Home

Gerechtshof Den Haag, 19-03-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:464, 200.257.863/02

Gerechtshof Den Haag, 19-03-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:464, 200.257.863/02

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
19 maart 2024
Datum publicatie
31 mei 2024
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2024:464
Formele relaties
Zaaknummer
200.257.863/02

Inhoudsindicatie

Eindarrest. Werkgever moet binnen vier weken ten behoeve van ex-werknemer over een periode van circa 18 maanden een pensioenvoorziening treffen zoals die voor een advocaat in loondienst – met een positie, achtergrond en ervaring als die van werknemer – gebruikelijk is.

Uitspraak

Civiel recht

Zaaknummer hof : 200.257.863/02
Zaaknummer rechtbank : 7067905\ CV EXPL 18-29254

Arrest van 19 maart 2024

in de zaak van

[appellante] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellante,

advocaat: mr. R. de Mooij te Den Haag,

tegen

1. [geïntimeerde] B.V.,

gevestigd te Rotterdam,

2. [geïntimeerde],

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerden,

advocaat: mr. N. Köse-Albayrak te Rotterdam (voorheen mr. H.H. Veurtjes).

Het hof zal partijen hierna noemen [appellante] , en [geïntimeerde] B.V. en [geïntimeerde] en de laatste twee gezamenlijk [geïntimeerde] c.s.

1 De zaak in het kort

Partijen verschillen van mening over de vraag of zij hebben afgesproken dat de werkgever een pensioenvoorziening voor de werkneemster, indertijd werkzaam als advocaat-stagiaire, had moeten treffen of dat de werkgever dit alleen hoefde te doen als dit gebruikelijk was voor advocaten in loondienst. Het eindoordeel van het hof is dat de werkgever voor werkneemster een pensioenvoorziening over de periode van 6 januari 2006 tot 1 juli 2008 moet treffen zoals die voor advocaten in loondienst gebruikelijk is.

2 Procesverloop in hoger beroep

2.1

Na het tussenarrest van het hof van 5 september 2023 (hierna: het tussenarrest) blijkt het verloop van de procedure in hoger beroep uit de volgende stukken:

- de brief met bijlage van [appellante] van 12 januari 2024;

- de brief met akte uitlaten van [geïntimeerde] c.s. d.d. 18 januari 2024.

2.2

In laatstgenoemde brief heeft [geïntimeerde] c.s. bericht dat zij niet aanwezig zal zijn bij de door het hof in zijn tussenarrest gelaste mondelinge behandeling op 23 januari 2024. Ingevolge rov 3.11 van het tussenarrest heeft het hof vervolgens bepaald dat de mondelinge behandeling geen doorgang vindt en het hof zal overgaan tot het wijzen van een eindarrest.

Beoordeling in hoger beroep

2.3

In het tussenarrest heeft het hof, na het horen van getuigen, geoordeeld dat [geïntimeerde] c.s. niet geslaagd is in het ontzenuwen van de voorshands bewezen geachte onvoorwaardelijke afspraak dat voor [appellante] een pensioenverzekering wordt afgesloten (zoals die voor advocaten in loondienst gebruikelijk is). Dit betekent, zo heeft het hof overwogen, dat de vordering van [appellante] in beginsel toewijsbaar is in die zin dat [geïntimeerde] B.V. veroordeeld wordt tot het treffen van een pensioenverzekering over de periode van 6 januari 2006 tot 1 juli 2008 die voor advocaten in loondienst gebruikelijk is.

