Gerechtshof Den Haag, 14-11-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2195, 200.288.214/01
Gerechtshof Den Haag, 14-11-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2195, 200.288.214/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 14 november 2023
- Datum publicatie
- 4 december 2023
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2023:2195
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2020:7813, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 200.288.214/01
Inhoudsindicatie
Collectieve wijziging pensioenregeling SRK, voorwaardelijke indexering, wijzigingsverbod? Wijzigingsmaatstaf, weging, samenhang met zaak 200.299.707/01.
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.288.214/01
Rolnummer rechtbank : 7730397 \ RL EXPL 19-10284
arrest van 21 november 2023
inzake
Stichting VSZ,
(tot naamswijziging per 1 november 2019:
Stichting Schaderegelingskantoor voor Rechtsbijstandverzekering),
gevestigd te Zoetermeer,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: SRK,
advocaat: mr. R.P.C. Kütemann te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A.W. van Leeuwen te Rotterdam.
De zaak in het kort
SRK heeft om economische redenen de pensioenregeling van haar onderneming gewijzigd. Deze wijziging hield een verslechtering in. Deze verslechtering raakt de werknemer in deze zaak op twee punten. Het eerste punt is dat er over de 13e maand geen pensioen meer wordt opgebouwd. Het tweede punt is dat opgebouwde pensioenaanspraken niet langer onvoorwaardelijk, maar voorwaardelijk en beperkt tot een maximum worden geïndexeerd. De werknemer verzet zich tegen de verslechteringen en vordert dat deze ongedaan worden gemaakt. Het hof is van oordeel dat de werknemer geen recht heeft op ongewijzigde voortzetting van de oude pensioenregeling.
Het geding in hoger beroep
1. Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
- -
-
de dagvaarding van 11 november 2020, waarmee SRK in hoger beroep is gekomen van het door de kantonrechter van de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnis van 13 augustus 2020 (hierna: het bestreden vonnis);
- -
-
een anticipatie-exploot van [geïntimeerde] van 17 december 2020, hersteld bij exploot van
29 december 2020; - -
-
de memorie van grieven van SRK (met producties) in principaal hoger beroep;
- -
-
de memorie van antwoord in principaal appel tevens memorie van grieven in (voorwaardelijk) incidenteel appel van [geïntimeerde] ;
- -
-
de memorie van antwoord in (voorwaardelijk) incidenteel appel van SRK.
2. Op 22 april 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen en de hiervoor genoemde advocaten zijn toen verschenen. Aan de zijde van SRK is tevens mr. W.P.M. Thijssen, advocaat te Amstelveen, verschenen. Door de advocaten is gepleit aan de hand van spreekaantekeningen. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal gemaakt.
3. Daarna heeft het hof nog de volgende stukken van partijen ontvangen:
- -
-
de akte van SRK van 17 mei 2022;
- -
-
de antwoordakte van [geïntimeerde] van 14 juni 2022.
4. Met partijen is afgesproken dat het (uiteindelijk op 21 april 20231) gewezen arrest van de Hoge Raad zou worden afgewacht, voordat in deze zaak zou worden geoordeeld.
Feiten
5. Het gaat in deze zaak om de volgende feiten.
5.1 [geïntimeerde] , geboren op [geboortedatum] , is op [dag 1] 1994 in dienst getreden van SRK. [geïntimeerde] is per [dag 2] 2019 uit dienst getreden bij SRK en in dienst getreden bij DAS. De achtergrond daarvan is de volgende.
SRK
5.2 Tot 1 juli 2019 was SRK belast met de uitvoering van rechtsbijstandverzekeringen van de verzekerden van vijf Nederlandse verzekeringsmaatschappijen, te weten:
- Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.;
- AEGON Schadeverzekering N.V.;
- Goudse Schadeverzekeringen N.V.;
- JUWON Onderlinge Schademaatschappij U.A.;
- de Vereende schade- en verzekeringswerken N.V.
5.3 Deze verzekeringsmaatschappijen (hierna: Leden Verzekeraars), die tot 1 juli 2019 verenigd waren in de zogenaamde Groep Rechtsbijstandverzekering SRK, sloten elk zelf en onder eigen naam de door SRK uit te voeren rechtsbijstandverzekeringen af en droegen daarmee zelf het verzekeraarsrisico.
5.4 SRK werd volledig door haar Leden Verzekeraars gefinancierd. Deze betaalden een jaarlijkse bijdrage aan SRK. Circa 70 procent van de zaken/omzet van SRK vloeide laatstelijk voort uit het lidmaatschap van Nationale-Nederlanden Schade en circa 20 procent uit het lidmaatschap van Aegon. De overige circa 10 procent vloeide voort uit de samenwerking met de drie andere Leden Verzekeraars
(De Goudse, Juwon en De Vereende).
5.5 SRK had geen winstoogmerk en maakte als stichting geen winst. Zij beoogde dat ook niet. De financiële opzet was zo, dat SRK per definitie in ieder boekjaar geen winst of verlies maakte en dus een bedrijfsresultaat van "nul" kende. Alle kosten van SRK werden gedragen door de Leden Verzekeraars. De verdeling/toedeling van deze kosten aan de Leden Verzekeraars geschiedde op basis van de statuten van SRK.
5.6 Deze constructie betekende dat de kostprijs van de rechtsbijstandsproducten en/of de overige financiële bijdragen voor de Leden Verzekeraars omhoog gingen wanneer de kosten van SRK stegen. De kosten van SRK werkten aldus rechtstreeks door in de resultaten van de Leden Verzekeraars.
5.7 SRK beschikt niet over een eigen vermogen en heeft, gezien haar opzet, ook nooit over een eigen vermogen beschikt.
5.8 SRK telde op 30 juni 2019 in totaal 309 medewerkers, waarvan ongeveer 290 juristen. Daarvan waren circa 70 medewerkers werkzaam als advocaat in dienstbetrekking.
5.9 SRK behandelde onder meer zaken op het gebied van arbeid, contracten, wonen, verkeer en letsel.
5.10 Op 22 mei 2018 maakte Nationale-Nederlanden Schade, als Lid Verzekeraar, mondeling kenbaar aan SRK dat zij besloten had haar lidmaatschap van de Groep Rechtsbijstandverzekering SRK op te zeggen tegen 1 januari 2019. De reden van opzegging was dat Arag en/of DAS financieel aantrekkelijker – dat wil zeggen: goedkoper – (zouden) zijn dan SRK. SRK zou als gevolg van deze opzegging door Nationale-Nederlanden Schade circa 70% van haar zaken/omzet kwijtraken.
5.11 Op 28 september 2018 heeft ook Aegon haar lidmaatschap opgezegd tegen
1 januari 2019.
5.12 SRK heeft beide opzeggingen, omdat deze haar voortbestaan bedreigden, aangevochten bij de Ondernemingskamer van het Hof Amsterdam. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in een minnelijke regeling die er - kort samengevat – op neerkomt dat per 1 juli 2019 een deel van de activiteiten van SRK is overgedragen aan een nieuwe vennootschap, een ander deel is overgedragen aan Arag en het resterende deel aan DAS.
