Home

Gerechtshof Leeuwarden, 09-08-2001, AB3298, 24-000213-01

Gerechtshof Leeuwarden, 09-08-2001, AB3298, 24-000213-01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
9 augustus 2001
Datum publicatie
9 augustus 2001
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2001:AB3298
Formele relaties
Zaaknummer
24-000213-01

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Parketnummer: 24-000213-01

Arrest d.d. 9 augustus 2001 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden d.d. 1 maart 2001 in de strafzaak tegen:

[Verdachte]

geboren op .........,

wonende te ............,

thans verblijvende in ............,

verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman,

mr T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.

Het vonnis waarvan beroep.

De arrondissementsrechtbank te Leeuwarden heeft de verdachte bij voormeld vonnis op tegenspraak wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en maatregelen en heeft voorts beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen, één en ander als in het vonnis nader omschreven.

Aanwending van het rechtsmiddel.

De verdachte is d.d. 2 maart 2001 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen.

Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.

Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzitting van 26 juli 2001 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.

De beslissing op het hoger beroep.

Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.

Telastelegging.

Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.

Het hof heeft ter terechtzitting op de vordering van de advocaat-generaal de telastegging gewijzigd overeenkomstig die vordering, waarvan een fotokopie aan dit arrest is gehecht.

Vrijspraak.

Het hof acht niet bewezen hetgeen aldus sub 2 primair aan verdachte is telastegelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.

Met betrekking tot de bewezenverklaring van feit 3 primair overweegt het hof het volgende;

Het hof is tot het oordeel gekomen dat ten aanzien van verdachte het primair telastegelegde bewezen is, te weten een poging tot doodslag op een minderjarige, bestaande uit het aangaan van een onbeschermd seksueel contact, wetende dat hij geïnfecteerd was met het HIV-virus. Naar eigen verklaring zou verdachte die besmetting enkele jaren terug hebben opgelopen bij een eenmalig seksueel contact met een voor hem onbekende vrouw. Deze infectie heeft er toe geleid dat hij sedert enkele maanden vóór het litigieuze delict - dat het hof plaatst, mede op grond van de verklaring van verdachte, in of mogelijk kort ná september 1999 - remmingsmedicijnen heeft moeten gebruiken en ook sedert dat tijdstip op de hoogte is van de mogelijkheid een ander, bij een onbeschermd seksueel contact - in casu is er sprake van een genito-anaal contact - te infecteren. Met betrekking tot het litigieuze contact is er naar het oordeel van het hof sprake van de aanmerkelijke kans dat zo een contact leidt tot een infectie met het HIV-virus. Deze infectie leidt op zich niet tot de dood maar wel tot het risico de aandoening A(cquired I(mmuno) D(eficiency) S(yndrome) te krijgen welke aandoening in beginsel (nog steeds) als dodelijk moet worden aangemerkt. Het hof neemt zulks aan op basis van het rapport van de deskundige prof. Danner van het VU-ziekenhuis te Amsterdam. Deze deskundige verklaart op een vraag van de officier van justitie of het slachtoffer [slachtoffer 1] door de litigieuze handelingen van verdachte met het slachtoffer kan worden besmet (met het HIV-virus): "ja, zonder enige wetenschappelijke twijfel", daarbij nog aantekenend dat bij genito-anaal verkeer de kansen op besmetting groter zijn dan bij genito-vaginaal verkeer omdat het anaal slijmvlies niet zo goed bestand is tegen wrijfkrachten en er gemakkelijk micro-traumata ontstaan die bloeden, wat de kans op besmetting onmiddellijk verhoogt. Met betrekking tot het risico na een HIV-besmetting de aandoening AIDS te krijgen, meldt de deskundige: "Na feitelijke besmetting met HIV komt het in een overgrote meerderheid der gevallen na een gemiddelde incubatietijd van zo'n 6-10 jaar tot een zodanige afweerstoornis dat anti-HIV behandeling nodig is om verdere stoornis te voorkomen die tot AIDS zou leiden" en: " het is op dit moment nog niet duidelijk of deze (behandeling) het optreden van AIDS inderdaad blijvend kan voorkomen".

In aanmerking nemend dit door de deskundige aangeduide risico overweegt het hof met betrekking tot de vraag of ten aanzien van verdachte kan worden gezegd dat hij een als aanmerkelijk aan te duiden risico heeft genomen bij dat contact, dat er in beginsel ruimte is voor een waardering van kans op het gevolg doch niet in overwegende mate, aangezien er naar het oordeel van hof sprake is van een juridisch-normatief begrip waarin meer factoren dan louter kansberekening een rol spelen. Het juridische begrip 'in aanmerkelijke mate' vindt mede zijn vertaling in de kans dat het gevolg zal intreden.

Dit speelt met name in het geval dat er sprake is van een seksueel contact met weinig tot geen risico op besmetting.

