Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 19-12-1997, AV9234, 96/1272

Gerechtshof 's-Gravenhage, 19-12-1997, AV9234, 96/1272

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
19 december 1997
Datum publicatie
4 april 2013
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:1997:AV9234
Zaaknummer
96/1272
Relevante informatie
37d OB

Uitspraak

UITSPRAAK

Op het beroep van X te Y tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Z van de Belastingdienst, betreffende na te noemen naheffingsaanslag.

1. Naheffingsaanslag en bezwaar

1.1. Blijkens aanslagbiljet, gedagtekend 25 april 1995, aanslagnummer o is aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd over het tijdvak 1 januari 1994 tot en met 31 december 1994 van f 1.192.196 aan enkelvoudige belasting. De berekende heffingsrente bedraagt f 19.042.

1.2. Deze naheffingsaanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, door de Inspecteur bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

2. Loop van het geding

2.1. Belanghebbende is van bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmede is van belanghebbende door de griffier een griffierecht geheven van f 75. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 31 oktober 1997, gehouden te 's-Gravenhage. Aldaar zijn verschenen belanghebbendes gemachtigde A, belastingadviseur te B, vergezeld van een kantoorgenoot, C, en D, belastingadviseur te F, alsmede namens de Inspecteur G die tot zijn bijstand was vergezeld van H.

2.3. Partijen hebben ieder ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden aangemerkt.

Belanghebbendes gemachtigde heeft voorts zijn pleitnota op enkele punten aangevuld. Daartoe heeft hij ter zitting overgelegd een stuk met het opschrift 'aanvullingen pleitnota'. ook de inhoud van laatstgenoemd stuk moet als hier ingelast worden aangemerkt. Ter zitting zijn voorts door belanghebbendes gemachtigde acht stukken overgelegd, zulks zonder bezwaar van de kant van de wederpartij, aan wie ter zitting de gelegenheid is gegeven van de inhoud daarvan kennis te nemen en zich daarover uit te laten. Voornoemde stukken, waarvan de inhoud eveneens als hier ingelast moet worden aangemerkt, zijn door de griffier gekenmerkt 1 tot en met 8.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende is een instelling welke is toegelaten om op de voet van de Woningwet werkzaam te zijn in het belang van de volkshuisvesting. Als zodanig beheert en exploiteert zij onder meer ten titel van verhuur woningen binnen de gemeenten V en W. Ultimo 1994 bedraagt het totale aantal door belanghebbende te verhuren woningen 5.595. Deze exploitatie omvat diverse administratieve werkzaamheden alsmede algemene en uitvoerende werkzaamheden ten behoeve van de verhuur.

Voorts verricht belanghebbende technische werkzaamheden die verband houden met onder meer renovatie en onderhoud van de te verhuren panden. Zij is ondernemer in de zin der Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet).

3.2. Op 30 december 1994 richt belanghebbende een stichting op, genaamd: U (hierna ook: U), met als plaats van vestiging V. Deze stichting heeft ten doel het beheer en de exploitatie van de (register)goederen en andere vermogensbestanddelen die haar door belanghebbende zijn overgedragen dan wel in gebruik zijn gegeven of ten aanzien waarvan zij het recht van erfpacht of vruchtgebruik heeft verkregen. Het bestuur van deze stichting bestaat uit ten minste drie personen, die worden benoemd door belanghebbende. Laatstgenoemde stelt ook het aantal bestuursleden vast. U neemt bij het vervreemden, het bezwaren en het beheer van de registergoederen de bepalingen van het Besluit Beheer Sociale Huurwoningen (BBSH) in acht.

3.3. Eveneens op 30 december 1994 levert belanghebbende ter uitvoering van een daartoe met U gesloten overeenkomst voor de duur van tien jaren de erfpacht, gevestigd op de volgende registergoederen:

a) percelen grond ter grootte als na kadastrale meting zal blijken, waarop gerealiseerd 49 woningen, plaatselijk bekend te V: xxx

b) percelen grond ter grootte als na kadastrale meting zal blijken, waarop gerealiseerd 26 woningen, plaatselijk bekend te V: xxx

c) percelen grond ter grootte als na kadastrale meting zal blijken, waarop gerealiseerd respectievelijk te realiseren 88 woningen, plaatselijk bekend te V: xxxx

3.4. De canon bedraagt f 1.083.440 per jaar. Evengenoemde registergoederen worden (en mogen ook slechts worden) aangewend voor de verhuur van woonruimte overeenkomstig de,normen van belanghebbende bij de verhuur van soortgelijke woonruimte. Behoudens 56 van de onder c) genoemde 88 woningen zijn al deze woningen in de loop van 1993 en 1994 op basis van evenzovele daartoe afgesloten huurcontracten overeenkomstig de bestemming in gebruik genomen. Voor elke van de in een tijdvak van aangifte voor de verhuur in gebruik genomen woningen heeft belanghebbende de ingevolge artikel 3, lid 1, letter h, van de Wet verschuldigde omzetbelasting berekend en begrepen in de aangifte over het desbetreffende tijdvak.

