Rechtbank Den Haag, 28-03-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:3401, C-09-529176-HA ZA 17-317
Rechtbank Den Haag, 28-03-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:3401, C-09-529176-HA ZA 17-317
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 28 maart 2018
- Datum publicatie
- 29 maart 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2018:3401
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2020:26, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- C-09-529176-HA ZA 17-317
Inhoudsindicatie
Gedeelte van haven aan de Waal dat in particulier eigendom is en gebruikt wordt voor manoeuvres binnenvaartschepen is
openbaar vaarwater. Geen verbod om bestaande steigers te verlengen.
Uitspraak
vonnis
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/529176 / HA ZA 17-317
Vonnis van 28 maart 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KERKEWAARD B.V.,
gevestigd te Haaften,
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. J.A.M.A. Sluysmans te Den Haag,
tegen
STAAT DER NEDERLANDEN
(MINISTERIE VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU),
zetelend te Den Haag,
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. A. Divis-Stein te Utrecht.
Partijen zullen hierna ‘Kerkewaard’ en ‘de Staat’ genoemd worden.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
-
de dagvaarding van 27 februari 2017;
- -
-
de akte houdende overlegging producties van de zijde van eiseres, met producties 1 tot en met 31;
- -
-
de conclusie van antwoord in conventie, tevens voorwaardelijke eis in reconventie, met producties 1 tot en met 11;
- -
-
het tussenvonnis van 21 juni 2017, waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- -
-
de conclusie van antwoord in reconventie;
- -
-
de door de Staat ten behoeve van de comparitie toegezonden producties 12 tot en met 19;
- -
-
het proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 13 november 2017.
Het proces-verbaal van de comparitie van partijen is met instemming van partijen buiten hun aanwezigheid opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over het proces-verbaal voor zover het feitelijke onjuistheden betreft. Bij brief van 28 november 2017 heeft de Staat om een aantal wijzigingen en aanvullingen van het proces-verbaal verzocht. Ook Kerkewaard heeft, bij brief van 1 december 2017, om wijziging en aanvulling verzocht. Het proces-verbaal wordt gelezen met inachtneming van deze opmerkingen.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2 De feiten
Kerkewaard is eigenaar van een perceel in Haaften. Het perceel is kadastraal aangeduid als Haaften L579 en gelegen ten noorden van de rivier de Waal. De rechtbank duidt het perceel hierna aan als ‘de haven’.
De percelen grenzend aan het noorden van de haven, inclusief kade en een 30 meter brede waterstrook, zijn eigendom van een derde.
Aan de zuidkant, tussen de haven en de Waal, bevindt zich een landtong en een havenmond (toegangsgeul), beide in eigendom van de Staat.
Bij overeenkomst van 7 december 1982 (hierna: de overeenkomst) heeft Kerkewaard een zakelijk gebruiksrecht verleend aan de Staat op het zuidelijk gedeelte van de haven (hierna: het zuidelijk gedeelte van de haven). De akte van vestiging van deze erfdienstbaarheid is gepasseerd op 22 december 1983. Artikel 1 van de overeenkomst is gelijk aan artikel 1 van de akte van vestiging en luidt als volgt:
‘Kerkewaard verleent ten behoeve van de rivier de Waal, als het “heersend” erf, op de in de aan deze overeenkomst gehechte tekening nummer [..] met een streep-streep-puntlijn omgeven gedeelten, ter gezamenlijke grootte van ongeveer vijftien hectaren negen aren en negentig centiaren van het hierbovenvermelde kadastrale perceel, nummer 353 als het “lijdend” erf, voor onbepaalde tijd , aanvangende één januari negentienhonderd drieëntachtig en met inachtneming van het met betrekking tot de eventuele beëindiging van dat tijdvak in artikel 16 bepaalde, aan het Rijk [de Staat – de rechtbank], die zulks aanneemt:
het zakelijk recht van gebruik van voormelde perceelsgedeelten uitsluitend ten behoeve van het inrichten, hebben, behouden, onderhouden casu quo doen onderhouden van een zogenaamde overnachtingshaven ten behoeve van schippers, die met hun vaartuigen in rustig en veilig water voor de duur van de nacht aldaar kunnen afmeren.’
