Gerechtshof 's-Gravenhage, 03-01-2007, AZ5734, 22-004260-05
Gerechtshof 's-Gravenhage, 03-01-2007, AZ5734, 22-004260-05
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 3 januari 2007
- Datum publicatie
- 8 januari 2007
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2007:AZ5734
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2008:BC9408, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2008:BC9408
- Zaaknummer
- 22-004260-05
Inhoudsindicatie
Verdachte is veroordeeld terzake van doodslag en poging tot doodslag tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren, met aftrek van voorarrest. Gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen. Overweging met betrekking tot gevorderde toepassing van artikel 43a Sr.
Strafmotivering: De verdachte heeft, nadat in een café onenigheid was gerezen over een onbeduidend voorval tussen enerzijds hem en zijn metgezel en anderzijds de eigenaar van dat café en diens personeel, de eigenaar van dat café, slachtoffer [W.], met een mes in (de omgeving van) zijn hart en vervolgens slachtoffer [N.] in zijn onderbuik gestoken. [W.] is korte tijd later aan zijn verwondingen overleden. Door het plegen van deze schokkende feiten heeft de verdachte slachtoffer [W.] het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen. Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is wederom naar voren gekomen dat de gewelddadige dood van [W.] in zijn familie onherstelbaar leed heeft veroorzaakt. Dit geldt evenzeer voor slachtoffer [N.] die ten gevolge van de gebeurtenissen naast lichamelijk letsel ook psychische schade heeft opgelopen en nog voortdurend met de gevolgen van deze gebeurtenis wordt geconfronteerd. De verdachte heeft ervan blijk gegegeven uitzonderlijk gewelddadig te kunnen reageren op relatief futiele incidenten. Delicten als de onderhavige dragen bovendien een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en zij brengen bij omstanders en andere betrokkenen, in dit geval de bezoekers en de vaste aanhang van het café, ontsteltenis, angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 8 november 2006, meerdere malen is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder een poging tot doodslag en ernstige geweldsdelicten hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Overweging ten aanzien van de kwalificatie: Ter zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd de tenlastelegging te wijzigen in dier voege dat daaraan, op de voet van het bepaalde in artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht, wordt toegevoegd dat tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan en waarvoor veroordeelde rechtens zijn vrijheid ontnomen is geweest. Het hof overweegt dienaangaande het volgende. De verdachte is bij op 23 oktober 1999 in kracht van gewijsde gegaan arrest van dit hof onder meer terzake van een poging doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren. Derhalve is ook de door het hof toegestane wijziging van de tenlastelegging bewezen verklaard. Nu artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht evenwel op 1 februari 2006 in werking getreden is, terwijl de bewezenverklaarde feiten op 26 juni 2004 zijn gepleegd en derhalve sprake is van verandering in de wetgeving als bedoeld in artikel 1, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht na het tijdstip waarop de onderhavige feiten zijn begaan, dienen de voor de verdachte gunstigste bepalingen te worden toegepast. Het hof is van oordeel dat een vergelijking van de daarvoor in aanmerking komende bepalingen, te weten het voornoemde artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht en artikel 422 (oud) van het Wetboek van Strafrecht - welk artikel in alle opzichten dezelfde strekking heeft - geen voor de verdachte gunstigste bepaling oplevert, zodat aan artikel 43a Wetboek van Strafrecht, dat immers nog niet van kracht was tijdens het plegen van de onderhavige feiten, geen toepassing kan worden gegeven.
Uitspraak
Rolnummer: 22-004260-05
Parketnummer: 10-051154-04
Datum uitspraak: 3 januari 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 9 juni 2005 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [adres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 12 april 2006 en 20 december 2006.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in hoger beroep op vordering van de advocaat-generaal gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is ten aanzien van de benadeelde partijen een beslissing genomen als nader in het vonnis waarvan beroep omschreven.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Doodslag.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Poging tot doodslag.
