Hoge Raad, 26-05-2000, AA5961, C98/318HR
Hoge Raad, 26-05-2000, AA5961, C98/318HR
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 26 mei 2000
- Datum publicatie
- 13 augustus 2001
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2000:AA5961
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2000:AA5961
- Zaaknummer
- C98/318HR
- Relevante informatie
- Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst [Tekst geldig vanaf 01-01-2007] art. 1
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
26 mei 2000
Eerste Kamer
Nr. C98/318HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
AKZO NOBEL FIBERS B.V.,
gevestigd te Arnhem,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr R.A.A. Duk,
t e g e n
de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging FNV BONDGENOTEN, rechtsopvolgster onder algemene titel van de vereniging INDUSTRIEBOND FNV,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr L.S.J. de Korte.
1. Het geding in feitelijke instanties
Industriebond FNV heeft bij exploit van 19 mei 1995 eiseres tot cassatie - verder te noemen: ANF - gedagvaard voor de Kantonrechter te Arnhem en na wijziging van eis gevorderd bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat ANF heeft gehandeld in strijd met het op 17 januari 1994 met de FNV afgesloten Sociaal Plan en de op basis daarvan tussen partijen nader gemaakte technische afspraken over koppeling van zgn. bemiddelings- en aanvullingsovereenkomsten, door met Start Diensten slechts bemiddeling voor de per 1 april 1995 in het kader van de reorganisatie ontslagen werknemers overeen te komen voor de duur van maximaal de loongerelateerde WW uitkering van deze werknemers en eveneens door slechts een aanvullingsovereenkomst aan te bieden aan dezelfde werknemers die indirect uitgaat van dezelfde te korte periode;
II. ANF te veroordelen om alle per 1 april 1995 afgesloten aanvullingsovereenkomsten te verlengen met één jaar, en zich sterk te maken voor verlenging van de tussen de ontslagen werknemers en Stichting Start Diensten afgesloten bemiddelingsovereenkomsten met eenzelfde termijn, met bepaling dat ANF een dwangsom verbeurt van ƒ 5.000,-- per dag voor iedere dag of een gedeelte van een dag gedurende welke zij nalaat om aan deze veroordeling te voldoen.
ANF heeft de vorderingen bestreden.
De Kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 25 maart 1996 ANF tot bewijslevering toegelaten. Na enquête heeft de Kantonrechter bij eindvonnis van 17 maart 1997 de vorderingen afgewezen.
Tegen beide vonnissen heeft Industriebond FNV hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Arnhem.
Bij vonnis van 30 juli 1998 heeft de Rechtbank de door de Kantonrechter gewezen vonnissen vernietigd en de vorderingen van de Industriebond FNV alsnog toegewezen.
Het vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de Rechtbank heeft ANF beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Verweerder in cassatie (verder: FNV) heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor ANF mede door mr A.J. Swelheim, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Bakels strekt tot verwerping van het beroep, met veroordeling van ANF in de proceskosten.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van het volgende.
(i) FNV Bondgenoten is de rechtsopvolgster onder algemene titel van de vereniging Industriebond FNV. Industriebond FNV is voor ANF een contractspartij die is betrokken bij het sluiten van collectieve arbeidsovereenkomsten.
(ii) In 1993 heeft ANF besloten tot een reorganisatie. Over de gevolgen hiervan heeft zij overleg gevoerd met een aantal vakorganisaties, waaronder Industriebond FNV.
(iii) Dit overleg heeft op 17 januari 1994 geresulteerd in een overeenkomst tussen ANF en de bedoelde vakorganisaties. Deze overeenkomst is door de partijen aangeduid als Sociaal Plan Akzo Fibers B.V. (verder: het Sociaal plan).
(iv) Het Sociaal plan is niet op de voet van art. 4 Wet op de loonvorming aangemeld bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
(v) Het Sociaal plan houdt in artikel 13 onder meer in:
“De Stichting Start Diensten is bereid de boventallige medewerkers in Emmen die dit wensen per 1 april 1995 een tijdelijk dienstverband aan te bieden en hen te bemiddelen naar tijdelijk werk en, waar mogelijk, naar vast werk bij derden, ondersteund door scholingstrajecten. (...) Het tijdelijk dienstverband bij Start Diensten loopt parallel aan de ww-periode en Akzo is bereid de inkomsten uit WW en tijdelijk werk gedurende de ww-periode aan te vullen tot 100% van het oude arbeidsinkomen, incl. dienstrooster-toeslag.”
(vi) Partijen zijn in afwijking van het bepaalde bij art. 13 Sociaal plan nader mondeling overeengekomen dat de boventallige werknemers niet met de Stichting Start Diensten een tijdelijk dienstverband zouden aangaan, maar dat deze Stichting met deze werknemers bemiddelingsovereenkomsten zou sluiten.
