Hoge Raad, 15-02-1994, ZC9634 AK1138, 3107
Hoge Raad, 15-02-1994, ZC9634 AK1138, 3107
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 15 februari 1994
- Datum publicatie
- 11 december 2020
- ECLI
- ECLI:NL:HR:1994:ZC9634
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:1993:23
- Zaaknummer
- 3107
Inhoudsindicatie
Op het gerecht rust de plicht om, alvorens op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a WvSv te beslissen, aan de hand van de hem ter beschikking staande gegevens na te gaan of een of meer anderen dan de klager als belanghebbend moet(en) worden aangemerkt.
Uitspraak
15 februari 1994
Strafkamer
nr. 3107 Besch.
JM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht van 7 oktober 1993 op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft de klacht gegrond verklaard en de teruggave aan klager voornoemd gelast van de onder hem inbeslaggenomen woonwagen, type: 13/10R, kleur: wit, bouwjaar:1991, chassisnummer: RU 91-06-536.
2. Het cassatieberoep
Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft als middel van cassatie voorgesteld dat de bestreden beschikking op onjuiste wijze tot stand is gekomen nu de eigenaar, de gemeente Noordwijkerhout, niet ter zitting is opgeroepen en derhalve niet is gehoord.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Van Dorst heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4. Beoordeling van het in de schriftuur onder b geformuleerde middel
4.1. Het gaat in deze zaak om het volgende. Op 3 februari 1993 is door de politie onder [klager], die werd verdacht van overtreding van art. 417 bis Sr, een woonwagen in beslag genomen, ten aanzien waarvan de Gemeente Noordwijkerhout aangifte van diefstal had gedaan.
Bij op 17 juni 1993 ter griffie van de Rechtbank ingekomen klaagschrift heeft [klager] de Rechtbank verzocht het beslag op te heffen met last tot teruggave aan hem van het inbeslaggenomene. De Rechtbank heeft het klaagschrift behandeld op 16 september 1993 — waarbij [klager] is gehoord — en heeft vervolgens de bestreden beschikking gegeven.
4.2. De Rechtbank heeft de bestreden beschikking als volgt gemotiveerd:
Bij het onderzoek in raadkamer is gebleken dat op 3 februari 1993 te Maarn onder [klager] (verder te noemen klager) in beslag is genomen een woonwagen, type 13/10R, kleur wit, bouwjaar 1991, chassisnummer [001] op verdenking van overtreding van artikel 417 bis van het Wetboek van Strafrecht.
Tegen klager is niet of nog niet een vervolging ingesteld.
Blijkens het proces-verbaal van de politie Holland-Midden, District 1, dossiernummer GPNWYK/93–100034 d.d. 26 maart 1993 heeft [betrokkene 1] namens de gemeente Noordwijkerhout aangifte van diefstal van bedoelde woonwagen gedaan.
Als waarde van de woonwagen werd door de aangever opgegeven een bedrag van ƒ 45.000,-- à ƒ 50.000,--.
Uit dit proces-verbaal blijkt voorts ten aanzien van de omstandigheden waaronder klager de woonwagen heeft gekocht onder meer — zakelijk weergegeven —:
- klager heeft gereageerd op een advertentie, gepubliceerd in een regionaal advertentieblad, waarbij een PVC wagen te koop werd aangeboden;
- klager heeft de koop gesloten met een wederpartij, genaamd [betrokkene 2], die zich vanaf de eerste onderhandelingen over de koop voordeed als eigenaar van de woonwagen en die in het bezit was van de sleutels van die woonwagen.
[betrokkene 2] gaf klager een aannemelijke reden waarom hij de woonwagen tegen een aantrekkelijke prijs wilde verkopen en was kennelijk bekend bij mensen die zich op het terrein van de standplaats van de woonwagen bevonden en met wie klager zowel vóór als na de koop heeft gesproken.
Niet blijkt, dat één van die mensen klager opmerkzaam heeft gemaakt op de omstandigheid dat de woonwagens op dat terrein in eigendom toebehoorden aan de gemeente Noordwijkerhout.
Op 17 juni 1993 heeft [klager] een klaagschrift tegen het voormelde beslag bij deze rechtbank ingediend en de rechtbank verzocht dit beslag op te heffen met last tot teruggave aan klager.
In raadkamer heeft de raadsman de inhoud van het bezwaarschrift nader toegelicht. Hierbij heeft de raadsman nadrukkelijk de goede trouw aan de zijde van zijn cliënt gesteld en aangevoerd dat klager ernstig door het beslag is gedupeerd.
De officier van justitie heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen woonwagen niet aan klager moet worden teruggegeven — althans niet in dit stadium van het onderzoek in de strafzaak tegen klager en/of zijn medeverdachten welke — naar te verwachten is — zal worden onderworpen aan het oordeel van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage.
De officier van justitie heeft verklaard van oordeel te zijn dat de gemeente Noordwijkerhout de rechtmatige eigenaar is van de betreffende woonwagen, omdat er op basis van de voorliggende stukken in ieder geval gerede twijfel kan bestaan over de goede trouw aan de zijde van klager ten tijde van de koop.
Gelet op de stukken en het verhandelde in raadkamer, is de rechtbank van oordeel dat het belang van de strafvordering zich niet verzet tegen teruggave van de inbeslaggenomen woonwagen aan klager.
