Home

Rechtbank Leeuwarden, 01-03-2001, AB0355, 17/080228

Rechtbank Leeuwarden, 01-03-2001, AB0355, 17/080228

Gegevens

Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Datum uitspraak
1 maart 2001
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:RBLEE:2001:AB0355
Formele relaties
Zaaknummer
17/080228

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank Leeuwarden

Sector strafrecht

VERKORT VONNIS

Uitspraak: 1 maart 2001

Parketnummer: 17/080228-00

VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op 1951 te [geboortegemeente],

wonende te [woonplaats en adres],

thans gedetineerd in de PI De Wieling, locatie De Marwei te Leeuwarden.

De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 15 februari 2001.

De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.

TELASTELEGGING

Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.

In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

NADERE BEWIJSOVERWEGING

De raadsman heeft onder meer als verweer gevoerd dat het onder 2. primair en 3. primair telastegelegde niet bewezen kan worden verklaard omdat verdachte weliswaar enige kans heeft aanvaard, maar deze kans niet als aanmerkelijk is te beschouwen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het begrip ‘aanmerkelijk’ belangrijk, groot of aanzienlijk betekent, terwijl uit de zich in het dossier bevindende brieven van prof. dr. S.A. Danner, werkzaam in het VU-ziekenhuis, blijkt dat de statistische kans op besmetting met het HIV-virus varieert van 1 : 250 tot 1 : 10.000 per seksueel contact, terwijl vervolgens de kans dat zich vervolgens bij de slachtoffers de ziekte AIDS zal ontwikkelen wordt geschat tussen 10 en 80 %. De raadsman is van mening dat deze statistische kans zo klein is dat niet gesproken kan worden van een aanmerkelijke kans.

De rechtbank volgt deze redenering van de raadsman ten aanzien van de opzet niet. Naar het oordeel van de rechtbank miskent de raadsman dat het begrip ‘aanmerkelijke kans’ niet een objectief, absoluut, door de statistiek bepaald begrip is. Het betreft een juridisch-normatief begrip dat wordt bepaald door de mate van maatschappelijke toelaatbaarheid van het intreden van bepaalde gevolgen door het verrichten van bepaalde handelingen. Dit houdt in dat, naarmate de gevolgen van bepaalde handelingen onaanvaardbaarder worden, des te kleiner - statistisch gezien - de risico’s zijn die mogen worden gelopen. In zoverre is de term ‘aanmerkelijk’ behalve een normatief, evenzeer een relatief begrip.

Hieruit volgt dat het begrip ‘voorwaardelijk opzet’ gedefinieerd dient te worden als het verrichten van een handeling/gedraging, terwijl men zich bewust is van de omstandigheid dat deze handeling/gedraging de maatschappelijk ontoelaatbare kans op het intreden van een bepaald gevolg in het leven roept.

In de onderhavige zaak staat vast dat de verdachte besmet was met HIV (=Human Immunodeficiency Virus) en dat hij daarvan ten tijde van het plegen van de feiten op de hoogte was. Ook staat vast dat de verdachte geen beschermende maatregelen heeft getroffen toen hij seksueel contact had met de beide slachtoffers en dat hij de slachtoffers niet op de hoogte heeft gesteld van zijn besmetting. Verdachte mag niet alleen bekend worden verondersteld met de consequenties van zijn besmetting, het mag naar het oordeel van de rechtbank inmiddels als een feit van algemene bekendheid worden verondersteld dat de maatschappelijke bezorgdheid rond HIV en AIDS (=Acquired Immono Deficiency Syndrome) buitengewoon groot genoemd mag worden, gelet op de reeds jaren durende zeer uitgebreide voorlichtingscampagnes. Deze zijn gericht op het voorkómen van verdere besmettingsgevallen, zulks door het benadrukken van het belang van veilige vormen van seksueel contact, alsmede door het wijzen op de mogelijke, zeer ernstige consequenties van het besmet raken met HIV, namelijk het ontwikkelen van de dodelijke ziekte AIDS. Bij de huidige stand van de medische wetenschap moet er daarom van worden uitgegaan dat het HIV-virus op termijn dodelijk is. Hieruit kan niet anders dan worden afgeleid dat de risico’s van het hebben van onbeschermde seksuele contacten terwijl men weet besmet te zijn met HIV, zeker in die gevallen waarin de partner niet op de hoogte wordt gesteld van de besmetting, maatschappelijk gezien als volstrekt ontoelaatbaar moet worden beschouwd.

