Gerechtshof Arnhem, 19-01-2010, BL0003, 104.001.033
Gerechtshof Arnhem, 19-01-2010, BL0003, 104.001.033
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 19 januari 2010
- Datum publicatie
- 20 januari 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2010:BL0003
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZLY:2005:AS6771, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 104.001.033
Inhoudsindicatie
Geschil tussen afgezette dominee en Kerk
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 104.001.033
(zaaknummer rechtbank 217772 CV EXPL 03-9824)
arrest van de vijfde civiele kamer van 19 januari 2010
inzake
1. de Christelijke Gereformeerde Kerk te Zeewolde,
gevestigd te Zeewolde,
2. de Classis Amersfoort van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland,
evestigd te Nijkerk,
appellanten,
advocaat: mr. W.A.J. Hagen,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.J. Den Boef.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 24 juni 2008. Ingevolge dat tussenarrest heeft op 28 november 2008 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Partijen hebben ten behoeve van die comparitie ieder nog een aantal producties in het geding gebracht. Het van de comparitie opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.2 Daarna hebben appellanten (hierna ook te noemen: de CGK, respectievelijk de classis) op 17 maart 2009 een memorie na comparitie genomen en heeft [geïntimeerde] op 31 maart 2009 een memorie na comparitie genomen. Vervolgens hebben partijen op 15 september 2009 nog een (antwoord-)memorie na comparitie genomen.
1.3 Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.
2. De vaststaande feiten
2.1 Gelet op de door partijen ter zitting en in hun conclusies daarna gemaakte opmerkingen, gaat het hof van de navolgende - als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist -, feiten uit.
2.2 [geïntimeerde] is in 1983 beroepen en bevestigd tot predikant van de Christelijke Gereformeerde Kerken. Vanaf 14 januari tot 2 juli 2003 heeft [geïntimeerde] verschillende kerken binnen de classis Amersfoort gediend. Aanvankelijk in de CGK Eemdijk (14 januari 1983 tot 6 april 1990) en vervolgens in de CGK Harderwijk vanaf 6 april 1990, van waaruit de kerkenraad van Harderwijk diensten hield te Zeewolde. Op 15 september 1995 is de CGK Zeewolde geïnstitueerd en is [geïntimeerde] als predikant aan deze gemeente verbonden.
2.3 Overeenkomstig artikel 37 van de Kerkorde (hierna ook: “KO”) van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland zoals laatstelijk in 1998 gewijzigd en aangevuld, die deel uitmaakt van het statuut van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland in de zin van artikel 2:2 lid 2 BW, was [geïntimeerde] uit hoofde van zijn ambt voorzitter van de kerkenraad van de CGK Zeewolde. Art. 37 Kerkorde bepaalt voorts (onder meer) dat in alle kerken een kerkenraad is, bestaande uit de dienaren des Woords (predikanten), de ouderlingen en de diakenen. De kerkenraad heeft ambtelijk opzicht over de verenigingen in de gemeente en bedoelt toe te zien, dat in de arbeid van de verenigingen de belijdenis van de kerken wordt nageleefd.
2.4 In de loop van het jaar 2000 heeft de kerkenraad van de CGK Zeewolde besloten om enkele leden van de kerkgemeente Zeewolde onder censuur (een vorm van tucht) te plaatsen. Eén van de onder censuur staande leden, [A.], heeft zich bij brief van 8 februari 2001 gewend tot de classis (een kerkelijke vergadering die geldt als meerdere vergadering van de kerkenraad en die bestaat uit de kerken van het classicaal ressort) met het verzoek om te bemiddelen tussen hem enerzijds en anderzijds [geïntimeerde] en enkele kerkenraadsleden. Bij brief van 10 februari 2001 heeft de kerkenraad van de CGK Zeewolde de classis geïnformeerd over de censuur die was opgelegd aan leden van de gemeente. Voorts hebben twee echtparen uit Zeewolde, de families [B.] en [C.], de classis op 10 respectievelijk 12 februari 2001 een brief geschreven, waarin zij kritiek uitten op het functioneren van [geïntimeerde] en op enkele kerkenraadsleden. De scriba (secretaris) van de kerkenraad van de CGK Zeewolde, [D.] heeft bij brieven van 13 en 14 februari 2001 de classis verzocht de brieven van de leden van de gemeente Zeewolde niet in behandeling te nemen. Op haar vergadering van 14 februari 2001 heeft de classis kennis genomen van de brieven van [A.], [B.] en [C.] voornoemd, en heeft de classis besloten:
“1. dat de kerkenraad van Zeewolde niet meer zelfstandig kan vergaderen en daarom op woensdag 14 februari 2001 alleen dit besluit kan voorlezen;
2. dat voor zondag 18 februari 2001 een bijzondere kerkvisitatie zal worden gehouden waarvoor de hele kerkenraad hoofdelijk wordt uitgenodigd;
3. dat visitatoren een mededeling dienen op te stellen die zondag aan de gemeente wordt voorgelezen;
4. dat kerkenraadsvergaderingen alleen gehouden kunnen worden in het bijzijn van visitatoren;
5. dat visitatoren gelegenheid hebben ook met appellanten te spreken;
6. als visitatoren te benoemen: ds. [E.] en ds. [F.], aangevuld met de consulent ds. [G.] (tevens voorzitter);
7. van dit besluit ook mededeling te doen aan appellanten.”
2.5 Naar aanleiding van de kerkvisitatie is een rapport opgesteld. Dit rapport is besproken tijdens een vergadering van de classis op 28 maart 2001. De classis heeft op deze vergadering naar aanleiding hiervan een classicale commissie (hierna ook: de commissie) benoemd, bestaande uit de ouderlingen: [H.] (voorzitter, samenroeper) en [I.], en de predikanten [F.], [E.] en [G.], met als opdracht:
“a. alles te doen wat nodig en wenselijk is om de eenheid in de gemeente van Zeewolde te herstellen op basis van de volgende conclusies en adviezen:
Wat het functioneren van de kerkenraad in zijn geheel betreft:
1. In het kader van de gewenste openheid mag het moderamen geen diepgaand afzonderlijk vooroverleg hebben; het kan slechts gaan om formele voorbereidingen van op de kerkenraad te behandelen agendapunten;
2. In het kader van een normale afwisseling binnen de kerkenraad (art. 27 KO) moet er geen herkiesbaarheid zijn van zittende ambtsdragers;
3. tuchtzaken moeten alleen door de predikant en de ouderlingen worden behandeld (Diakenen hebben nl. ook barmhartigheid te bewijzen aan tuchtwaardige leden);
4. Er is bij een niet te verwaarlozen deel van de gemeente geen vertrouwen meer in de huidige kerkenraad. Zo is er een haast onwerkbare situatie ontstaan. Dit wordt door de kerkenraad ingezien. Vanwege de compromitterende situatie zou de gehele kerkenraad daarom moeten worden vernieuwd. Een diaken die sinds kort in het ambt kwam kan daarvan worden uitgesloten.
Wat het functioneren van ds. [geïntimeerde] betreft:
1. Als preses van de kerkenraad had hij het moderamen moeten corrigeren in alle zaken waarin van eigenmachtig optreden of althans van een niet naar alle kerkenraadsleden open communiceren sprake is geweest;
2. Als pastor had hij geen geld moeten lenen aan gemeenteleden over wie nu tucht wordt uitgeoefend. Het is immers bezwaarlijk om tegelijk pastor en schuldeiser te zijn, zoals nu het geval is;
3. Als dienaar des Woords heeft hij de taak om dat Woord ook tijdens zijn pastorale bezoeken te lezen en de boodschap daarvan in de persoonlijke omstandigheden te laten klinken;
4. Bepaald woordgebruik op de kansel en tijdens de catechisaties en pastorale bezoeken moet als het ambt onwaardig worden beschouwd. Wanneer gemeenteleden hierover struikelen moet dit voor de predikant aanleiding zijn zichzelf hierop kritisch te bezien;
5. In bepaalde gevallen heeft de predikant op zijn minst de schijn van solistisch en manipulatief gedrag en selectief pastoraat niet vermeden. Ook blijkt hij niet goed tegen kritiek op zijn functioneren bestand te zijn en reageert volgens betrokkenen overmatig heftig. Het verdient aanbeveling dat ds. [geïntimeerde] op deze punten deskundige begeleiding zoekt.
b. vooralsnog de leiding van de kerkenraadsvergaderingen op zich te nemen;
c. de gemeente zo spoedig mogelijk samen te roepen om de onderhavige zaken te bespreken;
d. rapport uit te brengen op de najaarsvergadering 2001.”
Tevens heeft de classis besloten van het voormelde besluit mededeling te doen aan de kerkenraad van Zeewolde.