5.13 [geïntimeerde] is in verband met deze ontwikkelingen per [dag 2] 2019 uit dienst getreden bij SRK en (op grond van art. 7:663 BW) in dienst getreden bij DAS. Deze past haar eigen pensioenregeling toe op alle werknemers, waaronder [geïntimeerde] . Op grond daarvan neemt [geïntimeerde] per [dag 2] 2019 niet meer actief deel aan de pensioenregeling van SRK en is hij een gewezen deelnemer geworden.
De pensioenregeling van SRK
5.14 Bij indiensttreding bij SRK is aan [geïntimeerde] een pensioentoezegging gedaan. Dit was een zogenoemde premievrije eindloonregeling met onvoorwaardelijke indexering voor zowel actieven als inactieven.
5.15 In 2007 wilde SRK deze regeling wijzigen, waartegen [geïntimeerde] bezwaar heeft gemaakt. Dit heeft geleid tot een procedure en een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 4 juni 2009, waarin de vordering van [geïntimeerde] is toegewezen. Nadat SRK hoger beroep had ingesteld, is op 5 juni 2013 een overeenkomst tussen partijen gesloten. In het kader van deze overeenkomst is de pensioenregeling van [geïntimeerde] per 5 juni 2013 gewijzigd in een middelloon-regeling.
5.16 In 2014 en 2015 zijn – als gevolg van fiscale wijzigingen – opnieuw door SRK wijzigingen van de pensioenregeling voorgesteld, die door [geïntimeerde] zijn geaccepteerd.
Het Pensioenreglement 2014
5.17 Sinds 2014 geldt het Pensioenreglement 2014. In dit pensioenreglement is het volgende opgenomen:
“ Artikel 10 Toeslagen
1. […]
2. De werkgever verleent jaarlijks per 1 januari toeslagen op het tot
1 januari opgebouwde gedeelte van de pensioenaanspraken van de deelnemers.
Deze toeslag is gelijk aan het percentage waarmee de lonen zijn aangepast per 1 januari ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar conform de CAO van het Verbond van Verzekeraars.
De werkgever betaalt de toekomstige verhogingen van de pensioenen uit de rentestandkorting die op grond van de uitvoeringsovereenkomst (zie artikel 2) beschikbaar komt.
Als in een jaar de rentestandkorting niet genoeg is voor het verlenen van de omschreven toeslag zoals opgenomen in dit lid, betaalt de werkgever een aanvullende koopsom aan Nationale Nederlanden.
De verhoging bedraagt maximaal 3%.
Deze toeslag wordt alleen verleend gedurende het dienstverband van de deelnemer.
[…]
Artikel 28 Wijzigingsvoorbehoud werkgever
1. De werkgever heeft zich het recht voorbehouden de pensioenregeling te wijzigen, te verlagen, te beperken of te beëindigen als omstandigheden wijzigen die voor de werkgever van zodanig zwaarwegend belang zijn in relatie tot de belangen van de werknemers, dat de belangen van de werknemers daarvoor moeten wijken. Van een zwaarwegend belang is onder meer sprake als:
a. […]
b. […]
c. de financiële positie van de werkgever de uitgaven voor de pensioenregeling niet meer of niet meer in de huidige vorm toelaat.
2. De werkgever heeft zich het recht voorbehouden zijn bijdrage aan de pensioenregeling te verlagen of te beëindigen in geval van ingrijpende wijziging van omstandigheden.
3. Als de werkgever gebruik wil maken van het recht zoals omschreven in lid 1 of lid 2, zal hij de deelnemers hierover schriftelijk informeren en met hen overleggen over een eventuele herziening van de pensioenregeling.
De opgebouwde pensioenaanspraken worden niet aangetast.”
Medezeggenschap bij nieuwe wijziging pensioenregeling
5.18 Bij brief van 1 november 2016, aangevuld bij brief van 5 december 2016, heeft SRK haar Ondernemingsraad (hierna: de OR) gevraagd om in te stemmen met wijzigingen van de pensioenregeling per 1 januari 2017. In deze (aangevulde) brief aan de OR is het volgende opgenomen:
“Per 1 januari 2017 zal het pensioencontract van Stichting Schaderegelingskantoor voor Rechtsbijstandverzekering en
SRK Rechtshulp B.V. expireren. In de huidige uitvoeringsovereenkomst met NN zijn de premies gebaseerd op een rekenrente van 3%. Gezien de structureel lage rente gaat het voorstel van NN op dit moment uit van een rekenrente van 2,5%. Maar aangezien de huidige marktrente hier nog ruim onder ligt worden er nog opslagen in rekening gebracht om het verschil in rente te compenseren. Bovendien is door de toegenomen levensverwachting een nieuwe sterftetafel van toepassing voor bepaling van de tarieven. Ook deze heeft een verhogend effect op de kosten.
Al met al leiden deze factoren er toe dat bij ongewijzigde voortzetting van de huidige pensioenregeling, SRK geconfronteerd zou worden met een stijging van de pensioenlast van ca. 89%. Dit percentage is nog gebaseerd op het laatste voorstel van NN van augustus 2016. Als de marktrente zich positief zou ontwikkelen in de komende 2 maanden, kan dit percentage lager worden. Echter bij een lagere marktrente kan het ook nog verder toenemen.
Bij handhaving van onze huidige Pensioenregeling stijgt de werkgeverslast van 18,7% naar 32,9% van de loonsom. In euro’s is dit een stijging van EUR 3,4 mln naar maar liefst EUR 6,1 mln.
Daarbij is voor de onvoorwaardelijke indexatie rekening gehouden met 1% loonstijging in de CAO. Zeer recent komen er nogal wat signalen dat het tijd is voor grotere loonstijgingen, wat ook nog eens een behoorlijke impact op de pensioenlasten van SRK betekent. Een indexatie van 2% in plaats van 1% resulteert, bovenop de hiervoor genoemde stijging, in een aanvullende pensioenlast van ruim EUR 900K.
[…]
4 Standpunt Bestuurder
Het standpunt van de Bestuurder van SRK is dat het, gegeven de potentiële significante kostenstijging, aan de Leden van SRK niet uitlegbaar is dat de Pensioenregeling van SRK substantieel beter is dan de CAO. Voorheen was nog een argument dat Verzekeraars
andere secundaire arbeidsvoorwaarden hadden die medewerkers van SRK niet hadden (denk aan personeelskorting op hypotheken en verzekeringen).
Echter deze zijn inmiddels ook bij de Verzekeraars afgeschaft. Ook was het salarisniveau bij Verzekeraars boven de markt. Echter door forse reorganisaties (-/- 10% per jaar) en daarmee gepaard gaande gedwongen ontslagen is ook hier nagenoeg een eind aan gekomen.
Als Bestuurder van dit bedrijf, dat volledig afhankelijk is van haar Verzekeraars, kan ik de Verzekeraars niet vragen zo'n zware lastenverzwaring voor haar rekening te nemen, nu:
a. de SRK-Pensioenregeling behoorlijk beter is dan de cao;
b. de lastenverzwaring meer dan 7% van onze totale kosten betreft, wat een rendementsverslechtering voor Verzekeraars betekent van ruim 4%;
c. gelijktijdig de rendementen van Verzekeraars nu al sterk onder druk staan door o.a. de schadelastverhoging veroorzaakt door de VAK, die onvoldoende gecompenseerd wordt door premiestijgingen. Een forse premiestijging leidt weer tot een lager aantal polissen en dus tot minder meldingen en dus minder werkgelegenheid;
d. Verzekeraars van SRK sowieso al verlangen dat het lagere aantal meldingen (-/-10%) in 2017 moet leiden tot evenredig lagere kosten.