Artikel 11 van de overeenkomst luidt:
‘Het Rijk [de Staat – de rechtbank] verplicht zich mede tegenover Kerkewaard of haar rechtverkrijgenden vrije in- en uitvaart van en naar de rivier de Waal te verlenen om met vaartuigen en drijvende werktuigen te komen en te gaan naar die gedeelten van [de haven], waarop het in artikel 1 vermelde zakelijk recht van gebruik niet geldt, [..].’
Na het sluiten van de overeenkomst heeft de Staat een overnachtingshaven (hierna: de overnachtingshaven) ingericht, met vier drijvende steigers van circa 100 meter lang. De overnachtingshaven heeft ook een aparte steiger waarop schippers hun auto kunnen lossen (hierna: de autosteiger).
De onder randnummer 2.1 tot en met 2.5 beschreven situatie is weergeven in onderstaande door Kerkewaard in het geding gebrachte luchtfoto, waarbij de blauw ingetekende percelen in eigendom zijn van Kerkewaard, het rood ingetekende perceel in eigendom is van een derde en het deel van de haven ten zuiden van de stippellijn het deel is waarop de in 2.4 vermelde erfdienstbaarheid gevestigd is.
De Staat heeft bij de geul die toegang biedt tot de haven een bord geplaatst met de tekst ‘Overnachtingshaven Haaften’ met daaronder een kleiner bord met de tekst ‘ligtijd maximaal 3 x 24 uur’.
Tussen Kerkewaard en de Staat zijn geschillen gerezen over de uitvoering van de overeenkomst, onder andere over de duur van het gebruik van de overnachtingshaven door binnenschippers. Bij eindvonnis van 27 november 1996 heeft de rechtbank de Staat veroordeeld de in rechtsoverweging 24 van dat vonnis vermelde maatregelen te nemen. Deze rechtsoverweging luidt – voor zover relevant – als volgt:
‘[..] De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 24 februari 1993 overwogen dat de Staat maatregels dient te treffen teneinde te bereiken dat beroepsschippers gedurende werkdagen overdag niet in de overnachtingshaven blijven liggen. De Staat heeft hier een inspanningsverplichting. Hij dient op deugdelijke wijze de beroepsvissers [sic] te informeren, te denken valt aan een publicatie tenminste éénmaal per jaar in één of meer door beroepsvissers gelezen periodiek(en), het plaatsen bij de ingang van de haven van een behoorlijk zichtbaar bord met informatie over het gebruik van de haven, het regelmatig controleren van de haven en het optreden tegen “overtreders”, na van Kerkewaard c.s. een klacht te hebben ontvangen. Aan het voorgaande doet niet af welk gebruik Kerkewaard c.s. thans van hun terrein maken. De rechtbank zal de Staat tot het nemen van de genoemde maatregelen veroordelen, echter zonder een dwangsom op te leggen. Indien de Staat in gebreke mocht blijven, dan lijkt een kort geding het meest geëigende middel om te beoordelen of de Staat alsnog tot nakoming met behulp van een dwangsom dient te worden veroordeeld.’
Kerkewaard heeft hoger beroep aangetekend tegen dit vonnis. Het gerechtshof Den Haag heeft de procedure in hoger beroep ambtshalve doorgehaald op de rol, nadat partijen er desgevraagd geen blijk van hadden gegeven het geding te willen voortzetten.
De Staat heeft in 2011 het voornemen opgevat de overnachtingshaven uit te breiden en geschikt te maken voor binnenschepen met een lengte van 135 meter. De Staat wil daartoe (onder andere) de steigers verlengen door plaatsing van vier meerpalen in het verlengde van die steigers. Deze verlenging valt binnen het zuidelijke gedeelte van de haven.
Naar aanleiding van dit voornemen zijn partijen in overleg getreden over de toekomst van de haven, waarbij onder andere gesproken is over verwerving van de haven door de Staat of aanpassing van het zakelijk gebruiksrecht.
Bij exploot van 22 november 2016 heeft Kerkewaard het onder 2.8 genoemde vonnis aan de Staat betekend. Bij brief van 29 december 2016 heeft Kerkewaard aan de Staat laten weten dat zij het exploot heeft uitgebracht ter stuiting van de verjaring, maar dat zij ‘op dit moment niet [verlangt] dat de Staat/Rijkswaterstaat uitvoering geeft aan het vonnis’.