2.6 Tegen het besluit van de classis van 28 maart 2001 heeft [geïntimeerde] bij brief van 1 mei 2001 appel ingesteld bij de Particuliere Synode van het Oosten. Een Particuliere Synode is een kerkelijke vergadering en geldt als meerdere vergadering van een classis. Uit de Kerkorde volgt dat elk jaar (tenzij de omstandigheden het vaker vereisen) enige naburige classes samenkomen als Particuliere Synode. Partijen verschillen van mening over de vraag of het appel tegen het besluit van 28 maart 2001 vervolgens is ingetrokken of enkel is opgeschort. Vaststaat dat de Particuliere Synode het appel niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.7 Op de vergadering van de classis van 16 mei 2001 is het (ongedateerde) verslag van de commissie besproken omtrent haar bevindingen tot dan toe , waarbij de commissie (onder meer) tegenwerking door de kerkenraad heeft gemeld. De kerkenraad en [geïntimeerde] hebben de classis daarop hun medewerking toegezegd. De commissie heeft in de daaropvolgende maanden de situatie binnen de kerkgemeente Zeewolde onderzocht en enkele maatregelen getroffen in verband met de organisatie van de CGK Zeewolde.
2.8 Op 13 juli 2001 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de commissieleden [F.] en [H.] en [geïntimeerde] over de punten betreffende zijn functioneren genoemd in het hiervoor genoemde classisbesluit van 28 maart 2001. [geïntimeerde] heeft in dit gesprek aangegeven dat hij geen grond ziet voor de gegeven adviezen en dat hij derhalve geen enkele aanleiding ziet om deskundige begeleiding te zoeken. Op 21 september 2001 heeft een vervolggesprek tussen [F.], [H.] en [geïntimeerde] plaatsgevonden. [geïntimeerde] heeft daarbij aangegeven bereid te zijn “zich onder het gezag van de classis te stellen, mits er niet gehandeld wordt in strijd met Gods Woord.” Hij bleef er bezwaren tegen houden dat bezwaarden bij de classis en commissie hun bezwaren tegen hem uitspraken zonder dat zij deze eerst tegenover hemzelf hadden uitgesproken. [geïntimeerde] heeft voorts aangegeven dat hij alleen het punt dat financiële afhankelijkheid de pastorale relatie ten opzichte van gemeenteleden kan vertroebelen herkent, hoewel hij meent in de bedoelde situatie niet anders te hebben kunnen handelen dan hij heeft gedaan. Voor wat betreft de overige punten betreffende zijn persoonlijk functioneren heeft hij aangegeven de punten uit het classisbesluit van 28 maart 2001 niet te herkennen.
2.9 Bij brief van 27 september 2001 heeft [geïntimeerde] tegenover de commissie een aantal opmerkingen gemaakt naar aanleiding van (het verslag van) de gesprekken van 13 juli 2001 en 21 september 2001 en met betrekking tot de gang van zaken rondom de kerkeraadverkiezingen.
2.10 Op 12 oktober 2001 vond een vergadering plaats van de kerkenraad en de commissie. Na een onderhoud in de pauze met [H.] voornoemd, waarin deze de korte inhoud van het oordeel van de commissie over [geïntimeerde] aan [geïntimeerde] heeft meegedeeld, heeft [geïntimeerde] de vergadering verlaten en zich vervolgens ziek gemeld. Hij heeft zich hierna niet meer hersteld gemeld.
2.11 Op 17 oktober 2001 heeft de commissie verslag uitgebracht bij de classis en als volgt geconcludeerd:
“Wanneer blijkt dat ds [geïntimeerde] niet inziet dat een belangrijke oorzaak van de problematiek door zijn functioneren komt en niet bereid is zich daarvoor onder deskundige begeleiding te stellen, dan ziet de commissie geen andere oplossing om de eenheid in de gemeente te herstellen dan dat de predikant van deze gemeente wordt losgemaakt of dat we net zolang wachten totdat de gemeente leegloopt en er alleen nog maar predikant-getrouwen overblijven.
Losmaking in Kerkordelijke zin betekent dat de predikant opnieuw beroepbaar wordt gesteld. Op basis van onderliggend rapport kan de commissie echter de classis niet positief adviseren met betrekking tot het aanvaarden van een beroep in een andere gemeente.
De commissie zou zich voor kunnen stellen dat de predikant vooralsnog gedurende een periode door zijn kerkenraad ontheven wordt van de uitoefening van zijn dienst (art. 16 KO) , met de opdracht zich op de uitoefening van zijn dienst te bezinnen en zich gewillig onder deskundige begeleiding te laten stellen. Gedurende deze periode zou de predikant nog wel voor kunnen gaan in de kerken, waarbij het de voorkeur verdient dat hij voorlopig niet voor zal gaan in Zeewolde totdat naar het oordeel van de kerkenraad en classicale commissie dit weer mogelijk is.”
2.12 De classis heeft op 17 oktober 2001 besloten de kerkenraad Zeewolde te ontheffen uit het ambt en [geïntimeerde] tijdelijk te ontheffen van alle ambtelijke dienst in en buiten Zeewolde. Nadere besluitvorming ten aanzien van [geïntimeerde] schortte de classis op. Voorts heeft de classis de commissie, die nog is aangevuld met [J.] als tweede voorzitter, opdracht gegeven haar werk voort te zetten. Bij brief van 22 oktober 2001 heeft [geïntimeerde] bezwaar gemaakt tegen het besluit van 2001 oktober 2001 en de scriba van de classis verzocht om in het kader van het voornoemde besluit en verdere besluitvorming te worden gehoord op de eerstvolgende classisvergadering. Namens [geïntimeerde] heeft mr. Den Boef tegen het besluit van 17 oktober 2001 bij de Particuliere Synode appel ingesteld bij brief van 22 oktober 2001 en dit appel aangevuld bij appelschrift van 27 november 2001.
2.13 [geïntimeerde] heeft de classis in kort geding laten dagvaarden (tegen 17 december 2001) teneinde opheffing te verkrijgen van de maatregel op grond waarvan hij was ontheven van alle ambtelijke dienst. Op 16 november 2001 heeft vervolgens een classisvergadering plaatsgevonden waar [geïntimeerde], bijgestaan door zijn raadsman, is gehoord. Tijdens deze vergadering heeft de commissie Zeewolde nader verslag gedaan van zijn bevindingen, toegespitst op [geïntimeerde]. De vergadering heeft geleid tot een besluit waarin het eerdere classisbesluit van 17 oktober 2001 nader is gepreciseerd en aangevuld en waarin de tijdelijke ontheffing van [geïntimeerde] is gehandhaafd. Over de tijdelijke ontheffing heeft de classis bovendien uitgesproken dat deze niet gezien moet worden als een tuchtmaatregel, maar ten eerste als clementie met het oog op het ziek zijn en ten tweede gezien moet worden in het licht van zijn bijzondere positie van dienaar des Woords naar analogie van artikel 79 KO . Voorts heeft de classis besloten om de “roepende kerk” te verzoeken de Particuliere Synode van het Oosten vervroegd te laten bijeenkomen.
Van het classisbesluit van 16 november 2001 is op 18 november 2001 in de kerkgemeente Zeewolde mededeling gedaan in een kanselboodschap.
[geïntimeerde] heeft tegen het classisbesluit van 16 november 2001 appel ingesteld bij de Particuliere Synode van het Oosten.
2.14 De mondelinge behandeling van het kort geding is op 17 december 2001 aangehouden in afwachting van de vergadering van de Particuliere Synode van het Oosten van 27 december 2001. Eveneens op 17 december 2001 heeft een classisvergadering plaatsgevonden. De commissie heeft tijdens deze vergadering opnieuw verslag gedaan van zijn bevindingen met betrekking tot de CGK Zeewolde. De vergadering besloot onder meer dat een gesprek zou dienen te worden gearrangeerd met [geïntimeerde] over het ondertekeningsformulier en zijn functioneren. [geïntimeerde] heeft op dat verzoek schriftelijk gereageerd en aangegeven dat hij niet op de uitnodiging in kan gaan vanwege zijn ziek zijn (zie verslag van de vergadering van de classis van 9 januari 2002), om begrip gevraagd en de classis verzocht hem met rust te laten.
2.15 Op 27 december 2001 is de Particuliere Synode van het Oosten bijeen gekomen. Deze heeft besloten een commissie in te stellen die onder meer de ontvankelijkheid van de diverse appelschriften moest beoordelen en daarvan een samenvatting moest geven. Als leden van deze commissie werden benoemd: ds. [K.], ds. [L.], ds. [M.], [N.] en [O.]. De commissie van de Particuliere Synode van het Oosten heeft [geïntimeerde] op 3 januari 2002 gehoord. Op verzoek van [geïntimeerde] en de classis is de mondelinge behandeling van het kort geding (die de volgende dag zou plaatsvinden) vervolgens opnieuw uitgesteld.
2.16 Hangende de appelprocedure bij de Particuliere Synode van het Oosten heeft de classis op 9 januari 2002 opnieuw vergaderd. De classis heeft toen geoordeeld dat er op dat moment een dwingende reden was om [geïntimeerde] te schorsen gelet op het gestelde in de artikelen 79 en 80 KO , en heeft besloten om de tijdelijke ontheffing van [geïntimeerde] op te heffen en deze met ingang van die datum om te zetten in een schorsing. Kort gezegd waren de de door de classis opgegeven redenen hiervoor gelegen deels in het persoonlijk optreden van [geïntimeerde] en deels in financieel wanbeleid. Onderdeel van dit besluit van de classis was verder dat [geïntimeerde] zich op 6 februari 2002 persoonlijk zou moeten verantwoorden ten overstaan van de classis en dat de classis dan een nader oordeel en besluit omtrent de positie van [geïntimeerde] zou vellen. Ook tegen dit besluit heeft [geïntimeerde] appel ingesteld bij de Particuliere Synode van het Oosten.