2.4

Verder heeft het hof overwogen dat de pensioenafspraak voldoende houvast biedt om in onderling overleg een voor [appellante] passende pensioenvoorziening te treffen, ook al hebben partijen destijds niet over concrete bedragen gesproken. In dat verband brengt een redelijke uitleg van de pensioenafspraak mee dat onderzocht wordt welke pensioenvoorziening gebruikelijk is voor een advocaat in loondienst met een vergelijkbare positie, ervaring en achtergrond als die van [appellante] . Ook heeft het hof overwogen problemen te voorzien bij de executie van een toewijzend arrest omdat er tussen partijen geen overeenstemming bestaat hoe [geïntimeerde] B.V. precies aan deze veroordeling zou kunnen voldoen. Het hof heeft partijen daarom verzocht om te omschrijven (en zoveel mogelijk met stukken te onderbouwen) wat met ingang van 6 januari 2006 een voor een advocaat in loondienst – met een positie, achtergrond en ervaring als die van [appellante] – gebruikelijke pensioenverzekering zou zijn geweest en wat - ervan uitgaande dat de pensioenverzekering was aangegaan voor de periode 6 januari tot en met 30 juni 2008 – er thans nodig is om daarin alsnog te voorzien. Het hof heeft ook de mogelijkheid geboden deze kwestie tijdens een mondelinge behandeling met partijen te bespreken, maar deze mondelinge behandeling heeft geen doorgang gevonden (zie hiervoor onder rov. 2.2).

2.5

[appellante] heeft bij brief van 12 januari 2024 aan het hof gezonden een “quick and dirty” berekening van de door haar geleden pensioenschade van € 24.643,-. [geïntimeerde] c.s. heeft in de aan het hof toegezonden akte uitlaten betwist dat deze berekening kan dienen als onderbouwing voor wat een gebruikelijke pensioenvoorziening zou zijn geweest.

2.6

Het hof moet naar aanleiding van bovenstaande correspondentie concluderen dat partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen over hoe [geïntimeerde] B.V. aan de veroordeling zou kunnen voldoen. Dit laat echter, zoals reeds overwogen, onverlet dat de vordering van [appellante] kan worden toegewezen, zoals hierna te melden. Uit de proceshouding van [geïntimeerde] B.V. valt op te maken dat zij niet voornemens is vrijwillig aan de veroordeling te voldoen. Het hof acht daarom aangewezen om de gevorderde dwangsom aan de nakoming te verbinden. Het hof zal aan de te verbeuren dwangsommen een maximum verbinden van € 50.000,-.

2.7

[geïntimeerde] B.V. zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.

2.8

De vordering tot hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde] zal worden afgewezen. [appellante] zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure van [geïntimeerde] in hoger beroep. Omdat [geïntimeerde] en [geïntimeerde] B.V. zich hebben laten bijstaan door dezelfde advocaat (mr. Veurtjes en later mr. Kose-Albayrak) en het verweer en de stellingname in wezen dezelfde is geweest, worden de proceskosten van [geïntimeerde] begroot op nihil.

3 Beslissing

Het hof:

- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter Rotterdam van 14 december 2018, voor zover daarbij de vordering tot het treffen van een pensioenvoorziening is afgewezen en [appellante] in de kosten van de procedure is veroordeeld,

en in zoverre opnieuw rechtdoende:

veroordeelt [geïntimeerde] B.V. om binnen vier weken ten behoeve van [appellante] een pensioenvoorziening over de periode van 6 januari 2006 tot 1 juli 2008 te treffen zoals die voor een advocaat in loondienst – met een positie, achtergrond en ervaring als die van [appellante] – gebruikelijk is, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag of deel van een dag dat [geïntimeerde] B.V. ondanks betekening van dit arrest in gebreke zal blijven aan deze veroordeling te voldoen, -met een maximum van € 50.000,-;

-

veroordeelt [geïntimeerde] B.V. in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellante] tot op 14 december 2018 begroot op € 184,28 aan verschotten en € 112,- aan salaris advocaat;

-

bekrachtigt het vonnis voor het overige;

-

veroordeelt [geïntimeerde] B.V. in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellante] tot op heden begroot op € 457,63 aan verschotten en € 3.642,- aan salaris advocaat en € 178,- aan nakosten;

-

veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] , tot op heden begroot op nihil;

-

verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;

-

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit arrest is gewezen door mrs. M.D. Ruizeveld, C.A. Joustra en R.S. van Coevorden en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2024, in aanwezigheid van de griffier.