Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-05-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1329, 200.310.320_01

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-05-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1329, 200.310.320_01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
2 mei 2023
Datum publicatie
2 mei 2023
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2023:1329
Formele relaties
Zaaknummer
200.310.320_01
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 126aa, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024]

Inhoudsindicatie

In dit kort geding draait het om het verschoningsrecht. Dat is een fundamenteel rechtsbeginsel. Aan het verschoningsrecht ligt ten grondslag dat het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, in beginsel moet wijken voor het algemeen maatschappelijk belang dat eenieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking moet kunnen wenden tot een verschoningsgerechtigde voor bijstand en advies.

Het verschoningsrecht is niet absoluut. Een inbreuk hierop is mogelijk, mits deze bij wet is voorzien. Procedurele waarborgen moeten bewerkstelligen dat wordt voorkomen dat het verschoningsrecht in het gedrang komt door de concrete uitoefening van (opsporings)bevoegdheden. Of gegevens al dan niet onder het verschoningsrecht vallen, is in eerste instantie aan de verschoningsgerechtigde zelf. Bij verschil van inzicht is het de rechter die oordeelt.

Het OM heeft in 2015 in deze zaak met toepassing van de opsporingsbevoegdheid uit artikel 126ng/ug Sv een grote hoeveelheid e-mailberichten van de verdachten via een e-mailprovider verkregen. Tussen deze e-mailberichten bevond zich ook correspondentie tussen verdachte(n) en advocaten. Het hof stelt vast dat het verschoningsrecht van de Advocaten op structurele wijze is geschonden. De Staat erkent dat er fouten zijn gemaakt, maar noemt deze incidenteel en per ongeluk gemaakt. Volgens de Staat is de huidige werkwijze die het OM hanteert in overeenstemming met de wet en is het verschoningsrecht voldoende gewaarborgd.

Het komt het hof voor dat de uitleg van de Staat van artikel 126aa Sv niet kan worden gevolgd omdat die uitleg niet aansluit bij overige regelgeving en bij de jurisprudentie omtrent het verschoningsrecht. Bovendien biedt die uitleg onvoldoende waarborgen om te voorkomen dat het verschoningsrecht in het gedrang komt. Het hof zal hierover prejudiciële vragen stellen aan de Hoge Raad, omdat het hier gaat om een fundamenteel rechtsbeginsel en dit bij de uitoefening van opsporingsbevoegdheden door het OM van belang kan zijn in vele (lopende) strafzaken. Vanwege deze grote reikwijdte ziet het hof ook aanleiding om een voorlopige maatregel te treffen in afwachting van beantwoording van de vragen door de Hoge Raad. Met deze tijdelijke maatregel wordt de Staat geboden de selectie/filtering en beoordeling van gegevens die zijn verkregen met de opsporingsbevoegdheid van artikel 126ng/ug Sv aan de rechter-commissaris over te laten. Daarbij gaat het hof ervan uit dat gegevens die na selectie/filtering en beoordeling door de rechter-commissaris mogelijke geheimhoudersgegevens zijn, niet worden vrijgegeven, althans niet voordat de betrokken advocaat daarvoor toestemming heeft gegeven of daarover zijn oordeel heeft kunnen geven en op een eventueel bezwaar door de rechter onherroepelijk afwijzend is beslist.

Uitspraak

Team Handelsrecht

zaaknummer 200.310.320/01

arrest in kort geding van 2 mei 2023

in de zaak van

De Staat der Nederlanden (het Openbaar Ministerie, de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst en de Belastingdienst),

gevestigd te ' [vestigingsplaats] ,

appellant in principaal hoger beroep,

geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,

hierna afzonderlijk te noemen: respectievelijk het OM, de FIOD en de Belastingdienst,

hierna gezamenlijk te noemen: de Staat,

advocaat: mr. G.C. Nieuwland te 's-Gravenhage,

tegen

1 [geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2. [geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,

3. [geïntimeerde 3] ,wonende te [woonplaats] ,

4. [geïntimeerde 4],

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerden in principaal hoger beroep,

appellanten in incidenteel hoger beroep,

hierna afzonderlijk te noemen: respectievelijk [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] ,

hierna gezamenlijk te noemen: de Advocaten,

advocaat: mr. T.R.B. de Greve te Amsterdam,

op het bij exploot van dagvaarding van 19 april 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 22 maart 2022, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen de Staat als gedaagde en de Advocaten als eisers.

1 Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/378334 / KG ZA 22-24)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2 Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

de dagvaarding in hoger beroep;

-

de memorie van grieven met producties 1 en 2;

-

de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met producties 62 tot en met 64;

-

de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met productie 3;

-

de mondelinge behandeling van 13 februari 2023, waarbij de Staat en de Advocaten spreekaantekeningen hebben overgelegd;

-

de op 1 februari 2023 op de griffie ontvangen productie 4, die de Staat bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding heeft gebracht;

-

de op 3 februari 2023 op de griffie ontvangen producties 65 tot en met 72, die de Advocaten bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding hebben gebracht;

-

de op 3 februari 2023 op de griffie ontvangen producties 73 tot en met 81, die de Advocaten bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding hebben gebracht;

-

de op 6 februari 2023 op de griffie ontvangen producties 64, 75, 79, 80, en 81 in Excel bestand, die de Advocaten bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding hebben gebracht;

-

de op 10 februari 2023 op de griffie ontvangen productie 82, die de Advocaten bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding hebben gebracht;

-

het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 13 februari 2023 met daaraan gehecht de brief van mr. Nieuwland van 29 maart 2023 en de brief van mr. De Greve van 12 april 2023.

Het hof heeft op de mondelinge behandeling een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3 De beoordeling in principaal en incidenteel hoger beroep

4 De tussenuitspraak