Home

Gerechtshof Den Haag, 29-11-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2352, 200.289.905/01

Gerechtshof Den Haag, 29-11-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2352, 200.289.905/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
29 november 2022
Datum publicatie
7 december 2022
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2022:2352
Formele relaties
Zaaknummer
200.289.905/01

Inhoudsindicatie

gezag van gewijsde ontbindingsbeschikking waarin is geoordeeld dat werknemer verwijtbaar heeft gehandeld door zijn re-integratieverplichtingen niet na te komen

Uitspraak

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.289.905/01
Zaaknummer rechtbank : 8597130 CV EXPL 20-2912

Arrest van 29 november 2022

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats],

appellant,

advocaat: mr. R.J. Michielsen te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,

tegen

[geïntimeerde] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats],

geïntimeerde,

advocaat: mr. E. Hagendoorn te Rotterdam.

Het hof zal partijen hierna [appellant] en [geïntimeerde] noemen.

1 De zaak in het kort

1.1

Bij beschikking van 1 november 2017 heeft de kantonrechter te Den Haag de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden, op grond van verwijtbaar handelen van [appellant]. In deze zaak is de vraag aan de orde of de ontbindingsbeschikking van de kantonrechter gezag van gewijsde heeft en daarom in de weg staat aan de huidige vordering van [appellant] tot betaling van achterstallig loon. Deze vordering is – kort gezegd – erop gebaseerd dat van verwijtbaar handelen geen sprake is geweest omdat er een rechtvaardigingsgrond was voor de niet-nakoming door [appellant] van zijn re-integratieverplichtingen. De kantonrechter in deze zaak heeft de vordering van [appellant] afgewezen.

1.2

Het hof beantwoordt bovenstaande vraag bevestigend en bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter.

2 Procesverloop in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:

-

de appeldagvaarding van 5 februari 2021 waarbij [appellant] in hoger beroep is gekomen van het op 12 november 2020 tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, zittinghoudende te Dordrecht (hierna ook: het vonnis waarvan beroep, of: het bestreden vonnis);

-

het arrest van dit hof van 9 maart 2021, waarin een mondelinge behandeling na aanbrengen is gelast;

-

het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 2 juni 2021;

-

de memorie van grieven van [appellant], met bijlagen;

-

de memorie van antwoord van [geïntimeerde], met bijlagen.

3 Feitelijke achtergrond

3.1

Het hof gaat uit van dezelfde feiten als de kantonrechter in het vonnis waarvan beroep, aangezien de juistheid hiervan in hoger beroep niet is bestreden. Aangevuld met hetgeen in hoger beroep nog is komen vast te staan, gaat het om het volgende.

3.2

[appellant], geboren op [geboortedatum], is op 1 januari 2011 bij [geïntimeerde] in dienst getreden in de functie van technisch specialist (software engineer) tegen een salaris van laatstelijk € 3.237,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag.

3.3

[appellant] heeft zich op 20 februari 2017 ziek gemeld in verband met psychische problematiek. Op 16 maart 2017 heeft [appellant] het spreekuur van de bedrijfsarts bezocht. De bedrijfsarts heeft in een schriftelijke terugkoppeling van het spreekuur geoordeeld dat [appellant] arbeidsongeschikt is en dat de arbeidsongeschiktheid naar verwachting meer dan zes weken en minder dan drie maanden zou duren.

3.4

Op 1 mei 2017 heeft een (telefonische) vervolgafspraak plaatsgevonden. De bedrijfsarts heeft in de schriftelijke terugkoppeling van het spreekuur onder meer geschreven dat [appellant] inmiddels wordt behandeld, dat hij behandelopties ziet die niet worden benut en dat hij [appellant] heeft geadviseerd deze zo spoedig mogelijk te benutten.

3.5

Op 22 mei 2017 is [appellant] zonder bericht niet verschenen op het spreekuur van de bedrijfsarts. [geïntimeerde] heeft [appellant] bij brief van 26 mei 2017 gewaarschuwd en een loonstop aangekondigd als hij niet zou verschijnen op een volgende afspraak.

3.6

Op 20 juni 2017 is [appellant] opnieuw zonder bericht niet op het spreekuur van de bedrijfsarts verschenen. Op 21 juni 2017 heeft [geïntimeerde] de loonbetaling opgeschort. Bij aangetekend verzonden brief van dezelfde datum is [appellant] van de loonopschorting op de hoogte gesteld. Daarbij is [appellant] er door [geïntimeerde] op gewezen dat hij bij aanhoudende weigering om zich door de arbodienst te laten controleren het risico loopt dat tot beëindiging van het dienstverband wordt overgegaan.

