B.V. overgelegd.

3.5 De lasten van de man bedragen per maand:

- € 2.844,- aan hypotheekrente;

- € 171,- aan premie levensverzekering gekoppeld aan de hypotheek;

- € 95,- aan overige eigenaarslasten;

- € 220,90 aan ziektekosten in 2009:

- € 88,25 premie basisverzekering ZVW,

- € 30,42 premie aanvullende verzekering,

- € 12,50 eigen risico,

- € 132,73 op aanslag zelf betaalde ZVW,

verminderd met het in 2009 in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel premie

ZVW van € 43,- per maand voor een alleenstaande;

- € 641,67 aan premie arbeidsongeschiktheidsverzekering;

- € 86,33 aan premie lijfrente;

- € 800,- aan bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam 1] en [naam 2], de minderjarige kinderen geboren uit een eerder huwelijk van de man;

- € 20,- aan kosten omgangsregeling.

Het eigenwoningforfait van de woning bedraagt € 3.905,- per jaar.

Ten aanzien van de vrouw

3.6 De vrouw vormt met [het kind] een gezin. Haar belastbare inkomen bedroeg in 2008 blijkens de door haar overgelegde aangifte Inkomstenbelasting over dat jaar € 20.937,-.

Blijkens de specificatie van januari 2009 bedroeg haar WAO-uitkering alsdan € 1.560,56 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en de belaste vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW.

De vrouw en haar broer hebben een woning in gezamenlijke eigendom, welke woning wordt verhuurd. De huurinkomsten van deze woning bedragen € 2.284,47 per jaar. De vrouw heeft naast het kindgebonden budget recht op extra heffingskorting, te weten de alleenstaande ouderkorting, maar niet meer dan de ingehouden loonheffing.

4. De motivering van de beslissing

4.1 Ter mondelinge behandeling heeft de advocaat van de man het verzoek in hoger beroep toegelicht, in die zin dat het hoger beroep strekt tot afwijzing van het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een partneralimentatie. Nu ook de vrouw het verzoek in hoger beroep zo heeft opgevat, zal het hof het verzoek aldus lezen. In geschil is dus de door de rechtbank met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand vastgestelde bijdrage van de man in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw van € 4.237,- per maand. De advocaat van de man heeft aan de toelichting toegevoegd dat slechts indien het hof de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw op meer dan nihil vaststelt, de hoogte van de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] beperkt dient te worden. Het hof komt hierop terug onder 4.13.

4.2 De man voert in zijn eerste grief aan dat de vrouw niet van hem kan vergen dat hij een bijdrage levert in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw. De man heeft zijn grief gegrond op de omstandigheid dat hij de uitlatingen en wangedragingen van de vrouw als zodanig schokkend en ingrijpend heeft ervaren, dat zulks een onherroepelijk einde heeft gemaakt aan elk gevoel van lotsverbondenheid van hem jegens de vrouw. De vrouw heeft daartegen verweer gevoerd.

4.3 Bij de beantwoording van de vraag of aan de gewezen echtgenoot een uitkering voor het levensonderhoud moet worden toegekend en zo ja, tot welk bedrag, moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden. Hieronder zijn ook te verstaan niet-financiële factoren, zoals gedragingen van de onderhoud verzoekende echtgenoot. Daarbij geldt als criterium of er feiten en omstandigheden zijn, in verband waarmee van een gewezen echtgenoot in redelijkheid niet of niet ten volle kan worden gevergd tot het levensonderhoud van de ander bij te dragen. Niet het wangedrag op zichzelf, maar het bij dusdanig gedrag vorderen van steun levert in dat geval een zo kwetsende bejegening van de aangesprokene op, dat van deze laatste betaling van onderhoud moreel niet of niet ten volle kan worden gevergd. Het hof overweegt dat de lotsverbondenheid, die ontstaan is door het huwelijk en daarna nog doorwerkt, een van de voornaamste gronden voor de alimentatieplicht is. Het gewicht van de lotsverbondenheid neemt doorgaans toe naarmate het huwelijk langer duurt.