2.17 Op 25 januari 2002 heeft de mondelinge behandeling van het kort geding plaatsgevonden, waarna de Voorzieningenrechter bij vonnis van 1 februari 2002 de schorsing van [geïntimeerde] met onmiddellijke ingang heeft opgeheven en heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] in de gelegenheid diende te worden gesteld om zijn gebruikelijke werkzaamheden als predikant uit te voeren. Tegen dit vonnis van de Voorzieningenrechter is geen appel ingesteld.
2.18 Het appel van [geïntimeerde] tegen de besluiten van de classis van 17 oktober en 16 november 2001 is door de Particuliere Synode op 4 februari 2002 behandeld.
2.19 Op 6 februari 2002 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [geïntimeerde] en mr. Den Boef enerzijds en het moderamen van de classis anderzijds. De classis heeft vervolgens op diezelfde dag (onder meer) besloten om in het kort geding-vonnis van 1 februari te berusten, voor zover kerkrechtelijk vereist het besluit tot schorsing van [geïntimeerde] van 9 januari 2002 in te trekken, de eis van [geïntimeerde] tot openbare schuldbelijdenis, rehebilitatie en schadevergoeding op dit moment niet opportuun te achten en [geïntimeerde] in overweging te geven en te verzoeken af te zien van het verrichten van zijn ambtelijke werkzaamheden totdat over de zaak definitief is beslist en geen nadere besluiten ten aanzien van [geïntimeerde] te nemen tot de vergadering van de Particulier Synode van 15 maart 2002. Tegen dit besluit van 6 februari 2002 heeft [geïntimeerde] op 27 februari 2002 appel ingesteld bij de Particuliere Synode.
2.20 De appellen van [geïntimeerde] tegen de besluiten van de classis van 9 januari 2002, respectievelijk 6 februari 2002, zijn door de Particuliere Synode behandeld op 15 maart 2002, respectievelijk 13 april 2002 en vervolgens (naar uit het besluit van de Particuliere Synode van 26 juni 2003, prod. 2 bij de conclusie van dupliek, blijkt) afgewezen.
2.21 Bij concept-rapport van 1 mei 2002 heeft de commissie Zeewolde nader verslag gedaan van haar bevindingen. Voorafgaand aan toezending van dit rapport zijn [geïntimeerde] en zijn raadsman uitgenodigd om te worden gehoord door de commissie Zeewolde en door de classis. De raadsman van [geïntimeerde] heeft de commissie Zeewolde daarop laten weten verhinderd te zijn.
2.22 Het concept-rapport van 1 mei 2002 van de commissie Zeewolde is op 14 juni 2002 aangevuld met verdere bijlagen. Gelijktijdig met verzending van deze stukken zijn [geïntimeerde] en zijn raadsman uitgenodigd om te worden gehoord door de commissie Zeewolde en door de classis. Daarop heeft mr. Den Boef namens [geïntimeerde] het woord gevoerd bij een hoorzitting van de commissie Zeewolde op 24 juni 2002, waarbij hij ook een wrakingsverzoek heeft gedaan. Op 1 juli 2002 is het wrakingsverzoek met betrekking tot de commissie Zeewolde door mr. Den Boef mondeling toegelicht op een hoorzitting bij de classis. De classis heeft het wrakingsverzoek bij beslissing van 5 juli 2002 afgewezen.
2.23 [geïntimeerde] heeft tegen het besluit van 5 juli 2002 op het wrakingsverzoek appel ingesteld bij de Particuliere Synode, die dit bij beslissing van 29 oktober 2002 heeft afgewezen. [geïntimeerde] heeft tegen deze afwijzing van de Particuliere Synode aanvankelijk appel ingesteld bij de Generale Synode. De Generale Synode is een kerkelijke vergadering die geldt als meerdere vergadering van een Particuliere Synode. Uit de Kerkorde volgt dat de Generale Synode in de regel eenmaal in de drie jaren vergadert, tenzij er gewichtige redenen zijn om eerder bijeen te komen. Naar de Generale Synode wordt uit elke Particuliere Synode een vastgesteld aantal afgevaardigden gestuurd.
2.24 Op 20 november 2002 heeft de classis een hernieuwde commissie ingesteld met de opdracht om advies uit te brengen omtrent het functioneren van [geïntimeerde] binnen de CGK Zeewolde. De hernieuwde commissie bestond uit: Ds. [P.] (voorzitter), [Q.], Prof. Dr. [R.], Ds. [S.] (secretaris), mr. [T.] en mr.dr. [U.]. [geïntimeerde] is bij brief van 19 december 2002 van de commissie schriftelijk geïnformeerd over de namen van de nieuwe commissie Zeewolde en de te volgen procedure en is uitgenodigd te reageren op het concept-rapport van 1 mei 2002 en de aanvullende bijlagen daarbij. In een appelschrift van 17 januari 2003 heeft [geïntimeerde] bij de Partiuliere Synode van het Oosten onder meer appel ingesteld tegen het besluit van de classis van 20 november 2002. Dit appel is door de Particuliere Synode van het Oosten behandeld op 18 maart 2003 en vervolgens afgewezen. Mr. Den Boef heeft tegen dit besluit op 11 april 2003 namens [geïntimeerde] appel ingesteld bij de Generale Synode.
2.25 Mr. Den Boef heeft op de brief van de commissie Zeewolde van 19 december 2002 gereageerd in een brief van 6 januari 2003 waarin hij een aantal vragen heeft gesteld over de procedurele gang van zaken (prod. 16 conclusie van eis in eerste aanleg). Onder meer heeft hij erover geklaagd dat de wijze van tot standkoming van het concept-rapport van 1 mei 2002, waarbij hem onder meer stukken zijn onthouden, in strijd is met het kerkrecht en dat jegens zijn cliënt geen sprake is van een eerlijk proces, dat de classis handelt in strijd met het vonnis van de voorzieningenrechter van 1 februari 2002; dat sprake is van belangenverstrengeling en dat de commissie Zeewolde eenzijdig data heeft vastgesteld, zonder dat met hem zoals hij had gevraagd vooroverleg werd gevoerd over de data en tijdstippen waarop de commissie Zeewolde bijeen zou komen om getuigen en [geïntimeerde] te horen, waardoor hij op enkele aangegeven data verhinderd is. Tevens heeft mr. Den Boef de kerkenraad van de CGK Zeewolde bij brief van 6 januari 2003 aangeschreven, waarbij hij eveneens een groot aantal vragen heeft gesteld en kritische kanttekeningen heeft geplaatst bij de gang van zaken (prod. 14 conclusie van eis in eerste aanleg). Bij brief van eveneens 6 januari 2003 aan de classis heeft mr. Den Boef (kort gezegd) onder meer aangegeven dat hij vindt dat door de bijstand van mr. Pel aan zowel de classis als de commissie en de kerkenraad sprake is van belangenverstrengeling, en dat sprake is van willekeur omdat een ander ex-moderamenlid van de kerkeraad daarvoor wél weer gekandideerd mocht worden terwijl [geïntimeerde] als enig ex-moderamenlid nog wordt onderzocht (prod. 15 conclusie van eis in eerste aanleg). Voorts heeft hij verzocht hem de besluiten van de classis van 20 november en 11 december 2002 te doen toekomen en om alle verdere beslissingen op te schorten totdat in appel zal zijn beslist, zich beroepen op de nietigheid van alle classisbesluiten, waaronder de twee laatstgenoemde, en heeft hij gevraagd om inzage van de notulen van alle classisvergaderingen vanaf 17 oktober 2001. Tenslotte heeft hij geklaagd over schending door de commissie Zeewolde en de classis van de afspraak dat wat is besproken op de commissievergadering van 24 juni 2002 niet openbaar zou worden gemaakt. De commissie Zeewolde en de classis hebben op de brieven van 6 januari 2003 gereageerd bij brief van 21 januari, respectievelijk 27 januari 2003 (prod. 17 en 18 conclusie van eis in eerste aanleg), waarbij zij antwoord hebben gegeven op een aantal door mr. Den Boef gestelde vragen en de door hem aangegeven bezwaren tegen de procedurele gang van zaken hebben verworpen.
De classis heeft in haar antwoord onder meer aangegeven:
- dat zij vindt dat geen sprake is van belangenverstrengeling; dat mr. Pel raadsman is van de classis en in die hoedanigheid ook jurdisich adviseur is van de commissie Zeewolde en van de kerkenraad ad interim;
- dat mr. Pel niet is opgetreden in enige appel- of revisiezaak van een besluit van de kerkenraad ad interim op de classis;
- dat de commissie Zeewolde en de kerkenraad ad interim geen zelfstandige organen zijn, maar werk doen in opdracht en onder verantwoordelijkheid van de classis;
- dat de classis doet wat des kerkenraads is in Zeewolde naar analogie van art. 39 KO, dat de kerkenraad ad interim momenteel geen zelfstandige kerkenraad is maar feitelijk niet anders is dan een commissie van de classis, en dat de kerkenraad ad interim daarom niet als kerkenraad van Zeewolde naar de classisvergadering wordt afgevaardigd;
- dat predikanten niet op persoonlijke titel op de classis komen maar als afgevaardigde, en dat [geïntimeerde] geen afgevaardigde is;
- dat op 20 november en 11 december 2002 geen beslissingen zijn genomen die specifiek [geïntimeerde] regarderen, en de wijzigingen in de samenstelling van de commissie Zeewolde aan mr. Den Boef al op 20 november 2002 zijn bekendgemaakt;
- dat er geen algemene regel is dat appel opschortende werking heeft, maar dat de classis bij elke kennisneming van appel afweegt of het appel moet leiden tot opschortende werking van het bestreden besluit of niet;
- dat haar er alles aan gelegen is de zaken zo spoedig mogelijk te behandelen;
- dat zij terzake kennisneming van notulen van classisvergaderingen verwijst naar haar al eerder bekendgemaakte standpunt.
