Gerechtshof Den Haag, 21-01-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:26, 200.244.979/01
Gerechtshof Den Haag, 21-01-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:26, 200.244.979/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 21 januari 2020
- Datum publicatie
- 21 januari 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2020:26
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2018:3401, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1815, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 200.244.979/01
Inhoudsindicatie
Geschil over de vraag of een overnachtingshaven openbaar vaarwater is geworden en of de eigenaar moet dulden dat door een wijziging van de infrastructuur in de overnachtingshaven zijn eigendom intensiever wordt gebruikt.
Uitspraak
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.244.979/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/529176/ HA ZA 17-317
arrest van 21 januari 2020
inzake
Kerkewaard B.V.,
gevestigd te Haaften,
appellante,
hierna: Kerkewaard,
advocaat: mr. J.A.M.A. Sluysmans te Den Haag,
tegen
de Staat der Nederlanden (ministerie van Infrastructuur en Milieu),
zetelend te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna: de Staat,
advocaat: mr. A.C.M. Remmé te Utrecht.
1 De procedure in hoger beroep
Bij exploot van 24 april 2018 is Kerkewaard in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 28 maart 2018, gewezen tussen Kerkewaard als eiseres in conventie en verweerster in voorwaardelijke reconventie en de Staat als gedaagde in conventie en eiser in voorwaardelijke reconventie. Bij memorie van grieven met producties heeft Kerkewaard zes grieven aangevoerd. Hierna is bij arrest van 13 november 2018 een comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 5 maart 2019. Van de comparitie is proces-verbaal gemaakt. Bij gelegenheid van de comparitie van partijen heeft de Staat een memorie van antwoord genomen waarin hij de grieven heeft bestreden.
Vervolgens hebben partijen op 4 november 2019 de zaak laten bepleiten, Kerkewaard door haar advocaat en de Staat door mr. A. Divis-Stein, advocaat te Utrecht, beiden aan de hand van overgelegde pleitnotities. Ten slotte is arrest gevraagd.
2 Feiten
De feiten die de rechtbank in het bestreden vonnis heeft vastgesteld zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende.
Kerkewaard is eigenares van een perceel in Haaften, gelegen aan de rivier de Waal (hierna: de haven). De haven maakte onderdeel uit van een groter perceel dat Kerkewaard heeft verworven om er een industrieterrein met bijbehorende haven en kademuur te realiseren. Kerkewaard heeft voor de aanleg van de haven in 1966 een ontgrondingsvergunning verkregen. De aanleg heeft plaatsgevonden in de periode 1968-1970. In 1999/2000 heeft Kerkewaard een groot deel van het aan de haven gelegen industrieterrein, inclusief een strook water van 30 meter breed langs de kade, in eigendom overgedragen aan het transportbedrijf Uden Logistics, thans genaamd NedCargo.
Aan de zuidkant van de haven, tussen de haven en de Waal, bevinden zich een landtong en een havenmond (hierna ook: de toegangsgeul), die beide eigendom zijn van de Staat.
Bij overeenkomst van 7 december 1982 heeft Kerkewaard een zakelijk gebruiksrecht (hierna: de erfdienstbaarheid) verleend aan de Staat op het zuidelijke deel van de haven. De akte van vestiging van deze erfdienstbaarheid is gepasseerd op 22 december 1983. Artikel 1 van de overeenkomst is gelijk aan artikel 1 van de akte en luidt als volgt:
“Kerkewaard verleent ten behoeve van de rivier de Waal, als het “heersend” erf, op de in de aan deze overeenkomst gehechte tekening nummer (...) met een streep-streep-puntlijn omgeven gedeelten, ter gezamenlijke grootte van ongeveer vijftien hectaren negen aren en negentig centiaren van het hierbovenvermelde kadastrale perceel, nummer 353 als het “lijdend” erf, voor onbepaalde tijd , aanvangende één januari negentienhonderd drieëntachtig en met inachtneming van het met betrekking tot de eventuele beëindiging van dat tijdvak in artikel 16 bepaalde, aan het Rijk, die zulks aanneemt:
het zakelijk recht van gebruik van voormelde perceelsgedeelten uitsluitend ten behoeve van het inrichten, hebben, behouden, onderhouden casu quo doen onderhouden van een zogenaamde overnachtingshaven ten behoeve van schippers, die met hun vaartuigen in rustig en veilig water voor de duur van de nacht aldaar kunnen afmeren.”