4.4 De man voert drie omstandigheden aan ter onderbouwing van de grief. De eerste is dat de vrouw zeer kort na het huwelijk een brief heeft geschreven waarin zij een schoonzus van de man diskwalificeert. Het hof ziet hierin geen kwetsende bejegening van de man, die gevolgen dient te hebben voor de toekenning van alimentatie aan de vrouw. De tweede is dat de man het de vrouw verwijt zijn twee kinderen uit een eerder huwelijk van hem te hebben vervreemd, zo ernstig dat de beide kinderen geen contact meer wensen te onderhouden met de man. Het hof acht deze omstandigheid onvoldoende feitelijk onderbouwd, alleen al omdat niet aannemelijk is dat geheel los van de eigen wil van beide kinderen en uitsluitend door toedoen van de vrouw bedoelde vervreemding tot stand is gekomen. De laastste aangevoerde omstandigheid betreft de stroom door de man als grievend ervaren e-mails, afkomstig van een derde, door de vrouw omschreven als een goede vriend van haar. Het hof overweegt daarover als volgt.

4.5 In deze e-mailberichten, daterend vanaf september 2008, staat een mengeling van laatdunkende uitingen, verholen bedreigingen en beledigingen over respectievelijk van de man. Er komen onheuse voorstellen in voor met betrekking tot het contact tussen de man en [het kind]. De inhoud van de e-mailberichten gaat naar het oordeel van het hof alle grenzen van betamelijkheid te buiten en gaat daarmee veel verder dan de kwalificatie “onorthodox”en “onconventionele schrijfstijl”, die de advocaat van de vrouw daaraan heeft gegeven, ook als daarbij wordt betrokken dat rond het beëindigen van het huwelijk een sfeer van spanningen, onaangenaamheden tussen partijen en wederzijdse irritatie is ontstaan. Het e-mailverkeer kon alleen plaatsvinden doordat de vrouw, die steeds kopieën ontving van de e-mailberichten, aan de derde informatie, ook van intieme aard, beschikbaar stelde over de man. Bij de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vrouw verklaard dat deze e-mailberichten bewust zijn verstuurd met het doel de man te blijven treffen. Gelet op een en ander dient de inhoud van de e-mails en het verzenden daarvan door de derde aan de vrouw te worden toegerekend.

In oktober 2008 heeft de man gereageerd op een e-mail van de derde. Deze reactie laat zich niet anders begrijpen dan dat de man niet gediend was van de e-mails en probeerde de vrouw een halt toe te roepen. Een poging om de vrouw via haar advocaat, die ook op de hoogte was van het e-mailverkeer, te bewegen een eind te maken aan het e-mailverkeer heeft niet het beoogde resultaat gehad, integendeel. Onweersproken is dat de man tot twee dagen voor de mondelinge behandeling in hoger beroep de e-mails is blijven ontvangen.

Het hof is van oordeel dat bij deze stand van zaken, daarbij de (korte) duur van het huwelijk in aanmerking genomen, van de man niet kan worden gevergd dat hij naast de door hem verschuldigde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind], zijn eventueel resterende draagkracht volledig zal aanwenden om in de (aanvullende) behoefte van de vrouw te voorzien. Op de gevolgen daarvan voor de hoogte van de maandelijkse alimentatie zal het hof terugkomen onder 4.15.

4.6 Geen grief is gericht tegen de door de rechtbank gehanteerde systematiek dat het inkomen van de man, zowel voor de berekening van de behoefte van de vrouw als voor de berekening van de draagkracht van de man, aan de hand van de gegevens van drie kalenderjaren dient te worden bepaald. Wel grieft de man ertegen dat de rechtbank is uitgegaan van de jaren 2005, 2006 en 2007 en niet van 2006, 2007 en 2008.