In het onderhavige geval staat vast dat verdachte ruim voor het seksueel contact met [slachtoffer 1] was besmet met het HIV-virus, dat hij dientengevolge, naar eigen verklaring, op de hoogte was met die besmetting en de risico's kende die onbeschermd seksueel contact oplevert en nochtans dit contact in de vorm als eerder aangeduid, is aangegaan. Mede gezien het oordeel van de deskundige kan naar de mening van het hof worden gezegd dat verdachte aldus willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het gevolg zou kunnen intreden. Derhalve kan de opzet - in voorwaardelijke zin - worden geacht te zijn bewezen.

Bewezenverklaring.

(zie de aangehechte, uitgestreepte telastelegging)

Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld sub 1 primair, sub 2 subsidiair en sub 3 primair meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.

Kwalificatie.

Hetgeen het hof als bewezen heeft aangenomen levert respectievelijk op de misdrijven:

1 primair en 2 subsidiair telkens: Medeplegen van verkrachting;

3 primair: Poging tot doodslag.

Strafbaarheid.

Het hof acht verdachte te dezer zake strafbaar, nu ten opzichte van hem geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafmotivering.

De rechtbank heeft de verdachte ter zake van medeplegen van verkrachting en een tweetal pogingen tot doodslag door onbeschermd seksueel contact te hebben met twee minderjarige jongens, terwijl hij wist dat hij met het HIV-virus besmet was, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren. De verdachte is in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft, met betrekking tot dezelfde feiten als door de rechtbank bewezenverklaard, gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot dezelfde gevangenisstraf van vijf jaren.

Het hof heeft in hoger beroep - met bewezenverklaring van twee gevallen van het medeplegen van verkrachting en één poging tot doodslag door onbeschermd seksueel contact te hebben met een minderjarige jongen - de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon van de verdachte. Het hof

heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

Verdachte heeft op verschillende momenten ter bevrediging van zijn lustgevoelens een tweetal minderjarige jongens in zijn woning ontvangen, welke daar door een volwassen man waren gebracht. Verdachte heeft steeds seksuele handelingen met deze jongens verricht, terwijl deze handelingen telkens (mede) bestonden uit het onbeschermd seksueel binnendringen van het lichaam van die jongens. Ten tijde van deze handelingen wist verdachte dat hij met het HIV-virus besmet was, terwijl hij bovendien wist dat onbeschermd seksueel contact risico's oplevert - hoe gering wellicht ook onder bepaalde omstandigheden - en nochtans is hij deze contacten aangegaan, zonder dat de bij deze seksuele contacten betrokkenen op de hoogte waren van het feit dat hij besmet was met het HIV-virus.

Vaststaat dat tenminste in een tweetal gevallen sprake was van gedwongen seksueel verkeer en dat degene die de jongens had gebracht actief heeft deelgenomen aan de seksuele handelingen. Het is algemeen bekend dat dergelijke feiten ernstige schade aan de lichamelijke en psychische ontwikkeling van de slachtoffers toebrengen. Reeds enkel op grond van dergelijke aantastingen van de lichamelijke en psychische integriteit acht het hof een vrijheidsbenemende straf van zeer lange duur op zijn plaats.

Verdachte heeft zich echter bovendien nog schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door één van de slachtoffers diens penis in zijn anus te laten brengen, aldus het risico nemend dat hij het slachtoffer met het HIV-virus zou besmetten, terwijl het - blijkens het rapport van voormelde deskundige - in een overgrote meerderheid der gevallen komt tot een zodanige afweerstoornis dat anti-HIV behandeling nodig is om verdere stoornis te voorkomen die tot AIDS zou leiden. En hoewel thans vaststaat dat voormeld seksueel contact niet heeft geleid tot besmetting met HIV-virus bij het slachtoffer, heeft betrokkene langdurig in onzekerheid moeten leven alvorens dat definitief vast kwam te staan, hetgeen naar het hof aanneemt een zware psychische belasting voor hem moet hebben opgeleverd, welke verdachte volledig kan worden toegerekend.

Ook vanuit maatschappelijk oogpunt is verdachtes handelwijze volstrekt ontoelaatbaar. Verdachtes handelingen raken immers niet slechts beide slachtoffers maar hebben ook in het algemeen een forse impact, nu door dergelijke handelingen een in beginsel dodelijke aandoening kan worden verspreid, hetgeen gevoelens van onrust en onveiligheid versterkt.

Over verdachte is gerapporteerd door de psychiater R. Vriezema. Hij komt tot de conclusie dat bij verdachte een persoonlijkheidsstoornis met ontwijkende en narcistische trekken bestaat. Voorts wordt door hem gesteld dat in voor verdachte verleidende omstandigheden recidive in de toekomst niet is uit te sluiten.

Verdachte is niet eerder veroordeeld.

Op grond van het hiervoor overwogene acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren passend.

Motivering van de beslissingen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen.

De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft zich, overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering, door een schriftelijke opgave bij de advocaat-generaal binnen de grenzen van haar eerste vordering in het geding in hoger beroep gevoegd.

