Home

Gerechtshof Den Haag, 09-01-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:20, 200.323.906/01

Gerechtshof Den Haag, 09-01-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:20, 200.323.906/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
9 januari 2024
Datum publicatie
25 maart 2025
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2024:20
Formele relaties
Zaaknummer
200.323.906/01

Inhoudsindicatie

Omwonenden van intensieve veehouderijen vorderen in een incident ex artikel 223 Rv vergoeding van de kosten voor het maken van berekeningen van de actuele geurbelasting. Vordering afgewezen, omdat het geen voorziening als bedoeld in artikel 223 Rv betreft en er andere mogelijkheden zijn. Geen schending van artikel 6 EVRM.

Uitspraak

Civiel recht

Team Handel

Zaaknummer hof : 200.323.906/01

Zaaknummer rechtbank : C/09/594148 HA ZA 20-547

Arrest van 9 januari 2024 in het incident ex artikel 223 Rv

in de zaak van

  1. [eiser in incident 1] , wonend in [woonplaats] ,

  2. [eiser in incident 2] , wonend in [woonplaats] ,

  3. [eiser in incident 3] , wonend in [woonplaats] ,

  4. [eiser in incident 4] , wonend in [woonplaats] ,

  5. [eiser in incident 5] , wonend in [woonplaats] ,

  6. [eiser in incident 6] , wonend in [woonplaats] ,

  7. [eiser in incident 7] , wonend in [woonplaats] ,

  8. [eiser in incident 8] , wonend in [woonplaats] ,

  9. [eiser in incident 9] , wonend in [woonplaats] ,

  10. [eiser in incident 10] , wonend in [woonplaats] ,

  11. [eiser in incident 11] , wonend in [woonplaats] ,

  12. [eiser in incident 12] , wonend in [woonplaats] ,

  13. [eiser in incident 13] , wonend in [woonplaats] ,

  14. [eiser in incident 14] , wonend in [woonplaats] ,

  15. [eiser in incident 15] , wonend in [woonplaats] ,

  16. [eiser in incident 16] , wonend in [woonplaats] ,

verweerders in het principaal hoger beroep in de hoofdzaak,

appellant in het incidenteel hoger beroep in de hoofdzaak,

eisers in dit incident,

hierna te noemen: Van der Berg c.s.,

advocaat: mr. W.A. Verbeek, kantoorhoudend in Groningen,

tegen

de Staat der Nederlanden (Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat),

zetelend in Den Haag,

appellant in het principaal hoger beroep in de hoofdzaak,

verweerder in het incidenteel hoger beroep in de hoofdzaak,

verweerder in dit incident,

hierna te noemen: de Staat,

advocaat: mr. E.H.P. Brans, kantoorhoudend in Den Haag.

1 De zaak in het kort

1.1

Dit arrest gaat over de incidentele vordering van [eiser in incident 1] c.s. tot het treffen van een voorlopige voorziening. [eiser in incident 1] c.s. willen dat het hof voor de duur van het hoger beroep bepaalt dat de Staat de kosten moet vergoeden van de berekeningen van de actuele geurbelasting op hun woningen.

1.2

Het hof wijst deze vordering af.

2 Procesverloop in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:

-

de dagvaarding van 9 december 2022, waarmee de Staat in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 14 september 2022;

-

de memorie van grieven van de Staat;

-

de memorie van antwoord in het principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, tevens houdende vermeerdering/wijziging van eis en een incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv van [eiser in incident 1] c.s., met bijlagen;

-

de memorie van antwoord in incident van de Staat.

2.2

Daarna hebben partijen gefourneerd en is een datum voor dit arrest over de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening bepaald.

3 De hoofdzaak als achtergrond

3.1

[eiser in incident 1] c.s. wonen of woonden allen in de directe omgeving van intensieve veehouderijen. Volgens [eiser in incident 1] c.s. vormt stankoverlast van die veehouderijen een ernstige aantasting van hun woongenot en een mogelijke bedreiging van hun gezondheid. Zij verwijten de Staat dat hij hun grondrecht op ongestoord woongenot onvoldoende beschermt en hun belangen, waaronder het belang bij bescherming van hun gezondheid, verwaarloost ten gunste van de economische belangen van de (intensieve) veehouderij. Daarmee schendt de Staat volgens [eiser in incident 1] c.s. zijn verplichtingen die voortvloeien uit artikel 8 EVRM1 en de artikelen 21 en 22 van de Grondwet en handelt hij onrechtmatig. Deze onrechtmatigheid duurt voort zolang de Staat de huidige geurhinderregelgeving onverkort in stand laat. [eiser in incident 1] c.s. leiden hierdoor materiële en immateriële schade. In de hoofdzaak houden zij de Staat voor deze schade aansprakelijk. Zij vorderen in de hoofdzaak een verklaring voor recht dat de Staat onrechtmatig jegens hen handelt zolang hij de huidige geurhinderregeling in stand laat, dat de Staat maatregelen tegen de stankoverlast neemt en dat de Staat wordt veroordeeld om de schade die zij door geurhinder lijden te vergoeden, nader op te maken bij staat2.

3.2

De rechtbank heeft in haar vonnis van 14 september 2022 geoordeeld dat een stankoverlast van 19,4 ou/m3 of hoger een directe en serieuze impact heeft op de kwaliteit van leven waartegen het wettelijk systeem onvoldoende bescherming biedt, en daarmee in strijd is met artikel 8 EVRM. Deze grenswaarde (van 19,4 ou/m3 ) is bij een aantal eisers ( [eiser in incident 1] , [eiser in incident 2] , [eiser in incident 7] , [eiser in incident 8] , [eiser in incident 9] , [eiser in incident 12] , [eiser in incident 14] en [eiser in incident 16] ) niet gerespecteerd. De rechtbank heeft voor recht verklaard dat de Staat tegenover hen onrechtmatig heeft gehandeld en dat hij hun schade moet vergoeden. De Staat is vervolgens veroordeeld tot vergoeding van de schade van die eisers, op te maken bij staat. De overige vorderingen zijn afgewezen. De Staat is veroordeeld in de proceskosten.

3.3

De Staat is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het vonnis. [eiser in incident 1] c.s. hebben op hun beurt incidenteel hoger beroep ingesteld.

4 De incidentele vordering

5 Beoordeling van de incidentele vordering

6 Beslissing