Het hof oordeelt dat voor de behoefteberekening bepalend is het besteedbare gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk, verminderd met de kosten van de kinderen. Omdat de samenwoning van partijen in februari 2008 is geëindigd, zal voor de behoefteberekening voor wat betreft het inkomen van de man worden aangesloten bij de jaren 2005, 2006 en 2007. Niet is gegriefd tegen het door de rechtbank vastgestelde inkomen van de man in 2005, gebaseerd op zijn aandeel in de maatschap, te weten € 218.313,- bruto.

De man heeft ter mondelinge behandeling desgevraagd gesteld dat zijn inkomen in 2006 en 2007 € 4.000,- bruto per maand bedroeg, zoals verantwoord onder het kopje personeelskosten in de toelichting op de winst- en verliesrekening over die jaren van [D] B.V.. Op de vraag van het hof hoe dit inkomen zich verhoudt tot de lasten van de man, met name de onderhoudsbijdragen voor zijn kinderen en zijn hypothecaire verplichtingen, heeft de man geen duidelijk antwoord gegeven. Het bij de berekening van zijn inkomen buiten beschouwing laten van de door de [C] B.V. aan de holding betaalde management fee van € 140.000,- per jaar heeft de man verklaard onder verwijzing naar de aanloopverliezen voortkomend uit de kosten voor diergeneesmiddelenregistraties. Niet duidelijk is echter geworden waarom deze kosten, zo al gemaakt, in 2006 en 2007 de (geconsolideerde) resultaten van de holding drukken. Vanaf 1995 is de man al bezig met het ontwikkelen en patenteren van diermedicijnen. De registratie van het woordmerk [X] vond plaats in 2005 (productie 36 van de man), terwijl Patentwerk uitsluitend melding maakt van werkzaamheden in 2008 (zelfde productie). De kosten zijn verder niet gespecificeerd. Voor zover de man het standpunt huldigt dat verliezen op koffiecontracten en de post “kosten Ierland” als verliespost in de jaarrekeningen van 2006 en/of 2007 mogen drukken, is hij daarin niet te volgen. Wat deze posten met de bedrijfsvoering te maken hebben is tegenover de betwisting door de vrouw niet dan wel onvoldoende toegelicht. Het hof onderschrijft wat dat betreft de beoordeling door de rechtbank. Nu de tweede grief, voor zover gericht tegen de vaststelling van de behoefte van de vrouw, niet kan slagen, zal ook het hof in beginsel uitgaan van het door de rechtbank berekende bedrag aan gezinsuitgaven. Daarop dient echter de rekenkundige correctie te worden toegepast, die de man in zijn beroepschrift op p.10 (onder Draagkrachtberekening van de man) heeft vermeld, zodat het beschikbare inkomen van de man voor de gezinsuitgaven in de van belang zijnde periode uitkomt op € 154.901,33 bruto. Noch tegen de daarop in mindering te brengen bedragen, noch tegen de toepassing van het 60%-criterium is gegriefd. Het hof berekent het besteedbare inkomen van de man op € 8.759,- per maand. Rekening houdend met het door de rechtbank berekende inkomen van de vrouw van € 1.139,16 netto, komt het besteedbare gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk op

€ 9.898,16 per maand. Het hof berekent met inachtneming van het voorgaande en de kosten van de kinderen van € 1.406,- per maand, tegen welke post niet is gegriefd, de behoefte van de vrouw op € 5.095,30 netto per maand.

4.7 Het hof begrijpt de derde grief, voor zover deze ziet op de huisvestingskosten van de vrouw, aldus dat dit bedrag niet een reële behoefte van de vrouw weerspiegelt omdat zij geen huisvestingslasten heeft en de fiscale faciliteiten van de Natuurschoonwet (NSW) geniet. De grief kan, aldus gelezen, niet slagen. De fiscale tegemoetkoming wordt verschaft omdat rangschikking van een landgoed onder de NSW gepaard gaat met een instandhoudingsverplichting. De daaraan verbonden lasten kunnen worden beschouwd als kosten van bewoning van de woning van de vrouw. Het hof ziet geen aanleiding een correctie toe te passen.