[…]
9 Voorgenomen besluit
[…]
d. Wijziging salarisdefinitie pensioengevend salaris
Op dit moment wordt in onze pensioenregeling pensioen opgebouwd over 12 maal het maandsalaris, de vakantietoeslag en de 13e maand. Vanaf
1 januari 2017 wordt er over de 13e maand geen pensioen meer opgebouwd. Uiteraard wordt de eigen bijdrage ook niet meer in rekening gebracht over de 13e maand.
[…]
g. Indexatie actieven
Wij kennen tot op heden een onvoorwaardelijke indexatie voor de deelnemers in onze pensioenregeling die nog in dienst zijn bij SRK. Dit houdt in dat de opgebouwde pensioenaanspraken van alle werknemers jaarlijks worden verhoogd. De toeslagmaatstaf is de CAO loonindexatie van het voorgaande kalenderjaar met een maximum van 3%. De koopsom die benodigd is voor inkoop van de indexatie, wordt jaarlijks door SRK aan de verzekeraar voldaan.
Verzekeraars zijn om voor hun moverende redenen niet meer bereid om een onvoorwaardelijke indexatie/toeslag op te nemen in een nieuw af te sluiten regeling. Daarnaast is door de toegenomen pensioenlast het in stand houden van een onvoorwaardelijke indexatie onverantwoord. De lasten kunnen van jaar tot jaar enorm fluctueren. Dat was voorheen natuurlijk ook het geval maar door de stijging van de pensioenlast is het effect hiervan nog vele malen groter geworden. Bovendien is een onvoorwaardelijke indexatie iets wat in de huidige markt bij vrijwel geen enkele werkgever meer wordt gevoerd. Het overgrote deel van de werkgevers stelt geen middelen meer ter beschikking voor indexatie. Voor de komende contractperiode zal SRK geen middelen ter beschikking stellen voor indexatie van de actieven.”
SRK heeft in overleg met de OR een Pensioencommissie ingesteld. Deze adviseerde de OR over de in het geding zijnde wijziging van de pensioenregeling.
Bij de brief van SRK aan de OR van 1 november 2016 is een advies van de Pensioencommissie gevoegd van 3 oktober 2016. In dat advies is het volgende opgenomen:
“De commissie is op 23-05-2016 door […] & Partners er over geïnformeerd dat in een nieuw pensioencontract een zeer aanzienlijke premiestijging wordt doorberekend als direct gevolg van de huidige lage rentestand. De voorziene premiestijging betekent voor SRK bij een ongewijzigde pensioenregeling een lastenstijging van € 2,6 miljoen. De pensioenlasten als percentage van de loonsom stijgen van 18,7% naar 33,1 %.
Hoewel de commissie deze cijfers gedeeltelijk heeft kunnen toetsen, heeft de commissie geen aanleiding om aan de juistheid van de cijfers te twijfelen. Wel vindt de commissie dat een zorgvuldige beoordeling door de OR van het instemmingsverzoek kan meebrengen dat een derde wordt verzocht de cijfers na te rekenen. Dit in het kader van beoordeling door de OR of er sprake is van een zwaarwegend bedrijfsbelang en de toets of een redelijk wijzigingsvoorstel wordt gedaan.”
Bij brief van 11 augustus 2017 heeft SRK een vernieuwd verzoek ingediend bij de OR met daarin een viertal wijzigingsvoorstellen voor het pensioen per
1 januari 2017, als volgt:
a. wijziging van het partnerpensioen: verlaging van de pensioengrondslag per dienstjaar (60% in plaats van 70% van het ouderdomspensioen);
b. maximering pensioengevend salaris: beperking van € 101.519,00 naar
€ 83.312,00 (voor 2016);
c. wijziging salarisdefinitie pensioengevend salaris, met als gevolg dat over de dertiende maand geen pensioen meer wordt opgebouwd;
d. wijziging van de indexatie voor actieven: voorwaardelijke in plaats van onvoorwaardelijke toeslagverlening.
Op 31 augustus 2017 heeft de OR advies uitgebracht. In dit advies is het volgende opgenomen:
“Variant OR
De OR heeft in overleg met zijn adviseur een eigen variant gepresenteerd.
Daarvoor neemt hij in aanmerking dat er een bepaalde grens zal zijn aan de hoogte van de pensioenlasten die aanvaardbaar is voor SRK en de kosten van het pensioen beheersbaar houdt. Ook houdt de OR rekening met het uitgangspunt dat kostenstijgingen van het pensioen in beginsel voor rekening komen van SRK en dat zeker uit te leggen is dat die regeling hoger – gunstiger – uitkomt dan regelingen die de leden-verzekeraars zelf hebben voor hun eigen personeel. Die grens is door de OR gesteld op 25% van de pensioenlasten ten opzichte van de totale loonsom.
Daarbij speelt zeker mee dat medewerkers van SRK in het verleden zijn aangetrokken met het oog op een uitstekende pensioenregeling en dat het arbeidsvoorwaardenpakket van de leden-verzekeraars ook op overige onderdelen lang niet altijd gelijkloopt aan dat van SRK. De OR heeft ook in gedachten het feit dat de twee grote leden-verzekeraars (NN en Aegon) in het verleden uitgebreide Staatssteun hebben ontvangen en dat NN begin 2014 een aanzienlijke som heeft bijgestort in het eigen pensioenfonds.
In de variant van de OR laat de OR de thans vigerende pensioenregeling ongewijzigd, zij het dat er enkele aanpassingen zijn gedaan:
1) de dertiende maand maakt niet langer deel uit van de pensioengrondslag
2) de hoogte van het pensioengevend salaris wordt gemaximeerd op
€ 83.312,- (nu € 103.000,-),
3) de opbouw van het Partnerpensioen wordt versoberd (was 70%, wordt 60%)
4) de indexatie wordt volledig aan voorwaarden gekoppeld (nu onvoorwaardelijk voor actieven en inactieven van voor juni 2006)
De OR stelt ten aanzien van 4) wel als voorwaarde dat alsnog indexatie van de opgebouwde aanspraken plaatsvindt, waarvoor een vast percentage van de loonsom wordt gehanteerd van 3,7% voor de looptijd van dit nieuwe contract. Ook de indexatie van de inactieven is gewaarborgd. Het totaal van de kosten van de pensioenlasten voldoet dan aan de door de OR gestelde norm van 25% van de loonsom.
In aanmerking genomen het voorgaande, heeft u naar aanleiding van de diepgaande gesprekken met de OR besloten om uw aanvankelijke voorstel in te trekken en de OR in zijn variant te volgen. De conclusie moet dan zijn dat de OR instemt met uw verzoek.