Artikel 11 van de overeenkomst en artikel 11 van de akte van vestiging luiden als volgt:
“Het Rijk verplicht zich mede tegenover Kerkewaard of haar rechtverkrijgenden vrije in- en uitvaart van en naar de rivier de Waal te verlenen om met vaartuigen en drijvende werktuigen te komen en te gaan naar die gedeelten van [de haven], waarop het in artikel 1 vermelde zakelijk recht van gebruik niet geldt, (...)”
De overeenkomst en de akte zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als “de overeenkomst”. De in artikel 1 van de overeenkomst genoemde streep-streep-puntlijn zal hierna worden aangeduid als “de scheidingslijn”. De delen ten noorden en ten zuiden van de scheidingslijn zullen hierna worden aangeduid als “het noordelijke deel” en “het zuidelijke deel”.
Na het sluiten van de overeenkomst heeft de Staat in het zuidelijke deel een overnachtingshaven (hierna: de overnachtingshaven) ingericht, met vier drijvende steigers van circa 100 meter lang.
De hiervoor in 2.2 tot en met 2.5 beschreven situatie is weergeven in onderstaande luchtfoto, waarbij de (donker)blauw ingetekende percelen eigendom zijn van Kerkewaard, het rood omlijnde perceel eigendom is van NedCargo, de stippellijn de scheidingslijn is, het deel van de haven ten noorden van de stippellijn het noordelijke deel is en het deel van de haven ten zuiden van die lijn het zuidelijke deel is, waarop de in 2.4 vermelde erfdienstbaarheid gevestigd is.
De Staat heeft bij de toegangsgeul een bord geplaatst met de tekst “Overnachtingshaven Haaften” met daaronder een kleiner bord met de tekst “ligtijd maximaal 3 x 24 uur”.
Tussen Kerkewaard en de Staat zijn geschillen gerezen over de uitvoering van de overeenkomst, onder andere over de duur van het gebruik van de overnachtingshaven door binnenschippers. Over deze geschillen is een procedure gevoerd bij de rechtbank Den Haag, die heeft geresulteerd in een eindvonnis van 27 november 1996 waarbij de rechtbank de Staat onder andere heeft veroordeeld de in rechtsoverweging 24 van dat vonnis vermelde maatregelen te nemen. Deze veroordeling is uitvoerbaar bij voorraad. Op de nakoming ervan is geen dwangsom gesteld. Rechtsoverweging 24 luidt – voor zover hier relevant – als volgt:
“(...) De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 24 februari 1993 overwogen dat de Staat maatregels dient te treffen teneinde te bereiken dat beroepsschippers gedurende werkdagen overdag niet in de overnachtingshaven blijven liggen. De Staat heeft hier een inspanningsverplichting. Hij dient op deugdelijke wijze de beroepsvissers [bedoeld is: beroepsschippers, toevoeging hof] te informeren, te denken valt aan een publicatie tenminste éénmaal per jaar in één of meer door beroepsvissers [idem] gelezen periodiek(en), het plaatsen bij de ingang van de haven van een behoorlijk zichtbaar bord met informatie over het gebruik van de haven, het regelmatig controleren van de haven en het optreden tegen “overtreders”, na van Kerkewaard c.s. een klacht te hebben ontvangen. Aan het voorgaande doet niet af welk gebruik Kerkewaard c.s. thans van hun terrein maken. De rechtbank zal de Staat tot het nemen van de genoemde maatregelen veroordelen, echter zonder een dwangsom op te leggen. Indien de Staat in gebreke mocht blijven, dan lijkt een kort geding het meest geëigende middel om te beoordelen of de Staat alsnog tot nakoming met behulp van een dwangsom dient te worden veroordeeld.”
Kerkewaard heeft hoger beroep aangetekend tegen het vonnis van 27 november 1996. Dit hof heeft het hoger beroep tegen dat vonnis ambtshalve doorgehaald op de rol, nadat partijen er desgevraagd geen blijk van hadden gegeven het geding te willen voortzetten. De Staat heeft geen maatregelen genomen om de in 2.8 beschreven veroordeling na te komen.
De Staat heeft in 2011 het voornemen opgevat de toegangsgeul te verbreden en de steigers te verlengen door de plaatsing van vier meerpalen op een afstand van circa 40 meter van de steigers. Naar aanleiding van dit voornemen zijn partijen in overleg getreden over de toekomst van de haven, waarbij onder andere gesproken is over verwerving van de haven door de Staat of aanpassing van de erfdienstbaarheid. Dit overleg heeft niet tot overeenstemming geleid.