4.8 Het hof zal nu de derde grief behandelen voor zover deze de behoeftigheid van de vrouw betreft. De grief komt er in de kern op neer dat de vrouw uit haar vermogen in haar levensonderhoud kan voorzien, desnoods door daarop in te teren. Het hof verwerpt deze grief. Het hof acht het niet redelijk dat de vrouw, voor zover al mogelijk, haar eigen woning met een hypotheek belast teneinde in haar levensonderhoud te voorzien.

De vrouw is voorts voor de helft eigenaar van een haar geschonken boerderij die wordt verhuurd. De vrouw heeft deugdelijk onderbouwd, dat de huuropbrengsten van de boerderij de aan de instandhouding verbonden kosten niet dekken, zodat zij hieruit geen inkomsten overhoudt. Dat de vader van de man vermogend is en de vrouw te zijner tijd over een ruime erfenis kan beschikken vermindert haar huidige behoeftigheid niet. Inkomsten uit vrijgevigheid van de vader van de vrouw kunnen buiten beschouwing blijven, alleen al omdat onvoldoende vaststaat dat deze een structureel karakter hebben. De vrouw ontvangt maandelijks een WAO-uitkering. Van overige inkomsten aan de zijde van de vrouw is het hof niet gebleken. Rekening houdend met haar eigen inkomsten, het kindgebonden budget en de heffingskortingen zoals vermeld onder 3.6, heeft de vrouw behoefte aan een aanvullende bijdrage van de man van € 3.706,30 netto per maand, dat is gebruteerd € 7.142,50.

4.9 De man stelt voorts in zijn tweede grief dat zijn draagkracht ontoereikend is om de vastgestelde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te betalen. De vrouw betwist dat. Het hof zal bij de berekening van de draagkracht van de man uitgaan van zijn inkomen over de jaren 2006, 2007 en 2008, omdat op die wijze het best wordt aangesloten bij de reële inkomenssituatie van de man. Eventuele hiaten in de door de man overgelegde gegevens dienen evenwel, mede gelet op artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, voor rekening van de man te komen.

4.10 Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de man uit van de hiervoor onder 3.4 en 3.5 vermelde financiële gegevens, voor zover daarover hierna niet anders wordt geoordeeld. Het door de man in zijn draagkrachtberekening genoemde bedrag aan aflossing aan hypotheek van € 1.309,- heeft hij niet inzichtelijk gemaakt. Het hof gaat daarom uit van een woonlast van € 2.844.-, waarbij er anders dan de vrouw stelt, geen sprake is van een onredelijke woonlast op grond waarvan een korting zou moeten worden toegepast. Het hof neemt, evenals partijen, de norm voor een alleenstaande en het daarbij behorende draagkrachtpercentage van 60 in aanmerking.

4.11 Onder het hoofd Draagkrachtberekening van de man heeft de man bezwaren geformuleerd die verwijzen naar de berekening van het inkomen van de man door de rechtbank, die evenwel niet voor de berekening van de draagkracht van de man is opgesteld, maar voor de berekening van de behoefte van de vrouw. Voor zover de man zich verzet tegen het niet in de berekening van de draagkracht betrekken van de kostenpost ten belope van € 245.000,- (het verlies op de koffiecontracten) en de “kosten Ierland” verwijst het hof naar rechtsoverweging 4.6. Het hof heeft al overwogen dat de man onvoldoende heeft gesteld om uitsluitend van een maandelijks inkomen van bruto € 4.000,- te kunnen uitgaan. Daaraan voegt het hof toe dat de man desgevraagd ter mondelinge behandeling onvoldoende heeft toegelicht hoe de Rabobank bij de kredietverlening in 2008 van een jaarinkomen van € 248.000,- is uitgegaan, nu niet aanstonds aannemelijk is dat bij die kredietverlening uitsluitend inkomensgegevens uit 2004/2005 zijn betrokken. De aanvullende verklaring van de man dat hij dierenarts is en geen verstand heeft van cijfers is daartoe eveneens onvoldoende. Nu de grief tegen de berekening van het inkomen van de man over 2006 en 2007 faalt, zal voor die jaren worden uitgegaan van de door de rechtbank berekende bedragen van respectievelijk € 233.143,- en € 197.998,- bruto.