De consequentie hiervan is dat als de verdachte, wetende dat hij met HIV besmet is, niettemin onbeschermd seksueel contact heeft met de beide slachtoffers die hij omtrent zijn besmetting onwetend laat, hij daarmee per definitie bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt op de dood van zijn slachtoffers.

BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht het onder 1. primair, 2. primair en 3. primair telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:

1. primair:

hij in het jaar 1999 (ten tijde van het eerste bezoek van [slachtoffer 1] aan verdachte) te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een ander, te weten met [mededader], door geweld of andere feitelijkheden [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader zijn, verdachtes, penis door voornoemde [slachtoffer 1] in de mond laten nemen en/of zich laten pijpen door voornoemde [slachtoffer 1] en verdachtes mededader zijn penis in de mond laten nemen door voornoemde [slachtoffer 1] en/of zich laten pijpen door voornoemde [slachtoffer 1] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden uit het opzettelijk met kracht duwen en/of brengen door verdachtes mededader van het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] naar de penis van verdachte en uit het opzettelijk, door dwingend taalgebruik, voornoemde [slachtoffer 1] dwingen zich uit te kleden en verdachtes mededader en verdachte te pijpen, zulks terwijl [slachtoffer 1] duidelijk door zijn lichaamstaal te kennen had gegeven geen seksuele handelingen te willen verrichten en uit het opzettelijk, door gebruik te maken van verdachtes en verdachtes mededader fysieke en psychische overwicht op voornoemde [slachtoffer 1], brengen van [slachtoffer 1] in een toestand waarin hij zich niet kon of durfde te onttrekken aan bovenomschreven seksuele handelingen;

2. primair

hij in de periode van 15 mei 1999 tot en met 2 november 2000 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, meermalen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, opzettelijk, terwijl verdachte telkens wist dat hij besmet was met het h.i.v.-virus, zijn penis in de mond van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gebracht en/of zich door voornoemde [slachtoffer 1] heeft laten pijpen tot het moment waarop hij, verdachte, bijna ejaculeerde en aldus waarschijnlijk met het h.i.v.-virus besmet voorvocht en/of sperma en/of bloed in de mond van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf telkens niet is voltooid;

3. primair

hij in de periode van 15 mei 1999 tot en met 2 november 2000 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, opzettelijk, terwijl verdachte wist dat hij besmet was met het h.i.v.-virus, zijn penis in de mond van voornoemde [slachtoffer 2] heeft gebracht, en/of zich door voornoemde [slachtoffer 2] heeft laten pijpen tot het moment waarop hij, verdachte, bijna ejaculeerde en aldus waarschijnlijk met het h.i.v.-virus besmet voorvocht en/of sperma en/of bloed in de mond van voornoemde [slachtoffer 2] heeft gebracht en door voornoemde [slachtoffer 2] zijn penis in zijn, verdachtes, anus heeft laten brengen/duwen, en aldus mogelijk met het h.i.v.-virus besmet bloed uit zijn anus met de penis van voornoemde [slachtoffer 2] in aanraking heeft gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

KWALIFICATIE

Het bewezene levert op de misdrijven:

1. primair: Medeplegen van verkrachting;

2. primair: Poging tot doodslag, meermalen gepleegd;

3. primair: Poging tot doodslag.

