Parket bij de Hoge Raad, 01-12-1993, ECLI:NL:PHR:1993:23, 3107
Parket bij de Hoge Raad, 01-12-1993, ECLI:NL:PHR:1993:23, 3107
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 1 december 1993
- Datum publicatie
- 11 december 2020
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:1993:23
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:1994:ZC9634
- Zaaknummer
- 3107
Inhoudsindicatie
Op het gerecht rust de plicht om, alvorens op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a WvSv te beslissen, aan de hand van de hem ter beschikking staande gegevens na te gaan of een of meer anderen dan de klager als belanghebbend moet(en) worden aangemerkt.
Conclusie
Nr. 3107
Parket, 1 december 1993
Mr Van Dorst
Conclusie inzake:
OM tegen
[klager]
Edelhoogachtbaar College,
1. De arrondissementsrechtbank te Utrecht heeft bij beschikking van 6 oktober 1993 het op de voet van art. 552a Sv door [klager] ingediende klaagschrift gegrond verklaard en de teruggave aan hem gelast van de onder hem inbeslaggenomen woonwagen.
2. De officier van justitie heeft op 14 oktober 1993 tegen deze beschikking beroep in cassatie ingesteld (waar in de schriftuur van diezelfde datum gesproken wordt over een beschikking van 7 november 1993, zal wel bedoeld zijn 7 oktober 1993). In die schriftuur geeft de officier van justitie op dat hij in beroep komt omdat
‘’a). hij zich niet kan verenigen met de inhoud van de beschikking, en
b). omdat de beschikking op onjuiste wijze tot stand is gekomen nu de eigenaar, in casu de Gemeente Noordwijkerhout, niet ter zitting is opgeroepen en derhalve niet is gehoord’’.
3. De klacht sub a is zo vaag en/of algemeen dat zij niet kan worden aangemerkt als een middel van cassatie; zie bijv. HR 9 november 1993 nr. 94.903 en de rechtspraak genoemd op blz. 61 van de studiepocket Cassatie in strafzaken, 3e druk.
4. Bij de beoordeling van de klacht is van belang dat de inbeslagneming van de woonwagen plaats vond op 3 februari 1993. Een week later, op 1 maart 1993, trad de Wet van 10 december 1992 Stb. 1993, 11 in werking. Deze wet gevat geen overgangsbepalingen. Het wil mij daarom voorkomen dat in casu de hoofdregel van strafvorderlijk overgangsrecht toepasselijk is, luidend dat de rechter bij verandering van wettelijke bepalingen betreffende de vormen der rechtspleging de wet moet toepassen gelijk deze geldt ten tijde van zijn handelen (vgl. HR NJ 1980, 93). Dit impliceert dat te dezen de nieuwe regeling van art. 552a ev Sv geldt.
5. Bij voormelde wet is aan art. 552a lid 4 Sv het volgende voorschrift toegevoegd:
‘’Op last van de voorzitter van het gerecht stelt de griffier tevens andere belanghebbenden van het klaagschrift in kennis, hun de gelegenheid biedende hetzij zelf binnen een in de kennisgeving te vermelden termijn een klaagschrift in te dienen, betrekking hebbende op hetzelfde voorwerp, hetzij tijdens de behandeling van het klaagschrift te worden gehoord. In het laatste geval geldt de kennisgeving als oproeping.’’
6. De klacht van de officier van justitie versta ik aldus dat hij de voorzitter verwijt de griffier geen opdracht te hebben gegeven de gemeente Noodwijkerhout als belanghebbende te informeren omtrent de indiening van het klaagschrift door [klager], degene onder wie de litigieuze woonwagen in beslag is genomen.
7. Aldus ziet de officier van justitie echter voorbij aan het bepaalde in art. 552ca lid 3 Sv, inhoudende dat de officier van justitie die van de griffier bericht ontvangt dat een klacht als voormeld is ingediend, de voorzitter van het gerecht mededeelt wie naar zijn oordeel als rechthebbende op het inbeslaggenomen voorwerp kan gelden. Dit voorschrift krijgt extra reliëf tegen de achtergrond van de navolgende passage uit de memorie van toelichting (Hand. II 1989–1990, 21 504, nr. 3 blz. 46):
‘’De informatie op grond waarvan de voorzitter van het gerecht kan bepalen te wier aanzien hij een last tot de griffier zal richten, zal deze echter niet uit eigen waarneming bezitten; hij zal afhankelijk zijn van de naspeuringen die de officier van justitie in dezen ingevolge het voorgestelde art. 552ca zal hebben verricht. Daarom wordt in het derde lid van dat artikel voorzien in een communicatie tussen griffie en parket, doordat de officier van justitie, na van de griffier bericht omtrent een ingestelde klacht te hebben ontvangen, de voorzitter van het gerecht mededeelt, wie naar zijn oordeel als rechthebbende op het litigieuze voorwerp kan gelden. Vervolgens kan dan de voorzitter van het gerecht bepalen of deze persoon of personen als belanghebbende in de gelegenheid dienen te worden gesteld eigener beweging een klaagschrift in te dienen, dat dan gevoegd bij het eerdere klaagschrift kan worden behandeld, dan wel ware(n) op te roepen ten einde te kunnen worden gehoord.’’
8. Uit de stukken blijkt dat klager en diens raadsman op 17 augustus 1993 door de officier van justitie zijn opgeroepen voor de behandeling van het klaagschrift door de rechtbank op 16 september 1993. Uit niets blijkt echter dat de officier van justitie — bekend met dit klaagschrift — ook de gemeente Noodwijkerhout heeft opgeroepen of dat hij de griffier heeft doen weten dat deze de voorzitter diende te berichten dat de gemeente (ook) belanghebbende was en derhalve geïnformeerd zou moeten worden. Verder blijkt uit niets en met name niet uit het proces-verbaal van het onderzoek door de rechtbank d.d. 16 september 1993 dat de officier van justitie alstoen heeft gevorderd de zaak aan te houden teneinde het verzuim goed te maken en de gemeente alsnog te doen oproepen.
9. Bij deze stand van zaken kan de officier van justitie zich er niet met vrucht over beklagen dat de bestreden beschikking op onjuiste wijze is tot stand gekomen omdat de gemeente niet als belanghebbende is opgeroepen bij de behandeling van het klaagschrift; voor zover al sprake is van een verzuim bij de oproeping van de gemeente is deze aan de officier van justitie zelf te wijten en niet aan de voorzitter van de rechtbank. De klacht sub b mist mijns inziens dan ook feitelijke grondslag.
10. Nu de naar voren gebrachte klachten niet tot cassatie kunnen leiden, behoort het beroep te worden verworpen.
Daartoe strekt deze conclusie.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,