Voorwaarden
De instemming van de OR alleen is onvoldoende om tot uitvoering van uw besluit te kunnen overgaan: alle medewerkers zullen afzonderlijk en op individuele basis hun instemming met uw voorgenomen besluit moeten geven. Aan de medewerkers dient dus de mogelijkheid te worden geboden tot het inwinnen van inlichtingen over de gevolgen voor henzelf van dit voorstel. Die inlichtingen worden op de volgende manieren aangeboden:
* het organiseren van bijeenkomsten met de medewerkers
* het aanbieden van de mogelijkheid van een individueel pensioengesprek
* een op individuele basis opgesteld cijfermatig overzicht van de gevolgen voor de opbouw van het pensioen van de nieuwe regeling
Conclusie
De Ondernemingsraad verleent onder bovengenoemde voorwaarden instemming aan het op 11 augustus 2017 ingediende instemmingsverzoek.”
Wijzigingsvoorstel aan [geïntimeerde]
Op 23 oktober 2017 heeft SRK een brief aan [geïntimeerde] gestuurd, waarin SRK in overeenstemming met het advies van de OR een wijziging van de pensioenregeling per 1 januari 2017 heeft voorgesteld, inhoudende, samengevat, dat: 1) geen pensioenopbouw meer plaatsvindt over de 13e maand; 2) het partnerpensioen wordt verlaagd naar 60% van het ouderdomspensioen; en 3) de onvoorwaardelijke indexatie voor actieven wordt gewijzigd in een gemaximeerde voorwaardelijke indexatie, waarbij SRK ter financiering van die voorwaardelijke indexatie jaarlijks een bedrag in het toeslagendepot stort ter grootte van 3,7% van de totale pensioengevende loonsom.
Volgens “Bijlage 2” bij deze brief van SRK zal in de nieuwe regeling het totaal beoogd ouderdomspensioen van [geïntimeerde] 1,95% lager zijn en het totaal beoogd partnerpensioen 5,3% lager, dan onder de oude pensioenregeling van Pensioenreglement 2014.
Er heeft vervolgens overleg plaatsgevonden tussen SRK en [geïntimeerde] . Deze laatste heeft toen niet ingestemd met de door SRK voorgestelde wijzigingen per
1 januari 2017. Dit heeft [geïntimeerde] aan de heer [naam] bevestigd bij e-mail van 15 november 2017.
Verhoging pensioenleeftijd
Op 17 november 2017 heeft SRK de OR verzocht om in te stemmen met (weer) een wijziging van de pensioenregeling per 1 januari 2018, inhoudende verhoging van de pensioenleeftijd van 67 naar 68 jaar. In het instemmingsverzoek is voorgesteld om het financieel voordeel dat SRK hierbij heeft, een lagere pensioenpremie, collectief ten goede te laten komen aan de werknemers door: 1) de wijzigingen per 1 januari 2017 voor wat betreft het partnerpensioen terug te draaien, zodat het partnerpensioen voor iedereen per
1 januari 2017 gehandhaafd blijft op 70%; en 2) het resterende bedrag vanaf 2018 te gebruiken voor verhoging van het indexatiebudget voor actieven van 3,7% naar 3,95% per jaar voor de lopende contractperiode.
Wijzigingen
Op 20 december 2017 heeft SRK besloten de pensioenregeling per
1 januari 2017 eenzijdig te wijzigen voor de medewerkers die niet met de wijzigingen zoals genoemd in de brief van 23 oktober 2017 (zie r.o. 4.12) hebben ingestemd, met dien verstande dat het partnerpensioen ongewijzigd blijft (op 70% van het ouderdomspensioen). Dit is op 21 december 2017 aan [geïntimeerde] bericht.
[geïntimeerde] heeft naar aanleiding van deze brief van 21 december 2017 aangegeven dat hij ervan uitgaat dat er sprake is van een misverstand. Op
1 februari 2018 heeft SRK echter bevestigd dat de eenzijdige wijziging per
1 januari 2017 ook voor [geïntimeerde] geldt.
Procedure in eerste aanleg
6. In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] , samengevat, gevorderd dat de kantonrechter:
( i) SRK veroordeelt om binnen een maand na betekening van het vonnis aan Nationale-Nederlanden een zodanig, door een door de kantonrechter aan te stellen en door SRK te betalen onafhankelijk actuaris, vast te stellen bedrag te betalen, dat vanaf 1 januari 2017:
a) tot de datum van betekening van het vonnis de pensioenopbouw ten behoeve van [geïntimeerde] over de 13e maand is afgefinancierd op basis van het overeengekomen opbouwpercentage van 1,875;
b) het partnerpensioen 70% van het ouderdomspensioen bedraagt;
c) de onvoorwaardelijke indexatie over de ten behoeve van [geïntimeerde] opgebouwde aanspraken is afgefinancierd,
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom;
( ii) SRK gelast vanaf de datum van betekening van het vonnis:
a) de pensioenopbouw over de 13e maand,
b) de verzekering van 70% van het nabestaandenpensioen en
c) de onvoorwaardelijke indexatie voor actieven, voort te zetten, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom;
( iii) SRK veroordeelt om binnen een maand na betekening van het vonnis aan [geïntimeerde] een bruto bedrag te betalen gelijk aan het premievoordeel dat SRK is toegevallen als gevolg van de verhoging van de pensioenrichtleeftijd naar 68 jaar per 1 januari 2018;
( iv) voorts voor recht verklaart dat
a) primair: de indexatie over de ten behoeve van [geïntimeerde] opgebouwde pensioenaanspraken onvoorwaardelijk is en dat deze opgebouwde aanspraken ieder jaar dienen te worden geïndexeerd met het percentage waarmee de lonen zijn aangepast;
b) subsidiair: de indexatie over de ten behoeve van [geïntimeerde] opgebouwde pensioenaanspraken tot 1 januari 2017 onvoorwaardelijk is en dat deze opgebouwde pensioenaanspraken ieder jaar dienen te worden geïndexeerd met het percentage waarmee de lonen zijn aangepast;
( v) SRK veroordeelt in de proceskosten.
7. SRK heeft gevorderd [geïntimeerde] niet ontvankelijk te verklaren of zijn vorderingen af te wijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, en deze kosten bij niet tijdige betaling te verhogen met de wettelijke rente.
8. De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis, samengevat:
SRK veroordeeld om aan Nationale-Nederlanden een zodanig bedrag te betalen, dat vanaf 1 januari 2017 tot [dag 2] 2019:
a) tot de datum van betekening van dit vonnis de pensioenopbouw ten behoeve van [geïntimeerde] over de 13e maand is afgefinancierd op basis van het overeengekomen opbouwpercentage van 1,875%;
b) het partnerpensioen 70% van het ouderdomspensioen bedraagt;
c) de onvoorwaardelijke indexatie over de ten behoeve van [geïntimeerde] opgebouwde aanspraken is afgefinancierd;
voor recht verklaard dat de indexatie over de ten behoeve van [geïntimeerde] opgebouwde pensioenaanspraken onvoorwaardelijk is en dat deze opgebouwde aanspraken ieder jaar, althans tot [dag 2] 2019, dienen te worden geïndexeerd met het percentage waarmee de lonen zijn aangepast met een maximum van 3%;
SRK in de proceskosten veroordeeld;
en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Vorderingen in het principaal en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
9. In principaal hoger beroep vordert SRK dat het hof het bestreden vonnis vernietigt, de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog afwijst, [geïntimeerde] veroordeelt medewerking te verlenen aan het ongedaan maken van alle handelingen die SRK heeft moeten verrichten ter uitvoering van dit vonnis, [geïntimeerde] veroordeelt alles wat SRK ter uitvoering van dit vonnis heeft betaald aan SRK terug te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente. Verder vordert SRK dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld in de proceskosten van beide instanties, de nakosten daaronder begrepen, en deze kosten bij niet tijdige betaling te verhogen met de wettelijke rente.