In opdracht van de Staat heeft maritiem onderzoeksbureau Marin onderzoek gedaan – kort gezegd – naar de manoeuvreerruimte in de haven, uitgaande van een gesimuleerde situatie waarin de steigers in de overnachtingshaven zijn verlengd. In het eindrapport ‘Simulaties overnachtingshaven Haaften’ van 5 juli 2016 (hierna: het rapport van Marin) staat – voor zover relevant – het volgende:
‘5.1 Conclusies
· De simulaties zijn uitgevoerd met een containerschip van 135 x 11,4m, waarbij alle ligplaatsen van de overnachtingshaven bezet waren en er twee containerschepen van 17m breed langs de nieuwe kade in de noordwesthoek van de haven lagen. Hierdoor bleef een ruimte van 150 [meter – de rechtbank] over voor de draai richting de afmeerposities. De roerhoek van het schip was door omstandigheden beperkt tot 45 (normaal 70
). Onder maatgevende condities zijn verschillende ligplaatsen aangevaren. In alle gevallen werd de manoeuvreerruimte als voldoende beoordeeld. De verlenging van de steigers met een nieuwe meerpaal zorgt dus niet voor een beperking van de gebruiksmogelijkheden van de laad- en loskade aan de noordzijde. [..]
· Door de schippers en de nautische experts van MARIN wordt de ruimte in de haven, zoals getest in dit onderzoek als voldoende beschouwd en zijn de verschillende ligplaatsen goed te bereiken. Er is genoeg ruimte in de haven om elkaar te ontmoeten, zodat er geen schepen op stroom hoeven te wachten. Het is ook niet te verwachten dat het afmeren van koppelverbanden aan de noordwestelijke kade (twee bakken naast elkaar met een breedte van in totaal 23m), tot problemen leidt. Er zijn geen knelpunten te verwachten bij het gebruikebn van de steigers in combinatie met bedrijvigheid aan de nieuwe laad- en loskade.’
De Staat heeft ook onderzoek gedaan naar het gebruik van de overnachtingshaven. In een memo van Rijkswaterstaat van 1 september 2017 staat – voor zover relevant – het volgende:
‘[..] Dit onderzoek bestond uit camera monitoring van het havengebied met als doel, het registreren van het vaargedrag van af- en aanmerende schepen. Door het plaatsen van een telcamera, met daarin een lijn (op de grens van de betreffende erfdienstbaarheid) geprojecteerd, heeft er een registratie plaatsgevonden van het aantal keren dat deze denkbeeldige lijn werd overschreden. [..]
Aantal dagen monitoring; 69 (vanaf 14 maart 2017)
Tijdsduur van monitoren per dag: 24h/dag (monitoring bij donker is niet altijd betrouwbaar)
Aantal overschrijdingen lijn
erfdienstbaarheid
in monitoringsperiode; 471x [..]’
3 Het geschil
Samengevat vordert Kerkewaard, bij vonnis zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het volgende:
-
te verklaren voor recht dat het water in de haven niet openbaar is;
-
te verklaren voor recht dat de Staat wanprestatie pleegt en/of onrechtmatig handelt jegens Kerkewaard indien de Staat van het water buiten het zuidelijk gedeelte van de haven gebruik maakt of gebruik doet maken;
-
de Staat te veroordelen tot vergoeding van de nader op te maken schade als gevolg van deze wanprestatie en/of onrechtmatige daad;
-
de Staat te verbieden van het water buiten het zuidelijk gedeelte van de haven gebruik te maken of te doen maken, met oplegging van een dwangsom;
-
de Staat te verbieden in de haven de aldaar door de Staat geplaatste steigers te verlengen of te doen verlengen, of aldaar meerpalen te plaatsen of te doen plaatsen in het verlengde van deze steigers, op een zodanige wijze dat binnenschepen waaraan de Staat toegang verleent deze steigers slechts kunnen bereiken door gebruik te maken van het water buiten het zuidelijk gedeelte van de haven; en de Staat te bevelen een dergelijke verlenging van de steigers, indien reeds geëffectueerd, ongedaan te maken, met oplegging van een dwangsom.
