Hoge Raad, 19-06-1987, AD3749 AG5624, 6995 rek.nr
Hoge Raad, 19-06-1987, AD3749 AG5624, 6995 rek.nr
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 19 juni 1987
- Datum publicatie
- 19 maart 2021
- ECLI
- ECLI:NL:HR:1987:AD3749
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:1987:AD3749
- Zaaknummer
- 6995 rek.nr
Inhoudsindicatie
CAO-recht. Is een werknemersorganisatie na het einde van een door haar met een werkgeversvereniging gesloten CAO nog gerechtigd nakoming te vorderen van uit die CAO voortvloeiende verplichtingen?
Uitspraak
19 juni 1987
Eerste Kamer
Rek.nr. 6995
AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
FEDERACION DI TRAHADORNAN DI ARUBA,
gevestigd op Aruba,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: Mr. R.A.A. Duk,
t e g e n
ASSOCIATED GENERAL CONTRACTORS OF ARUBA,
gevestigd op Aruba,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 13 februari 1985 ter griffie van na te noemen gerecht ingekomen verzoekschrift heeft verzoekster tot cassatie — verder aan te duiden als FTA — zich gewend tot het Gerecht in Eerste Aanleg ter zittingsplaats Aruba met het verzoek:
a) voor recht te verklaren dat de tussen FTA en verweerster in cassatie — verder aan te duiden als AGCA — bestaande collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) van kracht was tot en met 1 februari 1985, en
b) AGCA te veroordelen om uitvoering te geven aan de bepalingen van de CAO tussen partijen, in het bijzonder het bepaalde in de artikelen 8 lid 3, 10 lid 2, 20 lid 2 en 24 lid 1 daarvan en aldus de daar genoemde aanpassingen c.q. verhogingen uit te betalen en wel binnen twee weken na dagtekening van het te dezen te wijzen vonnis, bij gebreke waarvan AGCA aan FTA zal hebben te betalen een dwangsom van ƒ 2000 per dag voor iedere dag dat AGCA nadien in gebreke blijft.
Nadat AGCA tegen die vordering verweer had gevoerd, heeft voormeld Gerecht in Eerste Aanleg bij vonnis van 27 maart 1985 de onder a gevorderde verklaring voor recht geweigerd en FTA in haar vordering sub b niet ontvankelijk verklaard.
Tegen dit vonnis heeft FTA hoger beroep ingesteld bij het Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen.
Bij vonnis van 17 september 1985 heeft het Hof het vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg bevestigd.
Het vonnis van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van het Hof heeft FTA beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De zaak is voor FTA toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Franx strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot verwijzing van de zaak naar dat Hof.
3. Beoordeling van het middel
Bezien tegen de achtergrond van de bestreden uitspraak en het debat van partijen in de feitelijke instanties, stelt onderdeel (a) van het middel in cassatie de vraag aan de orde of een werknemersorganisatie na het einde van een door haar met een werkgeversvereniging gesloten Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO) nog gerechtigd is nakoming te vorderen van uit die CAO voortvloeiende verplichtingen, aangenomen dat het gaat om verplichtingen die voortvloeien uit zgn. normatieve of horizontale bepalingen van die CAO, verplichtingen die ook na afloop van de tijd waarvoor die CAO is gesloten blijven bestaan.
Die vraag moet bevestigend worden beantwoord. De Landsverordening collectieve arbeidsovereenkomst schept, evenals de Nederlandse wet op de collectieve arbeidsovereenkomst, een bijzonder stelsel van onderlinge bindingen van de een CAO sluitende verenigingen en hun leden, bindingen die niet enkel bestaan tussen die verenigingen onderling, maar ook kruiselings tussen elke vereniging en de leden van de ander, alsmede tussen elke vereniging en haar leden. Dat stelsel strekt mede ter betere verzekering van de naleving van de door een CAO gecreëerde arbeidsvoorwaarden, door de in dat stelsel besloten, ten dele in de art. 8 en 15 van de Landsverordening vermelde mogelijkheden ter zake van het niet naleven van het in de CAO bepaalde, op die bindingen in rechte vorderingen te baseren. Mede omdat de partijen bij een CAO, ook nadat zij is geëindigd, belang erbij houden dat naleving van de door die CAO gecreëerde arbeidsvoorwaarden zo goed mogelijk wordt verzekerd, past bij dat stelsel aan te nemen dat zolang uit een geëindigde CAO voor de individuele werkgevers jegens hun werknemers in dier voege verplichtingen blijven voortvloeien, dat zij (totdat partijen anders overeenkomen) gebonden blijven aan die bepalingen van de CAO die op de voet van de art. 12 en 13 van de Landsverordening collectieve arbeidsovereenkomst deel zijn gaan uitmaken van de individuele arbeidsovereenkomsten, het nakomen van die verplichtingen tevens een uit die CAO jegens de werknemersorganisatie voortvloeiende verplichting in de zin van art. 9 lid 2 is, waarop deze in geval van niet naleven, op dezelfde voet als haar dat tijdens de looptijd van de CAO mogelijk was, in rechte zowel een vordering tegen haar wederpartij bij de CAO, de werkgeversorganisatie, als tegen de leden van die wederpartij, de individuele werkgevers, kan baseren.
Het Hof, dat (evenals de eerste rechter) zonder nadere analyse van petitum b. en van de CAO-bepalingen waarop deze vordering is gebaseerd, dus: veronderstellenderwijs, heeft aangenomen dat het hier gaat om ‘’het vorderen van naleving van normatieve CAO-bepalingen met nawerking’’, heeft geoordeeld dat FTA, de werknemersorganisatie, in deze vordering terecht niet ontvankelijk verklaard is, omdat het hier gaat ‘’om de naleving van bepalingen van individuele arbeidsovereenkomsten waarover elke individuele werknemer, al of niet vakbondslid, zelf beslist’’. Gezien het hiervoor overwogene geeft dit oordeel van het Hof blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Onderdeel (a) van het middel dat daarover klaagt, treft mitsdien doel, zodat onderdeel (b) geen behandeling behoeft.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het bestreden vonnis van het Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen van 17 september 1985;
verwijst het geding naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt AGCA in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van FTA begroot op ƒ. 400,-- aan verschotten en ƒ. 3.500,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren Mrs. Martens, als voorzitter, Hermans, Haak, Roelvink en Boekman, en in het openbaar uitgesproken door Mr. Martens op 19 juni 1987.