Gerechtshof 's-Gravenhage, 23-03-2005, AT4161, 2200688704
Gerechtshof 's-Gravenhage, 23-03-2005, AT4161, 2200688704
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 23 maart 2005
- Datum publicatie
- 19 april 2005
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2005:AT4161
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2006:AV2368
- Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2006:AV2368
- Zaaknummer
- 2200688704
Inhoudsindicatie
De verdachte die met het slachtoffer al enige tijd ruzie had, heeft op de wijze zoals is bewezenverklaard met een van de door hem meegenomen vleesmessen achterwaarts ingestoken in de richting van het onderlichaam van het slachtoffer, die ten gevolge van de opgelopen verwonding in zijn bovenbeen bestaande uit de doorklieving van zijn beenslagader, is overleden. De verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan een ernstig levensdelict. Aan het 33-jarige leven van het slachtoffer is aldus een einde gekomen. Veroordeling tot 5 jaar gevangenisstraf.
Uitspraak
rolnummer 22-006887-04
parketnummers 12-000192-04 en 12-008371-03 (TUL)
datum uitspraak 23 maart 2005
TEGENSPRAAK
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken in de rechtbank te Middelburg van 10 november 2004 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [1967] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught, Locatie Nieuw Vosseveld, te Vught.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 9 maart 2005.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent het inbeslaggenomene als nader in het vonnis omschreven. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Middelburg d.d. 24 februari 2004 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte
Namens de verdachte is een beroep op noodweer gedaan. Naar het oordeel van de raadsman was in casu sprake van een noodweersituatie. Hij voert daartoe het volgende aan. Nadat de verdachte het strijdtoneel had verlaten, is hij door het slachtoffer aangevallen. Nadat de scheldpartij tussen beiden voorbij was en de verdachte zich reeds had omgedraaid en aan het teruglopen was, rent het slachtoffer op de verdachte af en omklemt hem van achteren bij de nek. Het doel van de verdachte was om het slachtoffer af te schudden door hem naar de grond te werken. Het enige dat de verdachte daartoe ter beschikking stond was het mes dat hij in zijn rechterhand had, met het lemmet langs zijn arm.
Wat betreft de feitelijke situatie blijkt uit de bewijsmiddelen het volgende. De verdachte en het slachtoffer hadden al gedurende enige tijd ruzie. Op de dag van het onderhavige voorval hadden beiden al meerdere malen met elkaar contact gezocht. Op een gegeven moment geeft het slachtoffer een klap tegen het raam van de woonkamer van de woning, in welke kamer de verdachte zich -als gast- bevond. De verdachte is toen naar de keuken gelopen en pakte daar twee vleesmessen en een aanzetstaal. Hierop is de verdachte aldus gewapend door de gang naar de voordeur gelopen en naar buiten gestapt. Daar treft hij het slachtoffer en vervolgens vindt een woordenwisseling tussen hen plaats. Vervolgens draait de verdachte zich om in de richting van de voordeur van de woning. Op het moment dat hij zich omdraait wordt hij door het slachtoffer van achteren met de linkerarm rond zijn keel gepakt. Op dat moment maakt de verdachte achterwaarts een stekende beweging in de richting van het onderlichaam van het slachtoffer waardoor deze dodelijk wordt verwond. Naar het oordeel van het hof is aldus sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer van de verdachte. De omschreven reactie van de verdachte -het op korte afstand levensgevaarlijk naar achteren steken met een vleesmes met een lemmet van meer dan 20 centimeter- is evenwel niet als een noodzakelijke en geboden verdediging te kenmerken, maar als een volstrekt disproportionele reactie. Niet aannemelijk is dat de verdachte zodanig in het nauw was gedreven dat hij het in casu niet met zijn blote handen afkon. Niet aannemelijk is geworden dat de aanranding door het slachtoffer bij de verdachte een zodanige gemoedsbeweging heeft veroorzaakt dat het steken door de verdachte daarvan het onmiddellijk gevolg is. Hieraan doet niet af dat de verdachte zoals hij zelf verklaart, na het kloppen op het raam door het slachtoffer in woede is ontstoken waarna hij de messen heeft gepakt en daarmee gewapend naar het slachtoffer is toegegaan. De verweren tot noodweer en noodweerexces worden verworpen.
Ook overigens is uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde dan wel van de verdachte uitsluit. Het bewezenverklaarde is strafbaar en de verdachte is strafbaar.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Ten aanzien van het primair bewezenverklaarde:
Doodslag.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende tot veroordeling van de verdachte terzake van het primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte die met het slachtoffer al enige tijd ruzie had, heeft op de wijze zoals is bewezenverklaard met een van de door hem meegenomen vleesmessen achterwaarts ingestoken in de richting van het onderlichaam van het slachtoffer, die ten gevolge van de opgelopen verwonding in zijn bovenbeen bestaande uit de doorklieving van zijn beenslagader, is overleden. De verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan een ernstig levensdelict. Aan het 33-jarige leven van het slachtoffer is aldus een einde gekomen. De nabestaanden van het slachtoffer is hierdoor groot leed toegebracht en het gebeuren heeft de gevoelens van onveiligheid in de samenleving in ernstige mate vergroot.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 16 februari 2005, veelvuldig is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof heeft kennisgenomen van:
- een rapport betreffende de verdachte d.d. 13 oktober 2004, opgemaakt en ondertekend door drs. J.F.L.M. van Kemenade, gezondheidszorgpsycholoog, en diens begeleider dr. drs. L.E.E. Ligthart, vast gerechtelijk deskundige;
- een rapport betreffende de verdachte d.d. 14 oktober 2004, opgemaakt en ondertekend door J.C. Zwemstra, psychiater;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van Reclassering Nederland d.d. 20 oktober 2004, opgemaakt en ondertekend door W.A. van Berkel, reclasseringswerker, en M.B.A. Tol-Veenes, unitmanager.
Zowel de psycholoog als de psychiater komt tot de conclusie dat het tenlastegelegde indien bewezen de verdachte enigszins c.q. licht verminderd tot verminderd kan worden toegerekend. Voorts blijkt uit de rapporten van de psycholoog en de psychiater, alsmede uit het rapport van de reclassering, dat de recidivekans als gering wordt ingeschat. Door de reclassering wordt geadviseerd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof is -alles overwegende- van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Beslag
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot het verbeurd verklaren van de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 1, 2 en 3 vermelde voorwerpen.
De op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 2 en 3 vermelde voorwerpen, met betrekking tot welke het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
Ten aanzien van het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 1 vermelde voorwerp zal het hof de teruggave gelasten aan [rechthebbende].
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Middelburg van 24 februari 2004 is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, met bevel dat een gedeelte van die werkstraf, te weten 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf af te wijzen.
Het hof is van oordeel dat -gelet op de hierna aan de verdachte op te leggen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf- geen termen aanwezig zijn voor toewijzing van die vordering. De vordering zal dan ook overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het primair bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het primair bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van VIJF (5) JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 2 en 3 vermelde voorwerpen, te weten twee messen en een aanzetstaaf.
Gelast de teruggave van het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 1 vermelde voorwerp, te weten een klauwhamer, aan [rechthebbende].
Wijst af de vordering van het openbaar ministerie ex artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht.
Dit arrest is gewezen door mrs. Ritter, Kramer en Van Gend, in bijzijn van de griffier mr. Van den Haak.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 maart 2005.