De commissie Zeewolde heeft in haar antwoord onder meer aangegeven:
- dat het gebruikelijk is dat juristen bij een tuchtzaak betrokken zijn;
- dat de inhoudelijke bespreking van haar conceptrapport nog steeds wacht op het inhoudelijke verweer van [geïntimeerde];
- dat zij het betreurt dat [geïntimeerde] en mr. Den Boef hun agenda’s niet hebben willen aanpassen en ook geen verhinderdata hebben opgegeven, en heeft 8 en 15 maart 2003 als alternatieve data aangegeven.
2.26 [geïntimeerde] heeft naar aanleiding van deze reacties besloten om vooralsnog geen gehoor te geven aan de oproep van de commissie om een verweerschrift in te dienen en te worden gehoord, omdat volgens hem niet gezegd kon worden dat alsnog eerlijke procesvoering zou gaan plaatsvinden.
2.27 In maart 2003 heeft de commissie een aanvullend rapport uitgebracht. Dit aanvullend rapport is op 20 maart 2003 toegestuurd aan [geïntimeerde] met het verzoek op 2 april 2003 voor de classis te verschijnen.
2.28 Bij brief van 1 april 2003 heeft de raadsman van [geïntimeerde] de Generale Synode aangeschreven met het verzoek het daartoe te leiden dat de appelschriften die tot dat moment waren binnengekomen, op korte termijn zouden worden behandeld. Reden hiervoor was dat [geïntimeerde] had vernomen dat de Generale Synode pas medio 2004 bijeen zou komen, waardoor zijn appelschriften lange tijd zouden moeten wachten op behandeling. De Generale Synode heeft de raadsman bij brief van 22 april 2003 laten weten dat de Generale Synode eerder bijeen zou komen indien zij naar het oordeel van tenminste twee Particuliere Synodes eerder bijeen moest komen. Nu aan deze voorwaarde niet was voldaan, zou de Generale Synode niet vervroegd bijeen komen. Bij brief van 25 april 2003 heeft de raadsman van [geïntimeerde] vervolgens de Particuliere Synode van het Oosten verzocht het ertoe te leiden dat de Generale Synode vervroegd bijeen zou komen om de ingediende appelschriften te behandelen. Bij brief van 14 mei 2003 heeft de Particuliere Synode van het Oosten de raadsman geïnformeerd dat de Generale Synode een beroepsinstantie is die op afstand functioneert en dat er geen reden was om eerder samen te komen.
2.29 Tijdens haar vergadering van 2 april 2003 heeft de classis (opnieuw) besloten om [geïntimeerde] te schorsen. Tijdens deze vergadering heeft de raadsman van [geïntimeerde] het woord gevoerd. De classis is daarbij onder meer tot het oordeel gekomen dat [geïntimeerde]:
i. door zijn wijze van optreden in de kerkenraad, in strijd met de KO, verhoudingen had gecreëerd en in stand gehouden had, die het noodzakelijke toezicht op zijn ambtelijk functioneren conform de KO onmogelijk maakten;
ii. als voorzitter van de kerkenraad leiding had gegeven aan het creëren en in stand houden van een financiële wanorde;
iii. als voorzitter van de kerkenraad medeverantwoordelijk was voor de besluitvorming binnen de kerkenraad om een gedeelte van de activiteitengelden buiten de boeken te houden; en
iv. de behandeling van zijn zaak nodeloos had opgehouden door vele procedurele appelschriften en dat hij hierdoor de kerkgemeente Zeewolde alsmede de Christelijke Gereformeerde Kerken in breder verband grote schade had toegebracht zonder dat hiermee een wezenlijk belang van hemzelf was gediend. [geïntimeerde] werd opgeroepen zich te bekeren, bij gebreke waarvan de classis over zou gaan tot afzetting. [geïntimeerde] heeft tegen het besluit van 2 april 2003 appel ingesteld bij de Particuliere Synode van het Oosten bij brief van 28 april 2003. [geïntimeerde] had geen gehoor gegeven aan de oproep van de door de Particuliere Synode van het Oosten ingestelde commissie om op dit appel te worden gehoord, omdat hij van mening was dat ook op dit niveau fundamentele rechtsbeginselen werden veronachtzaamd.
2.30 [geïntimeerde] is per 9 mei 2003 benoemd voor tweeëntwintig uur per week als docent maatschappijleer aan het [...]college te Gorinchem. Dit betrof een tijdelijke aanstelling. [geïntimeerde] heeft dit niet aan de kerkenraad of de classis gemeld.
2.31 [geïntimeerde] heeft zich op 26 juni 2003 opnieuw ziek gemeld bij de kerkenraad van de CGK Zeewolde.
2.32 De Particuliere Synode heeft op 26 juni 2003 afwijzend beslist op het appel van [geïntimeerde] tegen het schorsingsbesluit van 2 april 2003. [geïntimeerde] heeft tegen de beslissing van de Particuliere Synode van het Oosten hoger beroep in gesteld bij de Generale Synode.
2.33 Bij brief van de preses en scriba van de classis van 28 juni 2003 is [geïntimeerde] nogmaals “indringend” gevraagd of hij de classis “nog iets te melden” had, waarbij is aangegeven dat als hij geen blijk zou geven van bekering de classis genoodzaakt zal zijn om op 2 juli 2003 verdere stappen omtrent zijn positie als predikant te ondernemen. [geïntimeerde] heeft hierop bij brief van 30 juni 2003 gereageerd. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij zich ziek heeft gemeld bij de kerkenraad, dat zijn krachten op zijn en zijn gezin de spanningen niet meer aan kan, dat hij ten onrechte is beschuldigd en geschorst. Hij heeft voorts dringend verzocht de schorsing op te heffen, en aangegeven dat hij zich blijft beroepen op zijn rechten en bereid blijft via bemiddeling/arbitrage tot een oplossing te komen. Verder heeft hij verwezen naar zijn raadsman en heeft gevraagd om voorlopig met rust te worden gelaten en verdere briefwisseling via mr. Den Boef te laten lopen.
2.34 Tijdens haar vergadering van 2 juli 2003 heeft de classis geconstateerd dat [geïntimeerde] geen blijk had gegeven van bekering en heeft zij besloten tot afzetting van [geïntimeerde]. De financiële Commissie Classis Amersfoort werd opgedragen zorg te dragen voor de financiële afwikkeling van de zaak volgens de geldende richtlijnen van de Generale Synode voor afgezette predikanten. De maximale uitkeringsperiode voor [geïntimeerde] zou, gelet op zijn leeftijd, 12 maanden zijn. De Financiële Commissie kreeg bovendien mandaat om met [geïntimeerde] een tijdelijke regeling te treffen voor de periode tot 8 oktober 2003.
2.35 Bij brief van 3 juli 2003 heeft de classis de leden van de kerkgemeente te Zeewolde schriftelijk uitgelegd wat in verband met [geïntimeerde] was besloten en wat daarvoor de gronden waren. Mr. Den Boef heeft bij brief van 7 juli 2003 namens [geïntimeerde] de nietigheid van het afzettingsbesluit ingeroepen, aanspraak gemaakt op het traktement en emolumenten, en de classis voor de gevolgen van het besluit aansprakelijk gesteld. Voorts heeft hij gevraagd om intrekking van het afzettingsbesluit, toelating tot de ambtelijke werkzaamheden en verzoening. [geïntimeerde] heeft tegen het afzettingsbesluit geen kerkelijk appel ingesteld.
2.36 Bij brief van 13 augustus 2003 van mr. Den Boef heeft [geïntimeerde] al zijn appellen bij de Generale Synode ingetrokken.
2.37 Met [geïntimeerde] is uiteindelijk geen financiële regeling getroffen. De classis heeft op haar vergadering van 8 oktober 2003 besloten geen tijdelijke uitkering vast te stellen ter voorziening in het levensonderhoud van [geïntimeerde] en zijn gezin, op grond dat [geïntimeerde] niet heeft voldaan aan de door de Generale Synode (Acta GS 1986 art.97) vastgestelde voorwaarde van verzoening met de kerkenraad van zijn laatste gemeente en evenmin inzicht heeft verschaft omtrent zijn (eventuele) inkomsten. Ook tegen dit besluit heeft [geïntimeerde] geen kerkelijk appel ingesteld.
[geïntimeerde] is gevraagd de pastorie per 1 november 2003 leeg op te leveren.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Het hof blijft bij hetgeen in het tussenarrest is geoordeeld, met dien verstande dat de overwegingen 5.1 tot en met 5.3.7 van dat arrest - met inachtneming van de opmerkingen van partijen betreffende het kerkelijk recht voor zover deze hier relevant zijn - als volgt moeten worden gelezen. Voor de duidelijkheid herhaalt het hof hier de overwegingen van het tussenarrest.
