Gerechtshof Den Haag, 20-02-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:385, 24/239
Gerechtshof Den Haag, 20-02-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:385, 24/239
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 20 februari 2025
- Datum publicatie
- 3 april 2025
- Zaaknummer
- 24/239
- Relevante informatie
- Art. 225 Gemw, Art. 2:14 Awb, Art. 3:41 Awb, Art. 6:6 Awb, Art. 6:7 Awb, Art. 6:11 Awb, Art. 7:12 Awb
Inhoudsindicatie
Art. 2:14, 3:41, 6:6, 6:7, 6:11, 7:12 Awb. Naheffingsaanslag parkeerbelasting. Uitspraak op bezwaar via e-mailbericht aan belanghebbende gezonden. Belanghebbende heeft kenbaar gemaakt op elektronische wijze voldoende bereikbaar te zijn. De uitspraak op bezwaar is op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt. De termijn voor indiening van het beroepschrift is overschreden. Nu door belanghebbende geen redenen voor verschoonbaarheid van de termijn zijn aangevoerd, heeft de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/239
in het geding tussen:
(gemachtigde: I.N.D.J. Rissema)
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 24 januari 2024, nummer SGR 23/92.
Procesverloop
De Heffingsambtenaar heeft een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Leiden opgelegd ter zake van het parkeren op 11 juni 2022 van een voertuig met het kenteken [kenteken] (het voertuig) aan de [straat] te [woonplaats] , ten bedrage van € 69,40, bestaande uit € 2,80 parkeerbelasting en € 66,60 aan kosten van de naheffing (de naheffingsaanslag).
Belanghebbende heeft op 12 juni 2022 tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 14 juni 2022 heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard.
De gemachtigde van belanghebbende heeft op 21 november 2022 namens belanghebbende een bezwaarschrift ingediend. Bij uitspraak op bezwaar van 7 december 2022 heeft de Heffingsambtenaar dit bezwaar tegen de naheffingsaanslag niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de onder 1.2.2 vermelde uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Er is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 138. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 13 november 2024. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Op 11 juni 2022 om 18.28 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat het voertuig stond geparkeerd op de locatie [straat] te [woonplaats] zonder dat de ter plaatse verschuldigde parkeerbelasting was voldaan. Genoemde locatie is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden aangewezen als parkeerplaats waar op die datum en dat tijdstip slechts mag worden geparkeerd tegen betaling van parkeerbelasting. Vervolgens is de naheffingsaanslag aan belanghebbende opgelegd.
De naheffingsaanslag bedraagt € 69,40, bestaande uit € 2,80 parkeerbelasting en € 66,60 aan kosten van de naheffing.
Belanghebbende heeft op 12 juni 2022 via een zogenoemde DigiD aanmelding bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. In het elektronisch ingediende bezwaarschrift heeft belanghebbende zijn adresgegevens vermeld en bij de contactgegevens zijn e-mailadres vermeld.
Met dagtekening 14 juni 2022 heeft de Heffingsambtenaar uitspraak op bezwaar gedaan en daarbij het bezwaar ongegrond verklaard. De Heffingsambtenaar heeft de uitspraak op bezwaar, geadresseerd aan belanghebbende op het in het onder 2.2 bedoelde bezwaarschrift vermelde adres, naar het door belanghebbende in het bezwaarschrift onder de contactgegevens opgegeven e-mailadres gestuurd. Een schermafdruk van dit e-mailbericht behoort tot de stukken van het geding.
Op 21 november 2022 heeft de gemachtigde van belanghebbende via digitale weg een bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag ingediend namens belanghebbende. In de aanhef van het bezwaarschrift is het volgende vermeld:
“ Inzake: bezwaarschrift
(…)
Betrokkene: [naam belanghebbende]
(…)
Door deze en derhalve tijdig, stel ik, namens de hiervoor genoemde belanghebbende, bezwaar in tegen de naheffingsaanslag met het bovengenoemde aanslagnummer.”
Bij uitspraak op bezwaar van 7 december 2022 heeft de Heffingsambtenaar het onder 2.4 bedoelde bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak op bezwaar vermeldt, voor zover hier van belang:
“U heeft, namens uw cliënt [naam belanghebbende] een tweede keer bezwaar gemaakt, tegen de parkeerbon (naheffingsaanslag) die op 11 juni 2022 is ontvangen. In deze brief leest u mijn beslissing over het tweede bezwaar.
De parkeerbon blijft bestaan
Ik wijs het bezwaar af. De parkeerbon blijft bestaan. Dit betekent dat uw cliënt de parkeerbon
moet betalen. Hieronder leest u waarom het bezwaar niet ontvankelijk is.