Immers, de rechtbank acht het hoogst onwaarschijnlijk dat een strafrechter, later oordelend, de genoemde woonwagen zal verbeurd verklaren dan wel zal onttrekken aan het verkeer, terwijl ook overigens geen der in artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering genoemde belangen zich verzet tegen teruggave van het inbeslaggenomen goed aan de rechthebbende.
Ten aanzien van de vraag of klager valt aan te merken als de rechthebbende aan wie het inbeslaggenomen goed kan worden teruggegeven, overweegt de rechtbank het volgende.
Vast is komen te staan dat klager de woonwagen van een beschikkingsonbevoegde vervreemder heeft gekocht.
Op grond van het in artikel 86, lid 1 boek 3 van het Burgerlijk Wetboek bepaalde kan hem deze beschikkingsonbevoegdheid echter niet worden tegengeworpen, nu hij de woonwagen anders dan om niet en te goeder trouw heeft verkregen.
Immers, er bestaat naar het oordeel van de rechtbank — alle omstandigheden waaronder klager de woonwagen heeft gekocht in aanmerking nemende — geen reden om te twijfelen aan de goede trouw aan de zijde van klager ten tijde van het sluiten van de koop. Daarbij heeft de rechtbank in haar overwegingen ook de door klager betaalde koopprijs ad ƒ 20.000,-- betrokken, welke prijs weliswaar laag genoemd kan worden, maar niet onredelijk laag, gelet op het bouwjaar en de staat waarin die woonwagen — en met name het interieur daarvan — volgens mondelinge toelichting van klager verkeerde.
Nu op grond van de stukken moet worden aangenomen dat de gemeente Noordwijkerhout het bezit van de inbeslaggenomen woonwagen niet door diefstal heeft verloren, ontbeert de gemeente derhalve in dit geval de mogelijkheid om als oorspronkelijk eigenaar van de stacaravan deze — op grond van het in het derde lid van het voornoemde artikel 86 bepaalde — bij klager als eigendom op te eisen.
De Rechtbank komt derhalve tot het oordeel dat het beklag gegrond is en dat de inbeslaggenomen woonwagen aan klager te worden teruggegeven.
4.3. Het proces-verbaal van de behandeling van het klaagschrift door de Rechtbank houdt als verklaring van de Officier van Justitie onder meer in:
‘’De gemeente Noordwijk (de Hoge Raad leest: Noordwijkerhout) is eigenaar van de onder [klager] inbeslaggenomen stacaravan’’.
4.4. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de op 1 maart 1993 in werking getreden Wet van 10 december 1992, Stb. 1993, 11, waarbij — naast andere wijzigingen — aan het vierde lid van art. 552a Sv de tweede volzin is toegevoegd, houdt onder ‘’De procespositie van derden’’ onder meer in (Kamerstukken II 1989/1990, 21504, nr. 3, blz. 46):
‘’De ondergetekende stelt voor (…) voor te schrijven dat door de griffier op last van de voorzitter van het gerecht dat tot afdoening bevoegd is, ook anderen die als belanghebbenden ter zake van het beslagen voorwerp waarop de klacht betrekking heeft gelden, worden geïnformeerd en in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord of zelf een klaagschrift in te dienen. De informatie op grond waarvan de voorzitter van het gerecht kan bepalen te wier aanzien hij een last tot de griffier zal richten, zal deze echter niet uit eigen waarneming bezitten; hij zal afhankelijk zijn van de naspeuringen die de officier van justitie in dezen ingevolge het voorgestelde art. 552ca zal hebben verricht.’’
4.5. Het wettelijk systeem brengt mitsdien mee dat op het gerecht de plicht rust om, alvorens op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv te beslissen, aan de hand van de hem ter beschikking staande gegevens na te gaan of een of meer anderen dan de klager als belanghebbend moet(en) worden aangemerkt, in welk geval het gerecht niet de teruggave van het in beslag genomen voorwerp aan de beslagene mag gelasten zonder dat die belanghebbende(n) — indien zijn/hun adres bekend is/zijn — in de gelegenheid is/zijn gesteld om te worden gehoord en om desgewenst zelf een klaagschrift in te dienen.
4.6. In aanmerking genomen dat, naar de Rechtbank heeft vastgesteld, de gemeente Noordwijkerhout aangifte van diefstal van de bedoelde woonwagen heeft gedaan, alsmede gelet op de hiervoren onder 4.2 vermelde, tijdens de behandeling van het klaagschrift gedane mededeling van de Officier van Justitie, is onbegrijpelijk waarom de gemeente Noordwijkerhout niet als belanghebbende is aangemerkt en waarom niet — zonodig met aanhouding van de behandeling van het door [klager] ingediende klaagschrift — de gemeente Noordwijkerhout in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord en om desgewenst zelf een klaagschrift in te dienen.
4.7. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
5. Slotsom
Het vorenoverwogene brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en verwijzing moet volgen.
6. Beslissing
De Hoge Raad vernietigt de bestreden beschikking en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam ten einde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president Hermans als voorzitter, en de raadsheren Keijzer, Bleichrodt, Koster en Schipper, in bijzijn van de griffier Sillevis Smitt-Mülder, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 februari 1994.