Grieven 1 en 2
3.2 De eerste twee grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Bevoegdheid van de burgerlijke rechter
3.2.1 De CGK en de classis stellen zich primair op het standpunt dat de burgerlijke rechter onbevoegd is om van dit geschil kennis te nemen. Zij beroepen zich hiertoe op artikel 6 van de Grondwet en artikel 9 EVRM. Het gaat om een interne kerkelijke – geen burgerlijke - aangelegenheid, op welk gebied de burgerlijke rechter gelet op de scheiding tussen kerk en staat en de vrijheid van godsdienst geen rechtsmacht heeft. De overheid dient zich te onthouden van bemoeienis met de inhoud van de godsdienst of levensovertuiging en de interne organisatie van de kerk.
3.2.2 [geïntimeerde] heeft dit standpunt van de CGK en de classis gemotiveerd bestreden. Hij beroept zich op de artikelen 17 en 112 van de Grondwet en op artikel 6 EVRM.
3.2.3 Naar het oordeel van het hof gaat de scheiding tussen kerk en staat, ook in rechtsverhoudingen tussen een kerkgenootschap en individuen daarbinnen, niet zover dat de gang naar de burgerlijke rechter per definitie gesloten is. Dat zou in strijd zijn met de grondrechtelijke waarborgen die ten behoeve van individuen zijn neergelegd in de artikelen 17 in samenhang met artikel 112 van de Grondwet en in artikel 6 EVRM. Het recht op godsdienstvrijheid kan aan deze waarborgen niet afdoen. Het recht op godsdienstvrijheid ziet uiteindelijk op de vrijheid van individuen om uiting te geven aan hun religieuze overtuigingen. Die vrijheid brengt echter niet mee dat daardoor voor leden van bepaalde kerkgenootschappen andere grondrechten zonder meer buiten werking gesteld worden.
3.2.4 Het is vaste rechtspraak dat de bevoegdheid van de burgerlijke rechter wordt beoordeeld naar het recht waarin de eiser vraagt te worden beschermd. [geïntimeerde] baseert zijn eis tot schadevergoeding op de grondslag “kennelijk onredelijke/onregelmatige beëindiging van een arbeidsovereenkomst, respectievelijk onrechtmatige daad en wanprestatie”, en dus op rechten waarvoor het Nederlands burgerlijk recht bescherming biedt. De burgerlijke rechter – in eerste aanleg de kantonrechter en nu in hoger beroep het hof – is dan ook bevoegd om van de zaak kennis te nemen.
Ontvankelijkheid
3.3.1 De CGK en de classis stellen zich, subsidiair, op het standpunt dat [geïntimeerde] in zijn vordering bij de burgerlijke rechter niet ontvankelijk is. In de onderhavige zaak is het kerkelijke recht – de Kerkorde - van toepassing. Voor het onderhavige geschil stond een interne, met voldoende waarborgen omklede, kerkelijke rechtsgang inclusief appelmogelijkheid open die [geïntimeerde] had moeten volgen, of – subsidiair – eerst had moeten volgen alvorens zich tot de burgerlijke rechter te wenden. [geïntimeerde] was hiertoe verplicht op grond van zijn geloofsbelijdenis en het door hem ondertekende Ondertekeningsformulier voor dienaren des woords. [geïntimeerde] heeft echter niet de kerkelijke rechtsgang geheel benut, maar hij heeft zijn appels bij de Generale Synode tegen de schorsingsbesluiten ingetrokken en heeft geen appel ingesteld tegen het afzettingsbesluit. Daardoor hebben de besluiten inmiddels formele rechtskracht gekregen, zodat daarmee in het onderhavige geschil iedere weg naar de burgerlijke rechter voor [geïntimeerde] is afgesloten.
3.3.2 [geïntimeerde] heeft in hoger beroep - kort samengevat - het volgende aangevoerd:
- De CGK en de classis gaan ten onrechte uit van het primaat van en de binding aan het Statuut. [geïntimeerde] kan nimmer van de rechter worden afgehouden, een dergelijke overeenkomst - die er tussen partijen niet is - zou nietig zijn.
- Het Statuut regelt niets omtrent rechtsverhouding en vermogensrechtelijke zaken.
- Uit artikel 31 van de Kerkorde en daarop gebaseerde regels blijkt niet dat [geïntimeerde] gehouden is eerst de volledige kerkelijke rechtsgang te begaan voordat hij zich tot de burgerlijke rechter kan wenden.
- Zowel binnen de CGK als de appelmogelijkheden die de Kerkorde biedt is geen sprake van een rechtsgang die met fundamentele waarborgen is omkleed.
- In de kerkelijke procedures zijn fundamentele rechtsbeginselen geschonden.
Dit alles maakt, dat van [geïntimeerde] in redelijkheid niet gevergd kon worden eerst de kerkelijke rechtsgang te volgen voordat hij zich tot de burgerlijke rechter wendde, aldus [geïntimeerde].
3.3.3 Het hof oordeelt als volgt. Ingevolge artikel 17 van de Grondwet kan niemand tegen zijn wil worden afgehouden van de rechter die de wet hem toekent. Artikel 112, lid 1 van de Grondwet bepaalt dat de berechting van geschillen over burgerlijke rechten en over schuldvorderingen aan de rechterlijke macht is opgedragen. Op deze beginselen zijn echter uitzonderingen mogelijk, bij wet of overeenkomst.
3.3.4 Ingevolge artikel 2:2 van het Burgerlijk Wetboek, worden kerkgenootschappen geregeerd door hun eigen statuut voor zover dit niet in strijd is met de wet. De CGK Zeewolde is een kerkgenootschap in de zin van artikel 2:2 lid 1 BW. Ook de classis, als lichaam waarin de classiskerken verenigd zijn, en de leden van de kerkgenootschappen en
-lichamen zijn gebonden aan het statuut waar het kwesties betreft tussen de kerk en haar leden die door het statuut worden geregeld. Dit statuut is hier de Kerkorde, aangevuld door kerkelijke uitvoeringsregelingen, kerkelijke jurisprudentie en doctrine. Wanneer de geschilbeslechting is opgedragen aan de kerkelijke rechter, dienen de partijen bij een geschil dat zowel kerkrechtelijke als civielrechtelijke aspecten heeft in beginsel deze rechtsgang te volgen. Indien zij niet eerst deze rechtsgang volgen, zijn zij in hun vordering bij de burgerlijke rechter in beginsel niet ontvankelijk. Dat geldt in beginsel ook hier, aangezien artikel 31 van de Kerkorde bepaalt: “Wanneer iemand zich erover beklaagt, dat hij door de uitspraak van een mindere vergadering verongelijkt is, kan hij zich op een meerdere vergadering beroepen. Hetgeen bij meerderheid van stemmen uitgesproken wordt, zal voor vast en bondig worden gehouden, tenzij bewezen wordt, dat dit in strijd is met het Woord van God of met de artikelen, in deze generale synode vastgesteld, zolang zij niet door een andere generale synode veranderd zijn.
Ieder die in appel komt tegen het besluit van enige kerkelijke vergadering, moet daarvan binnen een maand na de uitspraak, of indien deze hem schriftelijk bekend gemaakt wordt, binnen een maand na dagtekening daarvan, kennis geven aan de scriba van de kerkenraad indien het kerkenraadszaken geldt, of aan de roepende gemeente van de meerdere vergadering tegen welker besluit hij in appel komt indien het zaken van deze vergadering betreft.
Gelijktijdig met het indienen van het appel zal hij afschrift zenden aan de vergadering tegen welker besluit hij appelleert. De beslissing inzake dit appel zal aan de appellant en de betrokken vergadering worden meegedeeld. (1977, 1974, 1965/6)”.
De Kerkorde maakt hierbij geen onderscheid tussen geschillen van geestelijke en van materiële aard.
3.3.5 Zwaarwegende omstandigheden kunnen echter maken dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om van de rechtzoekende te vergen om de kerkelijke rechtsgang te volgen. Dergelijke omstandigheden kunnen zijn dat het statuut voor het betreffende geschil geen voorschriften bevat, of indien de kerkelijke rechtsgang niet voldoet aan fundamentele beginselen van procesrecht.
3.3.6 De CGK en de classis hebben gesteld dat [geïntimeerde] een kerkelijke openbare geloofsbelijdenis heeft gedaan en zijn beroeping als predikant heeft aanvaard, waarbij hij ook het “Ondertekeningsformulier voor dienaren des Woords” ex art. 52 KO heeft ondertekend, en dat hij zich aldus aan het kerkelijk statuut gebonden heeft. [geïntimeerde] heeft deze feitelijke stellingen niet (voldoende gemotiveerd) bestreden, zodat deze vaststaan. In beginsel is [geïntimeerde] daarom als lid van de kerk en als dienaar des Woords aan de Kerkorde gebonden, en dient hij voor kwesties die door de Kerkorde bestreken worden de daarin neergelegde regels te volgen.