Overweging ten aanzien van de kwalificatie
Ter zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd de tenlastelegging te wijzigen in dier voege dat daaraan, op de voet van het bepaalde in artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht, wordt toegevoegd dat tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan en waarvoor veroordeelde rechtens zijn vrijheid ontnomen is geweest.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
De verdachte is bij op 23 oktober 1999 in kracht van gewijsde gegaan arrest van dit hof onder meer terzake van een poging doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren. Derhalve is ook de door het hof toegestane wijziging van de tenlastelegging bewezen verklaard. Nu artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht evenwel op 1 februari 2006 in werking getreden is, terwijl de bewezenverklaarde feiten op 26 juni 2004 zijn gepleegd en derhalve sprake is van verandering in de wetgeving als bedoeld in artikel 1, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht na het tijdstip waarop de onderhavige feiten zijn begaan, dienen de voor de verdachte gunstigste bepalingen te worden toegepast. Het hof is van oordeel dat een vergelijking van de daarvoor in aanmerking komende bepalingen, te weten het voornoemde artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht en artikel 422 (oud) van het Wetboek van Strafrecht - welk artikel in alle opzichten dezelfde strekking heeft - geen voor de verdachte gunstigste bepaling oplevert, zodat aan artikel 43a Wetboek van Strafrecht, dat immers nog niet van kracht was tijdens het plegen van de onderhavige feiten, geen toepassing kan worden gegeven.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot veroordeling van de verdachte terzake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde - anders dan de ter zitting van 12 april 2006 overgelegde schriftelijke vordering - tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft, nadat in een café onenigheid was gerezen over een onbeduidend voorval tussen enerzijds hem en zijn metgezel en anderzijds de eigenaar van dat café en diens personeel, de eigenaar van dat café, slachtoffer [W.], met een mes in (de omgeving van) zijn hart en vervolgens slachtoffer [N.] in zijn onderbuik gestoken. [W.] is korte tijd later aan zijn verwondingen overleden. Door het plegen van deze schokkende feiten heeft de verdachte slachtoffer [W.] het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen. Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is wederom naar voren gekomen dat de gewelddadige dood van [W.] in zijn familie onherstelbaar leed heeft veroorzaakt. Dit geldt evenzeer voor slachtoffer [N.] die ten gevolge van de gebeurtenissen naast lichamelijk letsel ook psychische schade heeft opgelopen en nog voortdurend met de gevolgen van deze gebeurtenis wordt geconfronteerd. De verdachte heeft ervan blijk gegegeven uitzonderlijk gewelddadig te kunnen reageren op relatief futiele incidenten. Delicten als de onderhavige dragen bovendien een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en zij brengen bij omstanders en andere betrokkenen, in dit geval de bezoekers en de vaste aanhang van het café, ontsteltenis, angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 8 november 2006, meerdere malen is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder een poging tot doodslag en ernstige geweldsdelicten hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde lange duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding J.M. [W.]
In het onderhavige strafproces heeft J.M. [W.], wonende te [adres], zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 4.754,37.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft in dezen geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij genoegzaam aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer J.M. [W.]
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 4.754,37 ten behoeve van het slachtoffer J.M. [W.].
Vordering tot schadevergoeding N.L.A. [N.]
In het onderhavige strafproces heeft N.L.A. [N.], wonende te [adres], zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 3.795,38.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft in dezen geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van geleden materiële schade is door de verdachte niet betwist. Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van de immateriële schade refereert de verdachte zich aan het oordeel van het hof.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij genoegzaam aangetoond dat tot een bedrag van EUR 295,38 materiële schade is geleden. Aannemelijk is geworden dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het tenlaste van de verdachte onder 2 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot voornoemd bedrag worden toegewezen. Voor het overige acht het hof de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer N.L.A. [N.]
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de materiële schade die door het onder 2 bewezenverklaarde feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 295,38 ten behoeve van het slachtoffer N.L.A. [N.].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45(oud), 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij J.M. [W.] tot het gevorderde bedrag van EUR 4.754,37 (vierduizend zevenhonderdvierenvijftig euro en zevenendertig cent) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met haar vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer J.M. [W.], van een bedrag van EUR 4.754,37 (vierduizend zevenhonderdvierenvijftig euro en zevenendertig cent) voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 52 (tweeënvijftig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij N.L.A. [N.] tot een bedrag van EUR 295,38 (tweehonderdvijfennegentig euro en achtendertig cent) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, N.L.A. [N.], van een bedrag van EUR 295,38 (tweehonderdvijfennegentig euro en achtendertig cent) voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 5 (vijf) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Oosterhof, Heemskerk en Bakker-Splinter, in bijzijn van de griffier mr. Van den Broek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 januari 2007.
Mr. Bakker-Splinter is buiten staat dit arrest te ondertekenen.