10. [geïntimeerde] verzoekt het hof in principaal hoger beroep het bestreden vonnis te bekrachtigen en vordert dat SRK wordt veroordeeld in de proceskosten van beide instanties, de nakosten daaronder begrepen, en deze kosten bij niet tijdige betaling te verhogen met de wettelijke rente.
11. In (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep vordert [geïntimeerde] het bestreden vonnis te vernietigen voor zover de vordering van [geïntimeerde] in verband met compensatie van de verhoging van de pensioenrichtleeftijd is afgewezen, alle vorderingen van [geïntimeerde] volledig toe te wijzen inclusief de vordering strekkende tot de veroordeling van SRK om aan [geïntimeerde] een bruto bedrag te betalen gelijk aan het premievoordeel dat SRK is toegevallen als gevolg van de verhoging van de pensioenrichtleeftijd naar 68 jaar per 1 januari 2018. Verder vordert [geïntimeerde] dat SRK wordt veroordeeld in de proceskosten van beide instanties, de nakosten daaronder begrepen, en deze kosten bij niet tijdige betaling te verhogen met de wettelijke rente.
12. SRK verzoekt in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep het bestreden vonnis – het hof begrijpt: ten aanzien van de door [geïntimeerde] bestreden oordelen – te bekrachtigen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties, de nakosten daaronder begrepen, en deze kosten bij niet tijdige betaling te verhogen met de wettelijke rente.
De beoordeling van het principaal en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
Principaal hoger beroep
13. Het geschil in principaal hoger beroep betreft de wijziging van de pensioenovereenkomst tussen SRK en [geïntimeerde] per 1 januari 2017 op twee punten:
- -
-
i) de wijziging van de toeslagregeling voor actieven van onvoorwaardelijk naar voorwaardelijk;
- -
-
ii) de beperking van het pensioengevend salaris ten aanzien van de dertiende maand.
Ook grief 1 in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep heeft hierop betrekking (vgl. hierna r.o. 44).
14. [geïntimeerde] beroept zich voor de wijzing van de toeslagverlening op het dwingendrechtelijke wijzigingsverbod van art. 20 Pensioenwet (Pw).
Art. 20 Pw en de toeslagverlening
15. Art. 20 Pw luidde ten tijde de hier van belang zijnde periode als volgt:
“In geval van een wijziging van een pensioenovereenkomst worden de tot het tijdstip van wijziging opgebouwde pensioenaanspraken en de pensioenrechten niet gewijzigd, behoudens het bepaalde in de artikelen 76, 78, 83 en 134.”
16. De kantonrechter heeft in r.o. 5.1 tot en met 5.21 van het bestreden vonnis geoordeeld dat de toeslagverlening die [geïntimeerde] ontving als onvoorwaardelijk heeft te gelden en onder het dwingendrechtelijke wijzigingsverbod van art. 20 Pw valt, specifiek wat betreft de toekomstige indexatie over de tot het moment van wijziging opgebouwde aanspraken.
16. Met de principale grief 1 betoogt SRK dat de toeslagverlening die [geïntimeerde] tot
1 januari 2017 ontving een voorwaardelijke was die niet onder het wijzigingsverbod van art. 20 PW valt.
16. Deze grief slaagt. Het gaat in deze zaak om een onvoorwaardelijke toeslag met een voorwaardelijk element dat eruit bestaat dat een toeslag wordt verleend zolang aan de pensioenregeling wordt deelgenomen, anders gezegd: de werknemer (nog) deelnemer is aan de pensioenregeling. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 21 april 20232 geoordeeld dat voor een dergelijke toeslag het wijzigingsverbod van art. 20 Pw niet van toepassing is.
19. Kortom, de in geschil zijnde beide wijzigingen kunnen daarom worden getoetst aan art. 7: 613 BW, art. 19 Pw en/of art. 7:611 BW, zoals door SRK betoogd.
19. De vraag is dan wat de wijzigingsmaatstaf is.
Wijzigingsmaatstaf
21. Met de principale grieven 2 tot en met 4 betoogt SRK dat de pensioenregeling rechtsgeldig is gewijzigd op de punten van (i) de wijziging van de toeslagregeling voor actieven van onvoorwaardelijk naar voorwaardelijk en (ii) de beperking van het pensioengevend salaris ten aanzien van de dertiende maand. SRK beroept zich daarbij zowel op (i) de eenzijdige wijzigingsbevoegdheid van art. 7:613 BW en art. 19 Pw als (ii) de eisen van goed werknemerschap (art. 7:611 BW) die aan [geïntimeerde] moeten worden tegengeworpen. SRK maakt geen exclusieve keuze voor een grondslag, zodat de doorgevoerde wijzigingen op beide type grondslagen beoordeeld kunnen worden. Het hof zal dat hierna ook doen.
21. De uitkomst van de toets aan art. 7:611 BW is – zoals hierna in r.o. 22 tot en met 39 zal worden uitgewerkt – dat [geïntimeerde] geen recht meer heeft op ongewijzigde voortzetting van de oude pensioenregeling. Aan toetsing aan de eisen van
art. 7:613 BW en art. 19 Pw komt het hof niet toe omdat – zoals hierna in r.o. 38 tot en met 41 zal worden geoordeeld – [geïntimeerde] niet is gebonden aan een eenzijdig wijzigingsbeding.
Art. 7:611 BW
23. SRK heeft bij brief van 23 oktober 2017 (zie r.o. 4.23) aan [geïntimeerde] voorgesteld de wijzigingen van de pensioenregeling door te voeren. Volgens SRK had [geïntimeerde] deze wijzigingen als goed werknemer moeten aanvaarden.
23. In het arrest van de Hoge Raad van 11 juli 20073 – de zaak Stoof/Mammoet – is geoordeeld over het aanbieden en aanvaarden van een wijziging van de arbeidsvoorwaarden op grond van art. 7:611 BW – een gedragsnorm – als volgt:
“Bij de beantwoording van de vraag tot welke gevolgen een wijziging van de omstandigheden voor een individuele arbeidsrelatie kan leiden, dient immers in de eerste plaats te worden onderzocht of de werkgever daarin als goed werkgever aanleiding heeft kunnen vinden tot het doen van een voorstel tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden, en of het door hem gedane voorstel redelijk is. In dat kader moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen, waaronder de aard van de
gewijzigde omstandigheden die tot het voorstel aanleiding hebben gegeven en de aard en ingrijpendheid van het gedane voorstel, alsmede - naast het belang van de werkgever en de door hem gedreven onderneming - de positie van de betrokken werknemer aan wie het voorstel wordt gedaan en diens belang bij het ongewijzigd blijven van de arbeidsvoorwaarden. Nu de werknemer op deze wijze beschermd wordt tegen onredelijke voorstellen van de werkgever, en nu vervolgens nog
dient te worden onderzocht of aanvaarding van het door de werkgever gedane redelijke voorstel in het licht van de omstandigheden van het geval in redelijkheid van de werknemer gevergd kan worden, is het belang van de werknemer bij een ondanks de veranderde omstandigheden ongewijzigd voortduren van de arbeidsvoorwaarden voldoende gewaarborgd.”
25. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 25 november 2022 – de zaak IFF – geoordeeld4 dat deze benadering ook geldt in gevallen die “collectief van aard zijn”. Deze zaak betreft een wijziging van de pensioenregeling voor alle werknemers van SRK. In die zin gaat het in deze zaak om een wijziging die collectief van aard is.
26. Toepassing van de maatstaf van art. 7:611 BW leidt, kort samengevat, tot de volgende vraagstelling:
a. is er een wijziging van de omstandigheden die voor een goed werkgever aanleiding kan zijn een voorstel tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden te doen?
b. is het voorstel redelijk?
c. en, bij bevestigende beantwoording van beide vragen: kan in redelijkheid van de werknemer gevergd worden het voorstel te aanvaarden?
a. Aanleiding voor het wijzigingsvoorstel
27. Naar het oordeel van het hof was er voor SRK destijds als goed werkgever - gezien de omstandigheden van het geval – aanleiding om een voorstel tot wijziging van de pensioenregeling te doen. Deze omstandigheden komen er in de kern op neer dat het ongewijzigd voortzetten van de oude pensioenregeling zo duur was dat een verantwoorde bedrijfsvoering van SRK serieus in gevaar kwam. Het hof is op dit punt ook van oordeel dat niet tot uitgangspunt kan worden genomen dat de oude pensioenregeling niet uitvoerbaar was. Deze oordelen wordt als volgt toegelicht.
Onuitvoerbaarheid van de oude pensioenregeling
28. SRK voert aan dat het pensioencontract met Nationale Nederlanden per 1 juni 2017 zou aflopen. Nationale Nederlanden was niet bereid dit contract op gelijke of vergelijkbare voorwaarden voort te zetten. Zo was Nationale Nederlanden niet bereid om absoluut onvoorwaardelijke toeslagen voor actieve deelnemers uit te voeren. Nationale Nederlanden was slechts bereid voorwaardelijke toeslagverlening te verzekeren en uit te voeren. Dit volgt uit de e-mail van Nationale Nederlanden aan SRK van 30 maart 2018, die door de kantonrechter verkeerd is uitgelegd. Ook andere verzekeraars waren niet bereid om absoluut onvoorwaardelijke toeslagen voor actieve deelnemers uit voeren. De oude pensioenregeling werd aldus onuitvoerbaar, aldus steeds SRK.
28. Genoemde e-mail van Nationale Nederlanden luidt als volgt:
“Beste Rico,
(…) Ten aanzien van ons standpunt met betrekking tot onvoorwaardelijke indexatie het volgende.
Bij het toekennen van onvoorwaardelijke toeslagverlening heeft de deelnemer een toezegging die wordt vastgelegd in het pensioenreglement. Als pensioenuitvoerder dienen wij deze toezegging gestand te doen. Dit gebeurt door het verwerken van een toeslagverlening voor de deelnemer en het doorbelasten van de indexatiekoopsom aan de werkgever. Echter in het geval de werkgever deze toezegging niet kan nakomen c.q. financieren, of wanneer de werkgever niet meer bestaat, behoudt de deelnemer de onvoorwaardelijke toezegging. Op basis van de
pensioenwet dient de pensioenuitvoerder dit tóch overeenkomstig uit te voeren omdat de deelnemer hiervan geen nadeel mag ondervinden. Dit betekent dat het (financiële) risico bij de verzekeraar zou komen te liggen. Dit risico willen wij als verzekeraar niet dragen. (…)”
30. Het hof verwerpt dit standpunt van SRK. Uit deze e-mail blijkt evident de terughoudendheid van Nationale Nederlanden om een onvoorwaardelijke toeslagverlening voor de deelnemer te verzekeren. Maar dat betekent nog niet (zonder meer) dat een dergelijke verzekering – bij Nationale Nederlanden of elders – niet kon worden afgesloten, al dan niet tegen (zeer) hoge kosten. Zo is in het – hierna verder te bespreken – rapport van VLC & Partners (productie 15 bij conclusie van antwoord) een extra last voor SRK berekend van 1,2 miljoen euro bij ongewijzigde instandhouding van de pensioenregeling. Dit suggereert dat er ook daadwerkelijk (dure) mogelijkheden bestonden om de oude pensioenregeling in stand te laten. Bij deze stand van zaken heeft SRK haar standpunt dat de oude pensioenregeling onuitvoerbaar was onvoldoende onderbouwd.
De kostenstijging bij ongewijzigde voorzetting
31. Naar het oordeel van het hof staat vast dat het ongewijzigd voortzetten van de pensioenregeling zou leiden tot een extreme stijging van de pensioenlasten. Het hof licht dit oordeel toe.
SRK stelt dat de oude pensioenregeling bij Nationale Nederlanden per
1 januari 2017 zou aflopen. Dat is niet door [geïntimeerde] betwist, zodat het hof daarvan uit zal gaan.
In het rapport van VLC & Partners is (onder meer) berekend welke financiële gevolgen het voor SRK zou hebben als de onvoorwaardelijke toeslagverlening (tijdens deelnemerschap) en het pensioengevend zijn van de 13e maand in stand zouden blijven. Het gaat dan om een projectie van de situatie vanaf 1 januari 2017. Het stijgen van de pensioenlasten zou met name liggen in “de lagere rente” (p. 1). [geïntimeerde] betoogt dat uit de jaarverslagen van SRK uit de voorliggende periode 2011-2016 blijkt dat – kort gezegd – de pensioenkosten niet zo dramatisch waren. Het hof gaat hieraan voorbij omdat het als gezegd gaat om de periode daarna, namelijk vanaf 1 januari 2017, dat de (op dat moment te verwachten) lagere rente in belangrijke mate bepalend is voor de stijging van de pensioenlasten in de toekomst en niet is in te zien wat de betekenis van de (oude) jaarverslagen op dit punt is. [geïntimeerde] licht dat niet, althans onvoldoende toe. Voor de stelling dat de stijging van de lasten voor een relevant deel is te wijten aan de stijging van het aantal deelnemers – wat [geïntimeerde] suggereert – ziet het hof geen aanknopingspunten.