3.3.7 [geïntimeerde] was predikant bij (al dan niet in dienst van) de kerk, hij verrichtte voor de kerk inspanningen of werkzaamheden waaraan hij een dagtaak had, ontving daartegenover levensonderhoud en bewoning en moest zich houden aan de kerkelijke regels. De Kerkorde bevat regels omtrent de toelating tot het predikantschap, het aannemen van andere betrekkingen, schorsing en afzetting, en omtrent het voorleggen van geschillen aan kerkelijke instanties. Tevens staat vast dat er door de Generale Synode vastgestelde richtlijnen zijn betreffende afgezette predikanten, die onder meer regels bevatten voor de financiële afwikkeling van dergelijke zaken. Daarom dienen partijen in de onderhavige zaak in beginsel deze kerkelijke rechtsgang te volgen.
3.3.8 [geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat de classis zich niet aan fundamentele beginselen van procesrecht - die ook aan het kerkelijk statuut ten grondslag liggen - heeft gehouden, dan wel dat de rechtsgang op zichzelf niet heeft voldaan aan fundamentele beginselen van procesrecht. Vanwege de gebreken in de rechtsgang, waardoor geen sprake was van een eerlijk proces, had hij geen enkel vertrouwen meer in de kerkelijke rechtsgang, heeft hij geen appel ingesteld bij de Particuliere Synode van het afzettingsbesluit van de classis van 2 juli 2003 en het financiële besluit van de classis van 8 oktober 2003 en heeft hij zijn appels (van alle desbetreffende afwijzende beslissingen van de Particuliere Synode) bij de Generale Synode ingetrokken.
3.3.9 Bij de beoordeling van de vraag of, zoals [geïntimeerde] stelt en de CGK en de classis betwisten, sprake is van schending van algemene beginselen van behoorlijk procesrecht, zoals vermeld in overweging 5.3.8 en volgende van het tussenarrest, neemt het hof de volgende uitgangspunten in aanmerking.
3.3.10 Artikel 6 EVRM is gericht tot de lid-staten en derhalve niet rechtstreeks van toepassing in de rechtsverhouding tussen partijen, maar heeft wel zogenaamde reflexwerking in rechtsverhoudingen tussen burgers en/of (niet-publieke) rechtspersonen onderling, en aldus ook in de onderhavige rechtsverhouding. Hoewel van de door artikel 6 EVRM gewaarborgde rechten op zichzelf genomen afstand kan worden gedaan, mag niet snel worden aangenomen dat van een dergelijke afstand sprake is. Daarvoor is een ondubbelzinnige wilsverklaring vereist. De hiervoor bij 3.3.6 genoemde gebondenheid door middel van de geloofsbelijdenis en de aanvaarding van de beroeping als predikant, houdt op zichzelf in elk geval geen dergelijke afstand van recht in, terwijl die voorts ook niet is gesteld of gebleken.
3.3.11 De CGK en de classis erkennen dat het kerkelijk recht aansluiting zoekt bij fundamentele rechtsbeginselen zoals deze onder meer in artikel 6 EVRM zijn neergelegd, en zij erkennen in zoverre dat zij aan dergelijke beginselen gebonden zijn.
3.3.12 Bij de toetsing of sprake is van schending van fundamentele rechtsbeginselen dient het hof, gelet op de bijzondere eigen aard van de kerkelijke rechtsverhoudingen, terughoudendheid in acht te nemen. Het moet daarom gaan om een zodanige schending dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn van [geïntimeerde] te vergen de kerkelijke rechtsgang te volgen.
3.3.13 Daarbij gaat het in de onderhavige zaak om de rechtsgang zoals die tussen partijen bij de Particuliere Synode en bij de Generale Synode heeft plaatsgevonden. De besluiten die door de CGK en de classis ten opzichte van [geïntimeerde] zijn genomen, zijn immers niet als rechtspraak te kwalificeren. De rechtsmiddelen hiertegen bestaan in de appelmogelijkheden bij in eerste instantie de Particuliere Synode en in tweede instantie de Generale Synode. Deze rechtsgangen zijn te kwalificeren als kerkelijke rechtspraak.
3.3.14 Naar aanleiding van de in het tussenarrest onder 5.3.9 genoemde geschilpunten (die hier voor zover relevant worden herhaald vanwege de duidelijkheid) en de aanvullingen van partijen van hun stellingen overweegt het hof met inachtneming van de voormelde uitgangspunten als volgt.
Broederlijke vermaning
3.3.15 De stellingen van [geïntimeerde] betreffende de volgens hem niet nagekomen procedure betreffende de broederlijke vermaning laat het hof buiten bespreking. De broederlijke vermaning behoort immers tot het “voortraject” van (eventuele) besluitvorming door de kerkenraad en/of classis, en valt derhalve buiten het hiervoor geschetste toetsingskader. Dat de procedure inzake de broederlijke vermaning niet zou zijn gevolgd kan niet leiden tot het oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om van [geïntimeerde] te vergen de kerkelijke rechtsgang te volgen.
Ne bis in idem en onredelijke/onbillijke behandeling
3.3.16 De stellingen van [geïntimeerde] op het punt van ne bis in idem en onredelijke/onbillijke behandeling betreffen de besluitvormingsprocedure bij de classis, en vallen daarom eveneens buiten het hiervoor geschetste toetsingskader. Ook deze punten laat het hof derhalve buiten bespreking. Hetzelfde geldt voor de stellingen van [geïntimeerde] ten aanzien van hoor en wederhoor, het onthouden van stukken en het horen van getuigen voor zover deze zien op de besluitvorming bij de classis. Ook indien de classis op deze punten onjuist zou hebben gehandeld, kan dat niet leiden tot het oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om van [geïntimeerde] te vergen de kerkelijke rechtsgang te volgen.
Hoor en wederhoor en equality of arms; gehoord worden door de voltallige Particuliere Synode
3.3.17 [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat hij in juni 2003 is afgezet zonder dat hij of zijn raadsman in de gelegenheid is gesteld het woord te voeren. Hiermee is het beginsel van hoor en wederhoor geschonden.[geïntimeerde] heeft in appel tegen de tweede schorsing verzocht om ook te worden gehoord ten overstaan van de voltallige Particuliere Synode. Dit is hem geweigerd, met de reden dat dit ongebruikelijk, omslachtig en onnodig is, terwijl de classis wèl in de Particuliere Synode was vertegenwoordigd en de afgevaardigden die rechtstreeks bij de besluitvorming door de classis waren betrokken wel het woord hebben gevoerd. Het statuut kent volgens [geïntimeerde] geen regel die zijn recht om door de Particuliere Synode gehoord te worden beperkt tot het horen in een ter voorbereiding van de behandeling ingestelde commissie.
3.3.18 De CGK en de classis hebben op het punt van hoor en wederhoor tegen de stellingen van [geïntimeerde] ingebracht dat [geïntimeerde] wel degelijk in de gelegenheid is gesteld om gehoord te worden, maar dat hij deze gelegenheid niet heeft benut. [geïntimeerde] was al eerder, nog voor de toezending van het concept-rapport in mei 2003 uitgenodigd om zowel ten overstaan van de commissie Zeewolde als ten overstaan van de classis zelf te worden gehoord (telefax mr. Pel d.d. 26 april 2002 aan mr. Den Boef), maar mr. Den Boef gaf op verhinderd te zijn. Met toezending van de aanvullende stukken op 14 juni 12002 zijn twee nieuwe tijdstippen vastgesteld waarop [geïntimeerde] en mr. Den Boef door de commissie Zeewolde respectievelijk de classis konden worden gehoord en inhoudelijk konden reageren. Mr. Den Boef heeft vervolgens een wrakingverzoek ingediend en allerlei appellen ingesteld, maar nooit is door [geïntimeerde] en zijn raadsman inhoudelijk gereageerd op het concept-rapport en het aanvullend rapport. Na het schorsingsbesluit van 2 april 2003 heeft [geïntimeerde] op geen enkele wijze inhoudelijk daarop gereageerd. Vervolgens heeft hij zich op 26 juni ziek gemeld en op een laatste vraag bij brief van 28 juni 2003 aan [geïntimeerde] of hij nog iets in te brengen had is ook niets inhoudelijks gemeld.
Op het punt van het horen voor een voltallige Particuliere Synode hebben de CGK en de classis aangevoerd dat dit omslachtig en onnodig is.