3.5. Ter zake van de onder 3.3 genoemde vestiging van het recht van erfpacht heeft belanghebbende, nu het betreft leveringen van goederen in de zin van artikel 3, lid 2, van de Wet, die plaatshebben vóór, op of uiterlijk twee jaren na de eerste ingebruikneming van die goederen, f 1.412.536 aan omzetbelasting op aangifte voldaan.

3.6. Als gevolg van de onder 3.3 bedoelde vestiging van erfpacht is U getreden in alle rechten en verplichtingen voortkomende uit de bestaande huurovereenkomsten ter zake van de desbetreffende woningen. Een schriftelijke mededeling van gelijke strekking heeft belanghebbende ter informatie gestuurd aan de huurders van die woningen. Belanghebbende is voorts door U gemachtigd de verschuldigde huurpenningen in ontvangst te nemen. Per kwartaal wordt de aldus geïnde huur aan U afgedragen.

3.7. Belanghebbende en U hebben in verband met de onder 3.3 genoemde vestiging van het recht van erfpacht op 16 januari 1995 een zogenoemde beheersovereenkomst gesloten ingevolge welke overeenkomst belanghebbende onder meer tegen vergoeding ten behoeve van U administratieve werkzaamheden en algemene en uitvoerende werkzaamheden in verband met de verhuur van de woningen verricht. ook verricht belanghebbende op grond van deze overeenkomst technische werkzaamheden, waaronder begrepen renovatie, incidenteel en planmatig onderhoud en het uitvoeren van toezicht op de uitvoering van door derden verrichte werkzaamheden.

3.8. Zich op het standpunt stellend dat belanghebbende ten onrechte in verband met de levering als bedoeld in artikel 3, lid 2, van de Wet, een bedrag van f 1.181.206 als zogenoemde herzieningsbelasting in mindering heeft gebracht op de verschuldigde belasting, heeft de Inspecteur dit bedrag in de onderwerpelijke naheffingsaanslag begrepen. Het resterende bedrag van de naheffingsaanslag ad f 10.990 is niet in geschil.

4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur terecht tot een bedrag van f 1.181.206 de onderwerpelijke naheffingsaanslag heeft opgelegd, hetgeen belanghebbende bestrijdt, doch de Inspecteur staande houdt.

4.2. Van de kant van belanghebbende is -samengevat weergegeven- het volgende betoogd.

4.2.1. Nu de Inspecteur in het vertoogschrift te kennen heeft gegeven zijn aanvankelijk ingenomen primaire stelling, dat in het onderwerpelijke geval sprake is van een fiscale eenheid in de zin der Wet, niet te handhaven, komen de gronden van het beroep zoals deze zijn verwoord in de onderdelen 3 tot en met 6 van het beroepschrift te vervallen.

4.2.2. Met betrekking tot de nieuwe primaire stelling van de Inspecteur dat op de onderhavige transacties het bepaalde in artikel 31 van de Wet toepassing vindt, stelt belanghebbende zich op het standpunt dat die regeling, bezien in het licht van de desbetreffende bepalingen van de Zesde EG-richtlijn inzake omzetbelasting en de jurisprudentie van de Hoge Raad, alleen toepassing vindt indien de persoon van de ondernemer verandert. Als ter gelegenheid van de overdracht iets met de onderneming zelf gebeurt, bijvoorbeeld een belangrijke inkrimping plaats heeft, valt de overdracht niet buiten de heffing. Het moet ervoor worden gehouden dat heffing alleen achterwege kan blijven, indien hetgeen na de overdracht wordt geëxploiteerd hetzelfde is als hetgeen vóór die overdracht werd geëxploiteerd. Ten tijde van de hier aan de orde zijnde leveringen waren 56 woningen van de 88 als hiervoor in 3.3 onder c) genoemd nog niet in gebruik genomen. Deze werden derhalve nog niet geëxploiteerd. Van een op dezelfde wijze voortgezette exploitatie is dan geen sprake.