De vordering van voormelde benadeelde partij tot een totaalbedrag van fl. 50.404,75 bestaat - blijkens het voegingsformulier, met bijlage, en een faxbericht van Diesfeldt Advocaten van 14 februari 2001 - uit een bedrag van fl. 50.000,-- aan door de benadeelde partij geleden immateriële schade, een bedrag van fl. 216,-- in verband met gemaakte reiskosten en een bedrag van fl. 188,75 in verband met kosten van rechtsbijstand.

Het hof overweegt dat vaststaat dat door de sub 1 primair en sub 2 subsidiair bewezenverklaarde feiten door de benadeelde partij schade is geleden.

Het hof overweegt met betrekking tot de verschillende schadeposten het volgende:

Voor wat betreft de gemaakte reiskosten is het hof van oordeel dat niet duidelijk is in welk verband deze kosten zijn gemaakt, zodat de vordering van de benadeelde partij op dit punt naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding en mitsdien dient de benadeelde partij voor wat betreft deze kosten, gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid van het Wetboek van Strafvordering, in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, met bepaling dat de benadeelde partij haar vordering voor wat betreft deze kosten slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft immateriële schade toegewezen bij wege van voorschot en wel tot een bedrag van fl. 10.000,--. De vordering is van de zijde van verdachte niet weersproken. Nu het hof voorts de immateriële schade voorshands tot voormeld bedrag aannemelijk acht, zal het hof de vordering in zoverre bij wege van voorschot toewijzen. Het hof is van oordeel dat de vordering voor wat betreft de immateriële schade overigens in beginsel niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding en mitsdien dient de benadeelde partij, gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid van het Wetboek van Strafvordering in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, met bepaling dat de benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Het hof zal verdachte voorts als in hoofdzaak in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op fl. 94,37, zijnde een halvering van het opgevoerde totaalbedrag, gelet op de omstandigheid dat het voormeld bedrag van fl. 188,75 ook is opgenomen in het voegingsformulier dat is ingebracht in de zaak tegen [medeverdachte], parketnummer 24-000267-01.

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich, overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering, door een schriftelijke opgave bij de advocaat-generaal binnen de grenzen van haar eerste vordering in het geding in hoger beroep gevoegd.

De vordering van voormelde benadeelde partij tot een totaalbedrag van fl. 5.577,77 bestaat - blijkens het voegingsformulier, met bijlagen - uit een bedrag van fl. 5000,-- aan door de benadeelde partij geleden immateriële schade en uit een bedrag van fl. 577,77 in verband met kosten van rechtsbijstand.

Het hof overweegt dat vaststaat dat door de sub 3 primair bewezenverklaarde feit door de benadeelde partij schade is geleden.

De vordering is van de zijde van verdachte niet weersproken. Derhalve kan deze worden toegewezen in voege als na te melden.

Het hof zal verdachte als de in het ongelijk gestelde partij voorts veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op fl. 674,73, welk bedrag afwijkt van het bedrag van fl. 577,77 dat in het voegingsformulier is opgenomen, nu dat totaalbedrag een kennelijke misrekening bevat voor wat betreft de in rekening gebrachte BTW.

Toepassing van wetsartikelen.

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 242 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

De uitspraak.

HET HOF,

RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP:

vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:

verklaart het verdachte als voormeld sub 2 primair telastegelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;

verklaart het verdachte als voormeld sub 1 primair, sub 2 subsidiair en sub 3 primair telastegelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart deze feiten en verdachte deswege strafbaar;

veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren;

beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;

verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld sub 1 primair, sub 2 subsidiair en sub 3 primair meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;

verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in haar vordering voor zover deze een bedrag van fl. 216,-- aan reiskosten betreft;

bepaalt dat de benadeelde partij haar vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;

wijst voor wat betreft de immateriële schade bij wege van voorschot toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij 1], wonende te ..........., tot een bedrag van fl. 10.000,-- (zegge: tienduizend gulden);

verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering voor zover deze het hiervóór bij wege van voorschot toegewezen bedrag aan immateriële schade te boven gaat;

bepaalt dat de benadeelde partij haar vordering voor wat betreft de immateriële schade slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;

veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot op deze uitspraak begroot op fl. 94,32 (zegge: vierennegentig gulden en tweeëndertig cent) - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;

legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van fl. 10.000,-- (zegge: tienduizend gulden) ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1], wonende te .........., met bevel voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis voor de duur van éénhonderd dagen zal worden toegepast;

verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van dat bedrag doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen;

wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1], wonende te .........., tot een bedrag van fl. 5.000,-- (zegge: vijfduizend gulden);

veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot op deze uitspraak begroot op fl. 674,73 (zegge: zeshonderdvierenzeventig gulden en drieënzeventig cent) - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;

legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van fl. 5.000,-- (zegge: vijfduizend gulden) ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], wonende te ............, met bevel voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis voor de duur van vijftig dagen zal worden toegepast;

verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van dat bedrag doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.

Dit arrest is aldus gewezen door mrs Zwerwer, raadsheer, als voorzitter, Gorter en Pennink, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr Pullens als griffier.

type: SP