3.3.19 Voor zover de stellingen van [geïntimeerde] zien op het punt van hoor en wederhoor en het (al dan niet) gehoord worden voor de voltallige Particuliere Synode, overweegt het hof het volgende. [geïntimeerde] heeft geen appel ingesteld bij de Particuliere Synode van het afzettingsbesluit van de classis van 2 juli 2003 en ook niet van het financiële besluit van de classis van 8 oktober 2003. Wat betreft de procedure(s) bij de Particuliere Synode die (uiteindelijk) tot het besluit van de Particuliere Synode van 26 juni 2003 heeft/hebben geleid, geldt het volgende. Bij gelegenheid van de diverse door hem ingestelde appellen heeft [geïntimeerde] zijn visie kunnen geven op de besluiten van de classis c.q. de commissie Zeewolde. Vast staat dat de Particuliere Synode-commissie [geïntimeerde] in bijzijn van zijn raadsman heeft gehoord op 3 januari 2002 en dat daarvan een rapport is opgemaakt. Voorts heeft hij niet betwist dat hem in de diverse appelprocedures bij de Particuliere Synode meerdere malen de gelegenheid is geboden tot mondelinge toelichting voor de Particuliere Synodecommissie, maar dat hij van andere mogelijkheden dan die van het gesprek van 3 januari 2002 geen gebruik heeft gemaakt. Aan het voorgaande doet niet af dat [geïntimeerde] vanaf 17 oktober 2001 ziek gemeld was en zich niet hersteld had gemeld. Indien de ziekte van [geïntimeerde] maakte dat hij niet in staat was om te verschijnen en een toelichting te geven, had mr. Den Boef als zijn raadsman dat kunnen doen. De enkele omstandigheid dat [geïntimeerde] niet de gelegenheid heeft gehad om door de voltallige Particuliere Synode te worden gehoord, maakt nog niet dat hij geen reële mogelijkheid heeft gehad om te worden gehoord en zijn visie kenbaar te maken. Het hof neemt in aanmerking dat [geïntimeerde] van meerdere mogelijkheden tot toelichting voor de Particuliere Synodecommissie geen gebruik heeft gemaakt. Bijzondere omstandigheden waarom [geïntimeerde] wel door de volledige Particuliere Synode had moeten worden gehoord en niet door de Particuliere Synodecommissie zijn niet gesteld of gebleken.
Equality of arms; onthouden van stukken
3.3.20 [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat hij geen toegang gehad tot alle direct aan de uitspraak ten grondslag liggende stukken. Hij heeft daardoor niet beschikt over alle stukken waarover de classis en Particuliere Synode wel beschikten. De Particuliere Synode heeft in haar beslissing van 26 juni 2003 (prod. 2 cva pag. 11 onder 4.5) erkend dat [geïntimeerde] niet geschikte over de acta van de vergaderingen van de classis Amersfoort, die een meerdere vergadering altijd bij appelzaken opvraagt om de genomen besluiten te controleren. Bovendien heeft [geïntimeerde] nooit inzage gekregen in (delen van) het rapport dat de commissie van de Particuliere Synode aan de voltallige Particuliere Synode heeft uitgebracht; dit is hem in de beslissing van 26 juni 2003 (pag. 12, punt 5.5 en 5.6) geweigerd. Hiermee miskent de Particuliere Synode de handleiding en meet de Particuliere Synode feitelijk met twee maten.
Dit klemt te meer omdat de afgevaardigden van de classis, die volgens de Particuliere Synode ter vergadering aanwezig waren, wel kennis hebben genomen van de inhoud van die rapportages van de commissie van de Particuliere Synode, aldus [geïntimeerde].
3.3.21 De CGK en de classis hebben erkend dat deze stukken niet aan [geïntimeerde] ter inzage ter beschikking zijn gesteld, maar zij stellen zich op het standpunt dat het ongebruikelijk is dat dergelijke interne stukken ter beschikking worden gesteld.
3.3.22 Omtrent het punt van het onthouden van stukken overweegt het hof als volgt. Niet bestreden is dat [geïntimeerde] bij de classisbesluiten van 28 maart 2001 en van 9 januari 2002 alleen het kale besluit ontving zonder de stukken die in die besluiten werden aangehaald. Voorts beschikte [geïntimeerde] niet over de acta van de vergaderingen van de classis, die wel door de Particuliere Synode zijn opgevraagd.
[geïntimeerde] heeft aangevoerd (punt 54 memorie na comparitie van 31 maart 2009) dat de Particuliere Synode bij haar beslissing van 29 oktober 2002 heeft goedgekeurd dat [geïntimeerde] de financiële stukken van de diaconie niet ontving, waardoor hij in zijn verdediging is geschaad, wat betreft de mogelijkheid zijn onschuld te kunnen aantonen omtrent de beschuldigen aan zijn adres op het financiële vlak.
De CGK en de classis hebben hiertegen in gebracht dat, voor zover het interne stukken van de classis betreft, inzage niet gebruikelijk is, en dat aan [geïntimeerde] wel inzage is geboden maar dat hij hiervan slechts zeer spaarzaam gebruik heeft gemaakt.
Wat hiervan verder ook zij, in elk geval heeft te gelden dat [geïntimeerde] na de beslissing van de Particuliere Synode van 29 oktober 2002 tot afwijzing van het wrakingsverzoek van [geïntimeerde] de mogelijkheid had van appel bij de Generale Synode. [geïntimeerde] heeft echter het door hem bij de Generale Synode ingestelde appel - evenals alle overige door hem bij de Generale Synode ingestelde appels - ingetrokken.
Equality of arms; gelegenheid getuigen te horen
3.3.23 [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat alle getuigen zijn gehoord buiten tegenwoordigheid van [geïntimeerde] en zijn raadsman. Gelet op punt 3.3.3.4.2. pag. 65 In Orde had [geïntimeerde] in de gelegenheid moeten worden gesteld bij het horen van getuigen aanwezig te zijn en aan de getuigen vragen te stellen. Bovendien heeft de classis alleen getuigen à charge gehoord en door [geïntimeerde] in het geding gebrachte verklaringen van getuigen à décharge niet in de beoordeling betrokken. In appel bij de Particuliere Synode mocht [geïntimeerde] alleen getuigen horen die door de classis waren gehoord. De reden waarom dit is geweigerd – namelijk dat de betreffende oud-kerkenraadsleden mede onder verdenking stonden – is onbegrijpelijk en ondeugdelijk. Getuige [V.] is wel gehoord maar zijn verklaring is nooit in enige (classis)beoordeling betrokken. De verklaringen van de (oud-)ouderlingen [V.], [D.] en [W.] zijn zowel door de classis als in appel bij de Particuliere Synode niet in de beoordeling betrokken. Deze gang van zaken heeft bij [geïntimeerde] alle vertrouwen in een eerlijk proces weggenomen en aldus de doorslag gegeven om af te zien van verder appelleren (tegen zijn afzetting) en bij de Generale Synode de appels in te trekken, aldus [geïntimeerde].
3.3.24 De CGK en de classis hebben zich op het standpunt gesteld dat [geïntimeerde] niet zonder meer aanspraak erop kan maken dat alle getuigen (39 totaal) die hij aandraagt worden gehoord. De rechtsgang moet vergeleken worden met de rechtsgang voor de (wereldlijke) bestuursrechter, en de bestuursrechter is niet verplicht om getuigen te horen, terwijl dit niet betekent dat daarmee fundamentele beginselen verzaakt worden. Het is voorts aan de rechtsprekende instantie om te bepalen welke getuigen al dan niet moeten worden gehoord. Bovendien hebben de door [geïntimeerde] aangegeven getuigen aangegeven dat zij niet gehoord wensen te worden, aldus de CGK en de classis.
3.3.25 Terzake het punt van het (al dan niet) horen van getuigen in de procedure(s) bij de Particuliere Synode, overweegt het hof dat het hier niet gaat om een strafrechtelijke vervolging, zodat geen sprake is van een dergelijk zwaarwegend recht op het (doen) horen van getuigen. Ook kan niet zonder meer tot uitgangspunt worden genomen dat in het kerkelijk recht op eenzelfde manier met (getuigen)bewijs moet worden omgegaan als in het Nederlandse burgerlijk recht. Dat de Particuliere Synode zelf geen getuigen heeft gehoord en aan [geïntimeerde] slechts de gelegenheid heeft geboden om een beperkt aantal getuigen te horen en van eventuele andere getuigen zelf verklaringen in te brengen maakt daarom op zichzelf nog niet dat geen sprake is van een eerlijke rechtsgang. Daarbij bestaan ook in het strafrecht en in het
Nederlandse burgerlijk recht geen onbegrensde mogelijkheden tot het horen van getuigen. Bovendien geldt ook hier dat [geïntimeerde] de desbetreffende beslissingen van de Particuliere Synode in beroep had kunnen aanvechten bij de Generale Synode, hetgeen hij niet heeft gedaan.
Onpartijdige rechtspraak
3.3.26 [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat het beginsel van onpartijdige rechtspraak is geschonden. Alle afgevaardigden vanuit de classis die bij zijn zaak betrokken zijn geweest, zijn afgevaardigd naar onder meer de vergadering van de Particuliere Synode van 26 juni 2003, waar over het schorsingsbesluit werd gesproken en besloten. De afgevaardigden van de classis hebben daar het schorsingsbesluit mogen toelichten, zijn bij de beraadslaging en besluitvorming aanwezig geweest en hebben daaraan deelgenomen, terwijl [geïntimeerde] buiten mocht blijven. De aanbeveling van 3.5.8.3 pag 77 In Orde, om als afgevaardigden naar een meerdere vergadering diegenen te kiezen die op de mindere vergadering niet rechtstreeks bij een zaak betrokken zijn geweest, is niet nageleefd. Alleen al de aanwezigheid van afgevaardigden die zich eerder inhoudelijk met een (tucht)zaak hebben bemoeid op een meerdere kerkelijke vergadering wekt de schijn van partijdigheid op. Voorts heeft de preses geen gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om, als de hiervoor bedoelde aanbeveling niet wordt opgevolgd, tijdig aan de betrokken afgevaardigden te vragen zich bij de behandeling van de zaak door hun secundi te laten vervangen.
De beide schorsingsbesluiten van de classis zijn mede ondertekend door ds. [P.], ds. [X.], ds. [J.] en de ouderlingen [Y.], [H.], [Z.] en [AA.]. Deze personen zijn meerdere malen afgevaardigd naar de Particuliere Synode en hebben ook aan de afzetting meegewerkt.