STRAFBAARHEID VERDACHTE

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

STRAFMOTIVERING

De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:

- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;

- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;

- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en het rapport omtrent een psychiatrisch onderzoek, d.d. 12 december 2000 opgemaakt door R. Vriesema, psychiater;

- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het onder 1. primair, 2. primair en 3. primair telastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.

Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan poging tot doodslag en een verkrachting in vereniging met een ander. Verdachte heeft onbeschermd seksueel contact gehad met twee ter prostitutie aangeboden jongens van 13 jaar en 16 jaar, terwijl hij op dat moment wist dat hij besmet was met HIV. Naar de huidige stand van de medische wetenschap leidt een dergelijk contact tot een kans op besmetting met dit virus, dat leidt tot de dodelijke ziekte AIDS. In het bijzijn van een volwassen man, die de jongen aanzette tot de seksuele handelingen, had verdachte in zijn woning orogenitaal contact met de jongen, niettegenstaande het feit dat de jongen niet wilde meewerken.

Verdachte is ernstig te kort geschoten in de zorgplicht om verspreiding van HIV te voorkomen en heeft aldus levens van anderen in de waagschaal gesteld. Het bewezenverklaarde houdt een grove miskenning in van de rechten van de jongens op de integriteit van hun lichaam in alle opzichten. Verdachte komt mitsdien in aanmerking voor een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.

Kort na de aanhouding heeft verdachte bekend seksueel contact te hebben gehad met de jongens, maar hij is dit later gaan ontkennen. Uit de psychiatrische rapportage over verdachte blijkt dat bij hem een sterke neiging tot loochening aanwezig is. Er bestaat geen psychiatrische aandoening bij verdachte, maar wel een persoonlijkheidsstoornis met afsplitsing van de gevoelens en partiële uitval van de gewetensfunctie, aldus de psychiater.

De recidivekans wordt niet uitgesloten geoordeeld in geval van voor verdachte verleidende omstandigheden. Verdachte wordt niet verminderd toerekeningsvatbaar geacht. Een echte behandelmotivatie wordt bij verdachte niet geconstateerd. De conclusies van de psychiater neemt de rechtbank over en maakt die tot de hare.

Alles overziend acht de rechtbank het strafvoorstel van de officier van justitie passend.

BENADEELDE PARTIJEN

[Slachtoffer 1] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier, met een aanvulling d.d. 14 februari 2001, bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van de aan verdachte onder 1. primair en 2. primair telastegelegde en bewezenverklaarde feiten alsmede de gronden waarop deze berust.

De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat door de benadeelde in ieder geval een schade van ƒ 10.000,= is geleden en dat deze in zodanig verband staat met de door verdachte gepleegde strafbare feiten, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank zal dit deel van de vordering bij wijze van voorschot toekennen.

De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.

De rechtbank is ten aanzien van het meer gevorderde van oordeel dat dit niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. De benadeelde partij zal in dit deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard en dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

[Slachtoffer 2] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 3. primair telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.

De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.

De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.

TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 242 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT

RECHTDOENDE:

Verklaart het onder 1. primair, 2. primair en 3. primair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.

Veroordeelt verdachte te dier zake tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.

Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.

Wijst bij wijze van voorschot een bedrag van ƒ 10.000,= (zegge: tienduizend gulden) toe aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te [adres en woonplaats], en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij, met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op ƒ 94,38.

Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], te betalen een som geld ten bedrage van ƒ 10.000,= (zegge: tienduizend gulden), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 100 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.

Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ƒ 10.000,= ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te [adres en woonplaats], toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van ƒ 5.000,= (zegge: vijfduizend gulden), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op ƒ 577,77.

Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], te betalen een som geld ten bedrage van ƒ 5.000,= (zegge: vijfduizend gulden), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 50 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.

Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ƒ 5.000,= ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.

Dit vonnis is gewezen door mr. O. Anjewierden, voorzitter, mr. C.E.M. Daan-van Brink en mr. J.Y.B. Jansen, rechters, bijgestaan door mr. H.A. Attema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 maart 2001.