-
de Staat te bevelen borden te plaatsen en geplaatst te houden bij de ingang van de haven en op de zuidelijke oever van de haven en bij de door de Staat in de haven geplaatste steigers, die aan de binnenvarende en afmerende schippers duidelijk maken dat het water op de aan Kerkewaard toebehorende percelen grond niet openbaar is, met oplegging van een dwangsom;
-
de Staat te bevelen op diezelfde plaats borden te plaatsen en geplaatst te houden die aan deze schippers duidelijk maken dat zij uitsluitend gebruik mogen maken van het water binnen het zuidelijk gedeelte van de haven, met oplegging van een dwangsom
-
de Staat te veroordelen tot betaling van een dwangsom per dag dat de Staat in gebreke blijft met het nemen van maatregelen als vermeld in rechtsoverweging 24 van het vonnis van deze rechtbank van 27 november 1996; en
-
de Staat te veroordelen in de proceskosten.
Kerkewaard heeft aan haar vorderingen onder (i) tot en met (vii) ten grondslag gelegd – kort gezegd – dat de door de Staat gewenste uitbreiding van de overnachtingshaven een einde maakt aan de gebruiksmogelijkheden van het noordelijke gedeelte van de haven. De (voorgenomen) verlenging van de steigers beperkt namelijk de manoeuvreerruimte en kan tot aanvaringen leiden tussen potentiële gebruikers van het noordelijke gedeelte van de haven en binnenschippers die de van overnachtingshaven gebruik willen maken. Het gebruik van het noordelijk gedeelte door deze binnenschippers – een noodzakelijk gevolg van het verlengen van de steigers door de Staat – is niet overeengekomen met Kerkewaard en is ofwel een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst, ofwel een onrechtmatige daad. De haven is immers geen openbaar vaarwater, zodat de Staat inbreuk maakt op het eigendomsrecht van Kerkewaard en/of handelt in strijd met hetgeen een overheidsinstantie in het maatschappelijk verkeer betaamt.
Kerkewaard heeft aan haar vordering onder (viii) ten grondslag gelegd – kort gezegd – dat de Staat gehouden is de onder 2.8 genoemde veroordeling van de rechtbank na te leven, maar dat ten onrechte nalaat. De bezwaren van de Staat, namelijk dat de veroordeling zich niet laat rijmen met de maximaal toegestane ligduur neergelegd in het Rijnvaartpolitiereglement 1995, hadden in hoger beroep aan de orde moeten komen. Bovendien snijden die bezwaren geen hout: de Staat heeft immers de bevoegdheid van dit reglement af te wijken, aldus Kerkewaard.
De Staat heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
De Staat vordert, in geval de rechtbank van oordeel is dat schippers op werkdagen overdag niet (maximaal drie keer 24 uur) in de overnachtingshaven mogen liggen, te verklaren voor recht dat het zakelijk recht zoals neergelegd in artikel 1 van de overeenkomst als volgt komt te luiden:
‘Het zakelijk recht van gebruik van voormelde perceelsgedeelten uitsluitend ten behoeve van het inrichten, hebben, behouden, onderhouden casu quo doen onderhouden van een zogenaamde overnachtingshaven ten behoeve van schippers, die met hun vaartuigen in rustig en veilig vaarwater voor de duur van de bij of krachtens het geldend recht voorgeschreven periode, thans maximaal drie opeenvolgende dagen zoals vastgelegd in artikel 14.11 Rijnvaartpolitiereglement 1995, aldaar kunnen afmeren.’
Ook vordert de Staat veroordeling van Kerkewaard in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
De Staat heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd – kort gezegd – dat partijen bij het aangaan van de overeenkomst geen rekening hebben gehouden met de wettelijke regeling die destijds inhield – en nog steeds inhoudt – dat schippers maximaal drie opeenvolgende dagen in de overnachtingshaven ligplaats mogen nemen. Dit is een onvoorziene omstandigheid, aldus de Staat. Gelet op het belang dat schippers, met het oog op een veilige doorvaart, voldoende uitrusten, dient de overeenkomst te worden gewijzigd, in die zin dat de overeengekomen duur van het afmeren wordt verlengd tot maximaal drie keer 24 uur. Het is een wijziging die in redelijkheid van Kerkewaard gevergd kan worden, nu het langduriger afmeren geen enkele hinder met zich brengt.
Kerkewaard heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.