4.12 Over de draagkracht van de man in 2008 oordeelt het hof als volgt. Al bij de behandeling in eerste aanleg zijn de man vragen gesteld over zijn inkomenspositie. Een belangrijk element daarin vormde dat het inzicht in de jaarstukken 2008 van de Dierenartsenpraktijk [A] B.V. niet volledig is verschaft. De wel beschikbare cijfers laten afwijkingen zien van de cijfers van eerdere jaren die ook in hoger beroep onverklaard zijn gebleven. Wel kan worden vastgesteld, dat in de stukken over de eerste negen maanden van 2008 wordt uitgegaan van een managementfee van (op jaarbasis) € 320.000,- waarvan de helft aan de man toekomt. Vaststaat dat de volledige jaarrekening over 2008 wel had kunnen worden overgelegd, maar dat de man daar niet toe is overgegaan. Deze omstandigheid komt voor zijn rekening. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de man aangeboden deze stukken alsnog over te leggen, maar de vrouw heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het hof zal dit aanbod als zijnde is strijd met de goede procesorde ook passeren. Bij deze stand van zaken ziet het hof geen reden om over 2008 van een ander niveau van te behalen (gemiddelde) inkomsten van de man uit te gaan dan in de daaraan voorafgaande jaren 2005 tot en met 2007. Dat betekent dat kan worden uitgegaan van de berekening in de bestreden beschikking, die uitkomt op een verdiencapaciteit van de man van € 216.484,- per jaar.

4.13 De onderhoudsverplichting jegens minderjarige en jongmeerderjarige kinderen en stiefkinderen heeft sedert de wijziging per 1 maart 2009 van artikel 1:400 lid 1 BW voorrang boven alle andere onderhoudsgerechtigden indien de onderhoudsplichtige onvoldoende middelen heeft om in aller levensonderhoud te voorzien. Het hof houdt daarom bij vaststelling van de draagkracht van de man rekening met zijn bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn kinderen, waaronder de bijdrage ten behoeve van [het kind] van € 795,- per maand.

4.14 De reikwijdte van de grieven noopt niet tot een beoordeling van hetgeen partijen verder naar voren hebben gebracht.

4.15 Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden en gelet op de fiscale consequenties van een en ander heeft de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand draagkracht voor een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van tenminste het door de rechtbank als partneralimentatie vastgestelde bedrag per maand. In het kader van de beantwoording van de vraag wat de man in redelijkheid alle omstandigheden in aanmerking genomen aan de vrouw aan een uitkering tot levensonderhoud dient te betalen, zal het hof mede gelet op hetgeen overwogen onder 4.5 de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw vaststellen op € 2.500,- per maand.

5. De slotsom

5.1 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, deels te vernietigen en deels te bekrachtigen.

5.2 Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

6. De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

vernietigt de beschikking van de rechtbank Zutphen van 7 januari 2009, voor zover de rechtbank daarin de door de man te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw heeft bepaald op € 4.237,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en in zoverre opnieuw beschikkende:

bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 2.500,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zutphen van 7 januari 2009, voor zover de rechtbank daarin de met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] heeft bepaald op € 795,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. G.P.M. van den Dungen, M.J. van Zutphen en C.W.P. van Gelder, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op 8 september 2009 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.