De deskundigheid van VLC & Partners om de door haar gemaakte financiële inschatting te maken is tussen partijen niet in geschil. Gesteld noch gebleken is verder dat VLC & Partners fouten heeft gemaakt of partijdig/niet onafhankelijk tot haar inschatting is gekomen. Hiervan uitgaande verwerpt het hof het standpunt van [geïntimeerde] (memorie van antwoord principaal hoger beroep 3.20- 3.27) dat er nog een “deskundige, financiële en actuariële analyse” nodig is “waaruit op een inzichtelijke manier blijkt dat het ongewijzigd voortzetten van de pensioenregeling de continuïteit van SRK in gevaar zou brengen”. Het hof ziet het nut of de noodzaak daarvan niet in. Op dit punt is van belang dat ook de Pensioencommissie geen aanleiding had om aan de inschatting van
VLC & Partners – destijds nog […] & Partners geheten – te twijfelen, maar suggereerde dat “een zorgvuldige beoordeling door de OR van het instemmingsverzoek kan meebrengen dat een derde wordt verzocht de cijfers na te rekenen” (zie r.o. 4.20), waartoe de OR kennelijk geen aanleiding heeft gezien. [geïntimeerde] heeft onvoldoende onderbouwd waarom de gewenste nadere analyse dan toch nodig is.
In het rapport van VLC & Partners staat dat de extra kosten voor het handhaven van de onvoorwaardelijke toeslagverlening (tijdens deelnemerschap) en het pensioengevend zijn van de 13e maand 1,2 miljoen euro zouden bedragen. Dat zou boven op de bestaande lasten komen van 3,4 miljoen euro per jaar. Dat is een stijging van meer dan 45%. Naar het oordeel van het hof bevestigt dit de wezenlijke stijging van de pensioenlasten.
Dat geldt ook als deze stijging wordt bezien als percentage van de totale loonsom. SRK heeft gesteld dat de pensioenlasten voorheen in 2016 18,7% van de totale loonsom vertegenwoordigden en zonder de voorgestelde wijzigingen zouden stijgen naar afgerond 29%, wat neer zou komen op een stijging van de pensioenlasten tot 10,3% van de totale bedrijfskosten. Dit is niet gemotiveerd door [geïntimeerde] bestreden.
Verantwoorde bedrijfsvoering
32. Het hof is verder van oordeel dat de bedrijfsvoering van SRK op zowel de korte als de langere termijn onder druk zou komen te staan indien zij de pensioenregeling ongewijzigd zou voortzetten. Immers, deze voortzetting zou (als gezegd) tot extreme aanvullende kosten leiden. Het was destijds voorzienbaar dat het doorbelasten daarvan aan de Leden Verzekeraars uitermate problematisch zou zijn. Dit wordt als volgt toegelicht.
SRK stelt dat zij voor haar bedrijfsvoering volledig afhankelijk was van de Leden Verzekeraars. De financiering kwam volledig voor hun rekening en de door de juristen van SRK te behandelen zaken waren uitsluitend van deze
Leden Verzekeraars afkomstig. Het financiële rendement voor de
Leden Verzekeraars van de bij SRK ondergebrachte zaken stond ernstig onder druk. Concurrenten van SRK zoals Arag en DAS waren in staat hetzelfde werk tegen minder kosten te doen, anders gezegd: SRK was (te) duur. Ook de financiële resultaten van de Leden Verzekeraars zelf stond onder druk, aldus nog steeds SRK. Dit alles is door [geïntimeerde] niet betwist. Het hof zal daarom uitgaan van deze voorstelling van zaken.
Volgens SRK was de significante kostenstijging in deze context niet aan de Leden Verzekeraars uitlegbaar, was er een groot risico dat zij hun lidmaatschap zouden opzeggen, toegezegde investeringen zouden heroverwegen of zeer substantiële premieverhoging zouden doorvoeren, met als gevolg dat het aantal polissen nog verder zou dalen. Het hof gaat mee in dit standpunt van SRK, omdat dit risico voor de hand ligt. Dat vindt bevestiging in het feit dat dit risico zich ook daadwerkelijk heeft gerealiseerd. Immers, de
Leden Verzekeraars hebben in 2018 – nadat de pensioenregeling al door SRK was gewijzigd en wezenlijk minder duur was geworden – hun lidmaatschap van de Groep Rechtsbijstandverzekering SRK beëindigd omdat SRK te duur was (r.o. 4.10 tot en met 4.12). Deze latere feiten bevestigen dat er ten tijde van de voorgenomen wijzigingen van de pensioenregeling een situatie bestond die uitermate risicovol voor het voortbestaan van SRK was als de kosten van de bedrijfsvoering, waaronder de pensioenlasten, niet wezenlijk omlaag zouden worden gebracht.
33. Kortom, uit het voorgaande volgt dat er voor SRK een zwaarwichtige aanleiding was om aan (ook) [geïntimeerde] een wijzigingsvoorstel te doen ten aanzien van de pensioenregeling.
Is het voorstel van SRK redelijk?
34. Naar het oordeel van het hof was de voorgestelde wijziging van de pensioenregeling redelijk. Het hof licht dat als volgt toe.
De aangeboden pensioenregeling was, hoewel deze minder gunstig was dan de oude regeling, nog steeds een marktconforme regeling. Dit volgt uit het rapport van pensioenadviesbureau Montae. De nieuwe pensioenregeling is ook beter dan die van bijvoorbeeld DAS.
SRK heeft een zorgvuldig medezeggenschapstraject met de OR doorgelopen waarvoor ook een Pensioencommissie is ingesteld, en waarin de voorgestelde wijzigingen nauwkeurig zijn besproken en na advies van de OR zijn aangepast. Ook de OR onderkende het zwaarwegende financiële belang van SRK bij versobering van de pensioenregeling en de evidente risico’s voor SRK bij ongewijzigde instandhouding van de oude regeling.
Van de 279 betrokken werknemers gingen 84% met de gewijzigde regeling akkoord. Slechts twee werknemers, waaronder [geïntimeerde] , hebben deze kwestie aan de rechter voorgelegd,.
Kan van [geïntimeerde] gevergd worden het voorstel te aanvaarden?
35. Naar het oordeel van het hof kon van [geïntimeerde] gevergd worden het redelijke voorstel van SRK te aanvaarden. De situatie van SRK was urgent en zwaarwichtig. Het is juist dat het nadeel van [geïntimeerde] bij toepassing van de nieuwe pensioenregeling ongeveer
€ 20.000,-- zou bedragen, wat niet gering is, maar dit nadeel is van onvoldoende gewicht en betekenis tegenover het zwaarwichtige belang van SRK.
35. [geïntimeerde] heeft nog aangevoerd dat tegenover het betere (oude) pensioen een lager salaris stond, maar het hof verwerpt dit standpunt. Dit standpunt van [geïntimeerde] is gebaseerd op de vergelijking van zijn salaris met het (hogere) salaris van een advocaat in dienstbetrekking bij een commercieel advocatenkantoor. Deze vergelijking is onvoldoende inzichtelijk door [geïntimeerde] uitgewerkt om daar de door hem gewenste conclusies aan te verbinden. Overigens, maar ten overvloede, gaat deze vergelijking naar het oordeel van het hof mank, omdat – zo leert de ervaring – de functie van de advocaat in dienstbetrekking bij een commercieel advocatenkantoor wezenlijk anders is dan die van de advocaat bij SRK.
Slotsom art. 7:611 BW
37. Uit het voorgaande volgt dat van [geïntimeerde] verlangd mocht worden de aangeboden wijziging van de pensioenregeling te aanvaarden. Dat heeft hij ten onrechte niet gedaan.