In verhouding tot het totale woningbezit van belanghebbende vormen de 163 overgedragen woningen slechts een fractie van het totaal aan bedrijfsmiddelen. De automatische overgang van de rechten en verplichtingen uit de huurovereenkomsten met de overdracht van de woningen maakt de overdracht van een bedrijfsmiddel nog niet tot de overdracht van een onderneming.

De verhuur van onroerende zaken is te beschouwen als de uitoefening van een bedrijf in de zin van artikel 7, lid 2, letter b, van de Wet. Overdracht van een dergelijk bedrijf valt buiten de toepassing van artikel 31 van de Wet.

4.2.3. Er is geen sprake van een handelen in fraudem legis.

Belastingbesparing is niet het doorslaggevende motief geweest voor alle in verband met de exploitatie van de woningen door U uitgevoerde transacties. Voorts is er geen handelen in strijd met doel en strekking van de Wet. Een uitsluitend met het oog op de heffing van omzetbelasting uitgebrachte keuze kan niet met het leerstuk van de wetsontduiking worden bestreden. De ondernemer is vrij in de keuze omtrent het aanwenden van een bedrijfsmiddel.

4.2.4. Nu de Inspecteur zijn stellingen omtrent het bestaan van een fiscale eenheid heeft verlaten, levert artikel 37 van de Wet geen zelfstandige grond meer op voor de naheffingsaanslag. Wanneer de Inspecteur met zijn stelling omtrent de wetsontduiking de omzetbelastinggevolgen van de levering van de 163 woningen negeert, impliceert dit dat bij U ook geen sprake kan zijn van aftrek van ten onrechte in rekening gebrachte omzetbelasting. Artikel 37 van de Wet mag dan, gelet op doel en strekking van dit artikel, niet als correctiemiddel worden gebruikt bij de verkoper.

4.2.5. Uit de bij de pleitnota overgelegde afdrukken van de aangiften alsmede de daarbij behorende specificaties van de berekening van de verschuldigde omzetbelasting blijkt genoegzaam dat de stelling van de Inspecteur dat geen omzetbelasting op aangifte is voldaan ter zake van de diverse integratieleveringen geen stand kan houden. De bepleite herziening van deze belasting kan dan ook plaatsvinden.

4.3. Van de zijde van de Inspecteur is, sterk verkort weergegeven, het volgende aangevoerd.

4.3.1. Zijn stellingen omtrent het bestaan van een fiscale eenheid neemt hij terug.

4.3.2. Zijn primaire stelling is thans dat op de onderhavige transacties, uitmakende de vestiging van het recht van erfpacht op de onderscheiden woningen, het bepaalde in artikel 31 van de Wet toepassing vindt, nu het hier betreft de overdracht van een gedeelte van een algemeenheid van goederen.

In die situatie vindt bij belanghebbende geen herziening als bedoeld in artikel 13a van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (hierna: de Uitvoeringsbeschikking) van de op deze woningen betrekking hebbende omzetbelasting plaats.

4.3.3. Subsidiair stelt hij dat belanghebbende met het geheel van transacties in fraudem legis heeft gehandeld en dat derhalve niet de door belanghebbende beoogde omzetbelastinggevolgen intreden. Het behalen van belastingvoordeel is de enige beweegreden voor de transacties.

Voorts wordt gehandeld in strijd met doel en strekking van de Wet.

4.3.4. Met betrekking tot de toepassing van artikel 37 van de Wet stelt hij zich met belanghebbende op het standpunt dat deze stelling alleen in samenhang met het leerstuk van de wetsontduiking kan worden bezien. Voor het achterwege laten van toepassing van dat artikel ziet hij evenwel geen aanleiding aangezien op een factuur ten onrechte omzetbelasting is vermeld. Er heeft ook geen herstel plaatsgehad door middel van een creditfactuur.

4.3.5. Zijn stelling met betrekking tot het door belanghebbende niet op aangifte zijn voldaan van de omzetbelasting, verschuldigd ter zake van de diverse integratieleveringen, trekt hij bij nader inzien in.

4.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken, waaronder de eerder vermelde pleitnota's. Partijen hebben hun standpunten ter zitting toegelicht. Van de zijde van belanghebbende is daaraan toegevoegd dat een belangrijk motief voor het aangaan van de gekozen structuur is geweest het kunnen doorvoeren van bepaalde huurverlagingen. De Inspecteur heeft desgevraagd verklaard met betrekking tot de onderwerpelijke transacties niet te stellen dat sprake is van schijnhandelingen.

5. Conclusies van partijen

6. Overwegingen omtrent het geschil

7. Proceskosten

8. Beslissing