Bij exploot van 22 november 2016 heeft Kerkewaard het vonnis van 27 november 1996 aan de Staat betekend. Bij brief van 29 december 2016 heeft Kerkewaard aan de Staat laten weten dat zij het exploot heeft uitgebracht ter stuiting van de verjaring, maar dat zij “(...)op dit moment niet [verlangt] dat de Staat/Rijkswaterstaat uitvoering geeft aan het vonnis”.
In opdracht van de Staat heeft maritiem onderzoeksbureau MARIN onderzoek gedaan naar – kort gezegd – de manoeuvreerruimte in de haven, uitgaande van een gesimuleerde situatie waarin de steigers in de overnachtingshaven zijn verlengd met de meerpalen. In het eindrapport “Simulaties overnachtingshaven Haaften” van 5 juli 2016 (hierna: het rapport van Marin) staat onder meer het volgende:
“5.1 Conclusies
- -
-
De simulaties zijn uitgevoerd met een containerschip van 135 x 11.4m, waarbij alle ligplaatsen van de overnachtingshaven bezet waren en er twee containerschepen van 17m breed langs de nieuwe kade in de noordwesthoek van de haven lagen. Hierdoor bleef een ruimte van 150 [meter, toevoeging hof] over voor de draai richting de afmeerposities. De roerhoek van het schip was door omstandigheden beperkt tot 45° (normaal 70°). Onder maatgevende condities zijn verschillende ligplaatsen aangevaren. In alle gevallen werd de manoeuvreerruimte als voldoende beoordeeld. De verlenging van de steigers met een nieuwe meerpaal zorgt dus niet voor een beperking van de gebruiksmogelijkheden van de laad- en loskade aan de noordzijde. (...)
- -
-
Door de schippers en de nautisch experts van MARIN wordt de ruimte in de haven, zoals getest in dit onderzoek als voldoende beschouwd en zijn de verschillende ligplaatsen goed te bereiken. Er is genoeg ruimte in de haven om elkaar te ontmoeten, zodat er geen schepen op stroom hoeven te wachten. Het is ook niet te verwachten dat het afmeren van koppelverbanden aan de noordwestelijke kade (twee bakken naast elkaar met een breedte van in totaal 23m), tot problemen leidt. Er zijn geen knelpunten te verwachten bij het gebruiken van de steigers in combinatie met bedrijvigheid aan de nieuwe laad- en loskade.
(...)”
Verder heeft de Staat onderzoek gedaan naar het gebruik van de overnachtingshaven. In een memo van Rijkswaterstaat van 1 september 2017 staat onder meer het volgende:
“(...) Dit onderzoek bestond uit camera monitoring van het havengebied met als doel, het registreren van het vaargedrag van af- en aanmerende schepen. Door het plaatsen van een telcamera, met daarin een lijn (op de grens van de betreffende erfdienstbaarheid) geprojecteerd heeft er een registratie plaatsgevonden van het aantal keren dat deze denkbeeldige lijn werd overschreden. (...)
Aantal dagen monitoring; 69 (vanaf 14 maart 2017)
Tijdsduur van monitoren per dag; 24h/dag (monitoring bij donker is niet altijd betrouwbaar)
Aantal overschrijdingen lijn
erfdienstbaarheid
in monitoringsperiode; 471x (...)”
In 2017/2018 heeft de Staat de toegangsgeul verbreed van 110 naar 150 meter en de meerpalen geplaatst op een afstand van circa 40 meter van de steigers. De meerpalen staan binnen het zuidelijke deel van de haven, waarop de erfdienstbaarheid van de Staat rust.