37. Of de OR niet heeft ingestemd met een eenzijdige wijziging van de pensioenregeling, zoals [geïntimeerde] betoogt, kan echter in het midden blijven omdat het slagen daarvan niet tot een ander oordeel kan leiden over het toepassen van de maatstaf van art. 7:611 BW en de gevolgen daarvan.
37. Bij deze stand van zaken staat art. 7:611 BW in verbinding met art. 3:296 lid 1 BW er aan in de weg om de vordering van [geïntimeerde] tot nakoming van de ongewijzigde verbintenissen uit de arbeidsovereenkomst – zoals de oude pensioenregeling – toe te wijzen Immers, er is voor SRK geen verplichting (meer) om de verbintenissen uit de ongewijzigde pensioenregeling na te komen. Dit volgt uit de ‘aard der verplichting’ van SRK, in de zin van art. 3:296 lid 1 BW. Deze aard komt (mede) tot uitdrukking in art. 7:611 BW, dat werkgever en werknemer verplicht zich jegens elkaar als goed werkgever en goed werknemer te gedragen. Als van de werknemer als goed werknemer gevergd mocht worden de gewijzigde pensioenregeling te aanvaarden, zoals hier aan de orde, kan van de werkgever niet langer worden gevergd – anders gezegd: deze is niet meer verplicht – de verbintenissen uit de ongewijzigde pensioenregeling na te komen. Aldus kan SRK aan [geïntimeerde] de (uiteindelijk eenzijdig gewijzigde) pensioenregeling tegenwerpen.
Eenzijdige wijziging, art. 7:613 BW en art. 19 Pw
40. Tussen partijen is in geschil of tussen hen een eenzijdig wijzigingsbeding in de zin van art. 7:613 BW en art. 19 Pw van toepassing is.
40. De kantonrechter heeft in r.o. 5.49 van het bestreden vonnis geoordeeld dat art. 28 van het Pensioenreglement 2014 (zie r.o. 5.17) een eenzijdig wijzigingsbeding bevat waarop SRK in de verhouding tot [geïntimeerde] een beroep kan doen.
42. [geïntimeerde] betwist onder meer dat de eenzijdige wijzigingsbevoegdheid van art. 28 rechtsgeldig is vastgelegd in de pensioenregeling, waarbij hij er op wijst dat vóór 1 januari 2014 het Pensioenreglement geen wijzigingsbeding kende (memorie van antwoord in principaal hoger beroep onder 3.5).
42. Dit verweer van [geïntimeerde] gaat op. SRK heeft niet gemotiveerd weersproken dat vóór
1 januari 2014 het Pensioenreglement geen wijzigingsbeding kende en heeft verder niets gesteld op grond waarvan kan worden geoordeeld dat [geïntimeerde] toch is gebonden aan het toegevoegde wijzigingsbeding.
Slotsom principaal hoger beroep
44. Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van SRK in het principaal hoger beroep toewijsbaar zijn. Wat partijen overigens hebben aangevoerd kan onbesproken blijven omdat dit niet leidt tot een ander oordeel.
Voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
45. [geïntimeerde] heeft de incidentele grief 1 voorwaardelijk ingesteld, namelijk voor het geval het hof de grieven in het principaal hoger beroep niet verwerpt (memorie van grieven incidenteel hoger beroep onder 4.2). Aan deze voorwaarde is voldaan zodat deze grief hierna zal worden behandeld.
45. Met de grief betoogt [geïntimeerde] dat de OR niet heeft ingestemd met een eenzijdige wijziging van de pensioenregeling. Of deze grief opgaat, kan echter in het midden blijven omdat het slagen daarvan niet tot een ander oordeel kan leiden over het toepassen van de maatstaf van art. 7:611 BW en de gevolgen daarvan (zie hiervoor
r.o. 38).
Onvoorwaardelijk incidenteel hoger beroep
47. De incidentele grief 2 gaat over de collectieve aanwending van de besparing voor SRK door een lagere pensioenpremie in verband met het verhogen van de pensioenrichtleeftijd per 1 januari 2018 door: 1) de wijzigingen per 1 januari 2017 voor wat betreft het partnerpensioen terug te draaien, zodat het partnerpensioen voor alle werknemers per 1 januari 2017 gehandhaafd bleef op 70%; en 2) het resterende bedrag vanaf 2018 te gebruiken voor verhoging van het indexatiebudget voor actieven van 3,7% naar 3,95% per jaar voor de lopende contractperiode (r.o. 5.26). Met deze grief betoogt [geïntimeerde] dat hij niet heeft ingestemd met de wijzigingen van de pensioenregeling per 1 januari 2017 en dat hij dus niet, zoals de werknemers die wel met de wijzigingen hadden ingestemd, profiteert van deze ‘reparatie’.
47. Deze grief faalt omdat [geïntimeerde] als hiervoor is geoordeeld wel aan de wijzigingen van de pensioenregelingen is gebonden – in de zin zoals in r.o. 38 is uiteengezet – en dus evenals de andere gebonden werknemers profiteert van de ‘reparatie’.
Eindconclusie in het principaal en incidenteel hoger beroep
49. Uit het voorgaande volgt dat het principaal hoger beroep slaagt en het incidenteel hoger beroep faalt. Weliswaar had de kantonrechter al een aantal vorderingen van [geïntimeerde] – terecht - afgewezen, maar voor de leesbaarheid zal het hof het bestreden vonnis volledig vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog afwijzen. De ongedaanmakingsvorderingen van SRK zullen worden toegewezen.
49. Bij deze uitkomst past dat [geïntimeerde] zal worden veroordeeld in de kosten van de eerste aanleg en die van het principaal en incidenteel hoger beroep.
Beslissing in het principaal en incidenteel hoger beroep
Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank
Den Haag van 13 augustus 2020,
en opnieuw rechtdoende:
- -
-
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
- -
-
veroordeelt [geïntimeerde] medewerking te verlenen aan het ongedaan maken van alle handelingen die SRK heeft moeten verrichten ter uitvoering van genoemd vonnis;
- -
-
veroordeelt [geïntimeerde] alles wat SRK ter uitvoering van dat vonnis heeft betaald aan SRK terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der betaling tot aan de dag der terugbetaling;
- -
-
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van SRK tot op 13 augustus 2020 begroot op € 441,--;
- -
-
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, aan de zijde van SRK tot op heden begroot op € 85,09 aan kosten exploot, € 772,-- aan griffierecht en € 3.549,-- (3 punten, tarief II) aan salaris advocaat;
- -
-
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep, aan de zijde van SRK tot op heden begroot op € 1.774,50 aan salaris advocaat (50% van 3 punten, tarief II);
- -
-
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan SRK van een bedrag van € 173,-- aan nasalaris , te verhogen met € 90,-- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
- -
-
bepaalt dat binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 90,--, na de datum van betekening, aan deze kostenveroordeling moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen tot aan de dag der algehele voldoening;
- -
-
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.S. van Coevorden, F.J. Verbeek en A.W. Rutten en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 november 2023 in aanwezigheid van de griffier.