3.7

Op 23 juni 2017 is de leidinggevende van [appellant], de heer [leidinggevende], naar het woonadres van [appellant] gegaan, waar hij [appellant] niet heeft aangetroffen. Omdat [geïntimeerde] op geen enkele manier contact kon leggen met [appellant], heeft zij op 27 juni 2017 de politie ingeschakeld.

3.8

Op 27 juni 2017 heeft de politie [appellant] thuis aangetroffen. De politie heeft telefonisch naar [geïntimeerde] teruggekoppeld dat [appellant] tijdens het huisbezoek goed aanspreekbaar was en dat hij geen behoefte aan contact had. De politie zou [appellant] dringend hebben geadviseerd om contact op te nemen met [geïntimeerde].

3.9

Op 14 juli 2017 heeft [geïntimeerde] een deskundigenoordeel met betrekking tot haar re-integratie-inspanningen aangevraagd bij het UWV. Het UWV heeft op 25 juli 2017 geoordeeld dat de door [geïntimeerde] uitgevoerde re-integratie-inspanningen voldoende zijn geweest.

3.10

Bij brief van 29 augustus 2017 heeft [geïntimeerde] [appellant] gewaarschuwd dat zij een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal indienen, indien hij zich niet binnen een week bij de arbodienst heeft gemeld. [appellant] heeft op die brief niet gereageerd en zich evenmin bij de arbodienst gemeld.

3.11

[geïntimeerde] heeft op 13 september 2017 bij de kantonrechter te Den Haag een verzoekschrift ingediend om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, primair op de e-grond als bedoeld in art. 7:669 lid 3, aanhef en onder e, van het Burgerlijk Wetboek BW (verwijtbaar handelen of nalaten). [appellant] is bij deurwaardersexploot opgeroepen om op de mondelinge behandeling te verschijnen. Het exploot is aan [appellant] in persoon betekend. [appellant] is niet op de mondelinge behandeling verschenen en heeft in de ontbindingsprocedure geen verweer gevoerd. Bij beschikking van 1 november 2017 heeft de kantonrechter te Den Haag de arbeidsovereenkomst – zonder inachtneming van een opzegtermijn – met ingang van 2 november 2017 ontbonden op de primaire grondslag (hierna ook: de ontbindingsbeschikking). Tegen de ontbindingsbeschikking is geen hoger beroep ingesteld.

3.12

In april 2019 is [appellant] door de politie in een slechte geestelijke en fysieke toestand thuis aangetroffen. Op 24 mei 2019 heeft [appellant] een verzekeringsgeneeskundig onderzoek ondergaan in verband met een eerstejaars Ziektewet beoordeling (EZWB). De verzekeringsarts van het UWV heeft in het medisch onderzoeksverslag van 19 juni 2019 geconcludeerd dat er per 20 februari 2018 (toetsdatum EZWB) en per 18 februari 2019 geen benutbare mogelijkheden waren als gevolg van een EPS (ernstige psychische stoornis).

3.13

Medio juli 2019 heeft [appellant] zich bij het UWV ziekgemeld en een Ziektewetuitkering aangevraagd.

3.14

Bij beslissing op bezwaar van 14 januari 2020 heeft het UWV een eerdere beslissing van 27 november 2019 in zoverre herzien dat aan [appellant] een Ziektewetuitkering wordt toegekend per 2 november 2017.

3.15

[geïntimeerde] is eigenrisicodrager voor de uitvoering van de Ziektewet.

3.16

In een arbeidsdeskundig rapport van het UWV van 1 juli 2021 is vermeld dat [appellant] in de periode van 1 juni 2017 tot 1 november 2017 weliswaar niet de vereiste re-integratie-inspanningen heeft geleverd, maar dat hij daar vanwege zijn medische situatie ook niet toe in staat kon worden geacht.

3.17

In een verzekeringsgeneeskundige rapportage van het UWV van 1 juli 2021 is vermeld dat in de periode van 1 juni 2017 tot 1 november 2017 sprake was van een ernstige medische aandoening bij [appellant], als gevolg waarvan hij niet in staat was te achten om zich aan afspraken te houden of doelmatig te handelen. Dat hij geen contact onderhield met de bedrijfsarts/werkgever is hem niet verwijtbaar te achten.

4 Procedure bij de kantonrechter

5 Vordering in hoger beroep

6 Beoordeling in hoger beroep

7 Beslissing