Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 16-09-2009, BL9424, 200.017.113-01

Gerechtshof 's-Gravenhage, 16-09-2009, BL9424, 200.017.113-01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
16 september 2009
Datum publicatie
31 maart 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2009:BL9424
Formele relaties
Zaaknummer
200.017.113-01

Inhoudsindicatie

Geen wijziging van omstandigheden; de vrouw is onverkort behoeftig. De gedurende de echtscheidingsprocedure geuite beschuldigingen zijn niet dermate ernstig dat daarmede de door het huwelijk ontstane lotsverbondenheid van partijen wordt doorbroken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Familiesector

Uitspraak : 16 september 2009

Zaaknummer : 200.017.113/01

Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-7133

[appellant],

wonende te [woonplaats],

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. E. Grabandt te ’s-Gravenhage,

tegen

[geïntimeerde],

domicilie kiezende te [plaats],

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat voorheen mr. M.L. Daniëls-Vetter,

thans mr. F.J. Kremer te ’s-Gravenhage.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 3 oktober 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 15 juli 2008 van de rechtbank ’s-Gravenhage.

De vrouw heeft op 17 februari 2009 een verweerschrift ingediend.

Van de zijde van de man zijn bij het hof op 15 januari 2009 en 15 juni 2009 aanvullende stukken ingekomen.

Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 12 juni 2009 aanvullende stukken ingekomen.

Op 25 juni 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.G.J. van Lokven, kantoorhoudende te ’s-Hertogenbosch, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.

HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat – voor zover in hoger beroep van belang – tussen partijen het volgende vast.

Bij beschikking van 7 juni 2006 van de rechtbank Utrecht is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en voorts, voor zover van belang, bepaald dat de man tot levensonderhoud van de vrouw € 1.500,- (bruto) per maand zal verstrekken, bij vooruitbetaling te voldoen.

Bij de bestreden beschikking is het inleidend verzoek van de man - de beschikking van 7 juni 2006 van de rechtbank Utrecht te wijzigen in die zin, dat de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift op nihil wordt gesteld - afgewezen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de behoefte van de vrouw aan een uitkering tot levensonderhoud. De huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw van € 3.683,- bruto per maand staat vast.

2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende en uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 7 juni 2006 van de rechtbank Utrecht te wijzigen en de bijdrage die de man dient te voldoen in het onderhoud van de vrouw vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg op nihil te stellen.

3. De vrouw bestrijdt zijn beroep.

Wijziging van omstandigheden

4. Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting overweegt het hof als volgt. Beoordeeld dient te worden of sprake is van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan een herbeoordeling van de wettelijke maatstaven dient plaats te vinden. De man heeft zijn beroep op een wijziging van omstandigheden in eerste aanleg gebaseerd op een wijziging in de behoeftigheid van de vrouw en op het wegvallen van de lotsverbondheid van partijen door gedragingen van de vrouw.

5. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat de vrouw niet in staat is in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De vrouw heeft gedurende het huwelijk, ook toen de kinderen kleiner waren, ononderbroken loonvormende arbeid verricht. Sinds de echtscheiding heeft zij - inmiddels ruim drie jaar - de tijd gehad een nieuwe werkkring te vinden. Gelet op het aantal beschikbare vacatures, het opleidingsniveau van de vrouw en haar grote staat van dienst acht de man het zeer onwaarschijnlijk dat zij niet in staat is geweest een betaalde baan te vinden. De rechtbank heeft volgens hem dan ook ten onrechte geoordeeld dat de vrouw serieuze pogingen heeft ondernomen om een baan te vinden. De man betwist dat de leeftijd van de vrouw een belemmerende factor is voor het vinden van een nieuwe werkkring. Gelet op het feit dat er geen voor haar verdiencapaciteit beperkende omstandigheden zijn, moet de vrouw worden geacht voor ten minste een bedrag van € 2.500,- bruto per maand in haar eigen levensonderhoud te voorzien, aldus de man. Haar vermogen daarbij in aanmerking genomen, kan zij volgens de man volledig in haar eigen levensonderhoud voorzien.

6. Voorts stelt hij dat van hem niet kan worden gevergd dat hij nog langer een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw betaalt. De vrouw heeft zich tegenover derden dermate grievend over hem uitgelaten, dat sprake is van reputatieschade.

Behoeftigheid van de vrouw

7. Het hof overweegt als volgt. De vrouw is gedurende een onafgebroken periode van drieëntwintig jaar werkzaam geweest als directiesecretaresse op het advocatenkantoor van de man. De vrouw heeft hiermee weliswaar een aanzienlijke, doch eenzijdige werkervaring heeft opgebouwd. In combinatie met haar leeftijd van 57 jaar en de huidige kredietcrisis acht het hof het aannemelijk dat deze omstandigheden haar terugkeer op de arbeidsmarkt aanzienlijk zullen belemmeren. Voorts is het hof gebleken dat de vrouw verschillende werkgevers en uitzendbureaus voor werk heeft aangeschreven, alsmede dat zij computercursussen heeft gevolgd teneinde haar positie op de arbeidsmarkt te verbeteren. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de vrouw voldoende inspanningen heeft verricht om een nieuwe werkkring te vinden, maar dat dit om redenen die haar niet zijn aan te rekenen niet tot het gewenste resultaat heeft geleid. De grief faalt.

8. Uit het vorenoverwogene volgt naar het oordeel van het hof dat de vrouw onverkort behoeftig is en dat derhalve geen sprake is van de door de man gestelde wijziging van omstandigheden.

Grievende gedragingen van de vrouw

9. Het hof is van oordeel dat de klacht van de man, dat de vrouw jegens hem dermate grievend heeft gehandeld, dat niet van hem kan worden verwacht dat hij nog langer een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud voldoet, faalt. De door de vrouw jegens de man geuite beschuldigingen zijn, in het kader van de echtscheidingsprocedure gedaan en aldus beschouwd, naar het oordeel van het hof niet dermate ernstig dat daarmee de door het huwelijk ontstane lotsverbondenheid van partijen wordt doorbroken.

10. Het vorenstaande leidt tot bekrachtiging van de bestreden beschikking. Mitsdien wordt als volgt beslist.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:

bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

Deze beschikking is gegeven door mrs. De Haan-Boerdijk, Husson en Van de Poll, bijgestaan door mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 september 2009.