Bovendien is de preses van de Particuliere Synode, ds. [AB.], die mede alle Particuliere Synode-besluiten over [geïntimeerde] heeft ondertekend, de broer van de classis-afgevaardigde [S.].
Binnen de CGK wordt geen waarborg geboden voor onpartijdigheid door de geschillenbeslechting in handen van onafhankelijke commissies te leggen. Het statuut bevat geen afdoende regeling inzake onder meer verschoning en wraking.
3.3.27 De CGK en de classis hebben hiertegenover gesteld dat uit de comité-acta van de classis aantoonbaar blijkt dat degenen die op enigerlei wijze bij het werk van de commissie Zeewolde betrokken zijn geweest, bij de besluitvorming door de classis buiten stemming zijn gebleven. De afgevaardigden naar een Particuliere Synode, van een classis wier besluit bestreden wordt, blijven buiten de beraadslaging en de stemming, zodat er geen sprake van is dat de classis mede rechter in eigen zaak zou zijn.
Terzake de familieband tussen ds. [AB.] en [S.] hebben de CGK en de classis aangevoerd dat hiermee niet is bewezen dat dit tot enige partijdigheid heeft geleid. Bovendien zijn de kerkelijke vergaderingen getalsmatig zo groot dat de familieband van geen enkele betekenis kan zijn.
3.3.28 Op het punt van de onpartijdigheid en onafhankelijkheid overweegt het hof het volgende. Niet bestreden is dat een aantal afgevaardigden van de classis, die aan de schorsing en afzetting van [geïntimeerde] hebben meegewerkt, meerdere malen zijn afgevaardigd naar vergaderingen van de Particuliere Synode waarop de appels van [geïntimeerde] werden behandeld. Bovendien is niet bestreden dat de preses van de Particuliere Synode, ds. [AB.], die mede alle Particuliere Synode-besluiten over [geïntimeerde] heeft ondertekend, de broer is van de classis-afgevaardigde [S.].
De CGK en de classis hebben hiertegenover gesteld dat uit de comité-acta van de classis aantoonbaar blijkt dat degenen die op enigerlei wijze bij het werk van de commissie Zeewolde betrokken zijn geweest, bij de besluitvorming door de classis buiten stemming zijn gebleven. De afgevaardigden naar een Particuliere Synode blijven bij een appel van een classisbesluit buiten de beraadslaging en de stemming, zodat er geen sprake van is dat de classis (mede) rechter in eigen zaak zou zijn, aldus de CGK en de classis.
[geïntimeerde] heeft, hoewel hij hier tegenover heeft gesteld dat de betreffende personen in tegenstelling tot hijzelf wél bij de behandeling aanwezig mochten zijn, de voormelde stellingen van de CGK en de classis niet weersproken.
Voor zover de familieband tussen [S.] en [AB.] voornoemd, de schijn van partijdigheid bij [AB.] zou kunnen wekken, geldt voorts dat [geïntimeerde] [AB.] had kunnen wraken, maar dit heeft nagelaten.
Voor zover de aanwezigheid van de classis-afgevaardigden bij de besluitvorming van de Particuliere Synode - zoals [geïntimeerde] stelt - de schijn wekt dat de Particuliere Synode mogelijk partijdige beslissingen zou kunnen nemen, staat hier - door [geïntimeerde] onweersproken - tegenover dat de Particuliere Synode uit een groot aantal afgevaardigden bestaat, waarbij de afgevaardigden van de classis Amersfoort in de minderheid zijn, hetgeen een tegenwicht biedt aan dergelijke schijn.
Berechting binnen een redelijke termijn
3.3.29 Door geen gebruik te maken van de mogelijkheid die het statuut expliciet biedt om de Generale Synode vervroegd bijeen te roepen, is volgens [geïntimeerde] sprake van onzorgvuldigheid en strijd met de redelijkheid en billijkheid.
3.3.30 De CGK en de classis hebben erop gewezen dat dit argument niet opgaat omdat achteraf gebleken is dat de Generale Synode al haar geplande vergaderingen in 2004 geheel heeft kunnen afwerken, terwijl de kantonrechter in de zaak van [geïntimeerde] pas op 2 februari 2005 uitspraak heeft kunnen doen.
3.3.31 De tijd die met het doorprocederen bij de Generale Synode gemoeid zou zijn geweest brengt naar het oordeel van het hof niet mee dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om van [geïntimeerde] te vergen zijn zaak aan de Generale Synode voor te leggen alvorens zich eventueel tot de burgerlijke rechter te wenden. Het hof merkt overigens op dat [geïntimeerde] niet heeft weersproken dat de Generale Synode al haar geplande vergaderingen in 2004 geheel heeft kunnen afwerken, terwijl de kantonrechter in de zaak van [geïntimeerde] pas op 2 februari 2005 uitspraak heeft kunnen doen.
3.3.32 Voor zover de hiervoor vastgestelde gang van zaken met betrekking tot de rechtsgang bij de Particuliere Synode, de diverse punten in onderlinge samenhang bezien, enige schijn van partijdigheid bij de Particuliere Synode zou kunnen wekken, heeft nog het volgende te gelden.
3.3.33 [geïntimeerde] had de mogelijkheid om alle besluiten van de Particuliere Synode voor te leggen aan de Generale Synode, alsmede om de mogelijke partijdigheid van de (afgevaardigden van) de Particuliere Synode voor te leggen aan de Generale Synode door middel van een wrakingsverzoek. Hoewel de mogelijkheid tot wraking, zoals de CGK en de classis hebben gesteld en [geïntimeerde] niet heeft bestreden, niet een als zodanig formeel geregeld instituut in het kerkelijk recht is, wordt het - zoals de CGK en de classis onbestreden hebben gesteld - in voorkomend geval wel als zodanig behandeld. [geïntimeerde] heeft echter van deze mogelijkheden geen gebruik gemaakt. Van het afzettingsbesluit van 2 juli 2003 en van het financiële besluit van 8 oktober 2003 heeft hij voorts geen appel ingesteld bij de Particuliere Synode. Bovendien heeft hij ook de appellen die hij bij de Generale Synode had ingesteld ingetrokken. Aldus heeft [geïntimeerde] dan ook alle mogelijkheden om de eventuele fouten (in de rechtsgang) van de Particuliere Synode voor te leggen aan de Generale Synode teneinde die fouten recht te zetten aan zich voorbij laten gaan.
3.3.34 Het hof is, al het voorgaande in onderlinge samenhang beziende, en met inachtneming van het voormelde terughoudende toetsingskader, van oordeel dat geen sprake is van een zodanige schijn van partijdigheid dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om van [geïntimeerde] te vergen de kerkelijke rechtsgang te volgen bij de Particuliere Synode en bij de Generale Synode, welke laatste in elk geval nog geen inhoudelijke beslissingen in de zaak had genomen. Met name van deze laatste heeft [geïntimeerde] niet meer gesteld dan dat het wachten tot de Generale Synode weer bij elkaar zou komen hem te lang zou duren. Dat reeds naar aanleiding van de weigering om eerder bijeen te komen dan eind 2004 (vrijwel) niet anders kon worden verwacht dan dat de Generale Synode fundamentele rechtsbeginselen zou veronachtzamen ten nadele van [geïntimeerde] neemt het hof, zonder nadere toelichting, die echter ontbreekt, niet aan. De omstandigheid dat [AB.] voorzitter is geweest van de uiteindelijk eind 2004 bijeen gekomen Generale Synode leidt niet tot een ander oordeel. In de eerste plaats omdat bij de huidige stand van zaken niet vastgesteld kan worden dat [AB.], ook in het geval [geïntimeerde] wél appel zou hebben ingesteld of de thans ingetrokken appellen zou hebben doorgezet, de Generale Synode zou hebben voorgezeten of zou hebben deelgenomen aan de besluitvorming. En in de tweede plaats omdat [geïntimeerde] ook bij de Generale Synode de mogelijkheid had om zonodig een wrakingsverzoek te doen. [geïntimeerde] heeft echter de mogelijkheden die de rechtsgang bij de Generale Synode bood niet benut.
3.3.35 Gelet op het voorgaande kan [geïntimeerde] niet worden ontvangen in zijn vorderingen. De grieven 1 en 2 van de CGK en de classis slagen en aan de overige grieven komt het hof niet toe. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter vernietigen en zal [geïntimeerde] in zijn vorderingen niet-ontvankelijk verklaren.
3.3.36 Als de in het ongelijk gestelde partij zal [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties worden veroordeeld, waarbij rekening is gehouden met de omstandigheid dat in hoger beroep door beide partijen afzonderlijk appel is ingesteld.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter (rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Lelystad) van 2 februari 2005 en doet opnieuw recht;
- verklaart [geïntimeerde] in zijn vorderingen niet ontvankelijk;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de CGK en de classis voor wat betreft de eerste aanleg begroot op € 410,-- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 81,-- voor griffierecht en voor wat betreft het hoger beroep begroot op € 2.235,-- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op
€ 244,-- voor griffierecht.
- verklaart dit arrest, voor zover het de voormelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. Fokker, H. van Loo en M.L. van der Bel en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 januari 2010.