3 De procedure in eerste aanleg
In eerste aanleg heeft Kerkewaard in conventie gevorderd, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- -
-
i) te verklaren voor recht dat het water in de haven niet openbaar is;
- -
-
ii) te verklaren voor recht dat de Staat wanprestatie pleegt en/of onrechtmatig handelt jegens Kerkewaard indien de Staat van het water buiten het zuidelijke deel van de haven gebruik maakt of gebruik doet maken;
- -
-
iii) de Staat te veroordelen tot vergoeding van de nader op te maken schade als gevolg van deze wanprestatie en/of onrechtmatige daad;
- -
-
iv) de Staat te verbieden van het water buiten het zuidelijke deel van de haven gebruik te maken of te doen maken, met oplegging van een dwangsom;
- -
-
v) de Staat te verbieden in de haven de aldaar door de Staat geplaatste steigers te verlengen of te doen verlengen, of aldaar meerpalen te plaatsen of te doen plaatsen in het verlengde van deze steigers, op een zodanige wijze dat binnenschepen waaraan de Staat toegang verleent deze steigers slechts kunnen bereiken door gebruik te maken van het water buiten het zuidelijke deel van de haven; en de Staat te bevelen een dergelijke verlenging van de steigers, indien reeds geëffectueerd, ongedaan te maken, met oplegging van een dwangsom van € 1000,- per dag dat de Staat dit verbod en bevel overtreedt;
- -
-
vi) de Staat te bevelen borden te plaatsen en geplaatst te houden bij de ingang van de haven en op de zuidelijke oever van de haven en bij de door de Staat in de haven geplaatste steigers, die aan de binnenvarende en afmerende schippers duidelijk maken dat het water op de aan Kerkewaard toebehorende percelen grond niet openbaar is, met oplegging van een dwangsom van € 1000,- per dag dat de Staat in gebreke blijft met de nakoming van dit bevel;
- -
-
vii) de Staat te bevelen op diezelfde plaats borden te plaatsen en geplaatst te houden die aan deze schippers duidelijk maken dat zij uitsluitend gebruik mogen maken van het water binnen het zuidelijke deel van de haven, met oplegging van een dwangsom van € 1000,- per dag dat de Staat in gebreke blijft met de nakoming van dit bevel;
- -
-
viii) de Staat te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 1000,- per dag dat de Staat in gebreke blijft met het nemen van maatregelen als vermeld in rechtsoverweging 24 van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 27 november 1996; en
- -
-
ix) de Staat te veroordelen in de proceskosten.
De Staat heeft verweer gevoerd in conventie en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van Kerkewaard, met veroordeling (uitvoerbaar bij voorraad) van Kerkewaard in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente. Voor het geval de rechtbank zou oordelen dat schippers op werkdagen overdag niet maximaal drie keer 24 uur in de overnachtingshaven mogen liggen, heeft de Staat in voorwaardelijke reconventie een verklaring voor recht gevorderd dat de erfdienstbaarheid zoals omschreven in artikel 1 van de overeenkomst, aldus komt te luiden dat in plaats van “voor de duur van de nacht” komt te staan “voor de duur van de bij of krachtens het geldend recht voorgeschreven periode, thans maximaal drie opeenvolgende dagen zoals vastgelegd in artikel 14.11 Rijnvaartpolitiereglement 1995”, met veroordeling van Kerkewaard in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van Kerkewaard in conventie afgewezen, met veroordeling (uitvoerbaar bij voorraad) van Kerkewaard in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente. Naar het oordeel van de rechtbank is de gehele haven openbaar (vaar)water geworden, doordat schepen die liggen in de overnachtingshaven regelmatig gebruik maken van het noordelijke deel van de haven om in het zuidelijke deel te kunnen afmeren, en het binnenvaren en liggen in de overnachtingshaven deel uitmaken van het economisch verkeer van goederen te water. Deze publieke bestemming van de haven brengt volgens de rechtbank mee dat Kerkewaard moet dulden dat het gewone verkeer gebruik maakt van de haven. Het manoeuvreren in het noordelijke deel van de haven, om gebruik te kunnen maken van de overnachtingshaven in het zuidelijke deel, maakt naar het oordeel van de rechtbank deel uit van het gewone verkeer. Er blijven dan nog voldoende gebruiksmogelijkheden voor het noordelijke deel over, zodat niet van onrechtmatig handelen of wanprestatie van de Staat kan worden gesproken. Er is dan ook geen grond om de Staat te verbieden gebruik te maken van de haven buiten het zuidelijke deel, of de Staat te verbieden de steigers in de overnachtingshaven te verlengen, aldus de rechtbank. Ten slotte heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om een dwangsom te verbinden aan de nakoming door de Staat van het vonnis van 27 november 1996, nu een dwangsom is bedoeld om (spoedige) nakoming van een veroordeling te bewerkstelligen, en Kerkewaard de Staat nog in december 2016 heeft laten weten geen nakoming te verlangen van het vonnis.
Aan de vorderingen van de Staat in voorwaardelijke reconventie is de rechtbank bij deze stand van zaken niet toegekomen. De proceskosten in de voorwaardelijke reconventie heeft de rechtbank vastgesteld op nihil.