(vii) Tussen partijen is een conflict ontstaan over de uitleg van het begrip “ww-periode” zoals bedoeld in het hiervoor weergegeven artikel 13 van het Sociaal plan.
3.2 Industriebond FNV heeft in dit geding gevorderd dat voor recht zal worden verklaard dat ANF in strijd met het Sociaal plan en de op basis daarvan tussen partijen gemaakte technische afspraken heeft gehandeld, alsmede dat ANF zal worden veroordeeld om alle per 1 april 1995 gesloten aanvullingsovereenkomsten te verlengen met één jaar en zich sterk te maken voor verlenging van de tussen de ontslagen werknemers en Stichting Start Diensten gesloten bemiddelingsovereenkomsten met eenzelfde termijn.
Voor zover in cassatie van belang heeft Industriebond FNV daartoe aangevoerd dat ANF op grond van het Sociaal plan de uitkering krachtens de Werkloosheidswet van de werknemers met wie de Stichting Start Diensten een bemiddelingsovereenkomst heeft gesloten, dient aan te vullen. De periode waarover moet worden aangevuld beslaat ook het tijdvak dat deze werknemers op grond van art. 48 WW een vervolguitkering ontvangen.
ANF stelt daartegenover dat in art. 13 Sociaal plan met “ww-periode” wordt bedoeld de loongerelateerde ww-periode zoals bedoeld in art. 42 WW.
De Kantonrechter heeft in zijn tussenvonnis, samengevat weergegeven, geoordeeld dat een redelijke uitleg van art. 13 Sociaal plan in beginsel meebrengt dat ANF is gehouden ook de vervolguitkeringen van de betrokken werknemers te suppleren tot 100%. Hij heeft ANF echter toegelaten te bewijzen dat partijen met art. 13 van het Sociaal plan een andere bedoeling hebben gehad. Bij zijn eindvonnis heeft de Kantonrechter geoordeeld dat ANF is geslaagd in het haar opgedragen bewijs. Op grond daarvan heeft de Kantonrechter de vorderingen van Industriebond FNV afgewezen.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat art. 13 Sociaal Plan aldus moet worden uitgelegd dat ANF is gehouden ook de vervolguitkeringen van de betrokken werknemers te suppleren tot 100%. De Rechtbank heeft dit oordeel bereikt op grond van de navolgende, samengevat weergegeven, overwegingen. Het gaat bij de uitleg van een bepaling als de onderhavige niet slechts om een wijze van uitleg die specifiek is voor een collectieve arbeidsovereenkomst. In situaties waarin derden aan een overeenkomst rechten jegens een van de partijen kunnen ontlenen, is voor de uitleg van die rechten niet beslissend wat partijen bij de overeenkomst over en weer van elkaar hebben mogen begrijpen, maar wat de derde van de partijen - en in het bijzonder van de partij jegens wie hij zijn rechten kan doen gelden - heeft mogen begrijpen uit de wijze waarop deze hem in kennis hebben gesteld van de overeenkomst. Deze overwegingen hebben de Rechtbank geleid tot de gevolgtrekking dat niet behoeft te worden onderzocht of het Sociaal plan als een collectieve arbeidsovereenkomst moet worden beschouwd. Op deze gronden heeft de Rechtbank de vorderingen alsnog toegewezen.
3.3.1 Onderdeel 1 verwijt de Rechtbank dat zij in haar hiervoor onder 3.2 weergegeven overwegingen ten onrechte in het midden heeft gelaten of het Sociaal plan als een collectieve arbeidsovereenkomst moet worden beschouwd. Het onderdeel voert daartoe aan, samengevat weergegeven, dat de door de Hoge Raad in zijn arresten van 17 september 1993, nr. 15064, NJ 1994, 173, en 24 september 1993, nr. 15078, NJ 1994, 174, aanvaarde regel uitsluitend van toepassing is indien de betrokken overeenkomst een collectieve arbeidsovereenkomst is. De Rechtbank had dan ook, volgens het onderdeel, moeten onderzoeken of het Sociaal plan een collectieve arbeidsovereenkomst was.
3.3.2 Bij de beoordeling van het onderdeel moet, zoals de Hoge Raad heeft overwogen in zijn hiervoor genoemde arrest van 17 september 1993, het volgende tot uitgangspunt worden genomen. De individuele werknemers zijn niet betrokken bij de totstandkoming van een collectieve arbeidsovereenkomst, terwijl de individuele werkgever daarbij betrokken kan, maar niet behoeft te zijn. In het algemeen staan daarom aan de werknemers en werkgever, op wie de overeenkomst van toepassing is, bij het bepalen van de inhoud en strekking daarvan geen andere gegevens ter beschikking dan haar tekst en de eventueel daaraan toegevoegde schriftelijke toelichting. Dit brengt mee dat voor de uitleg van de bepalingen van een collectieve arbeidsovereenkomst, de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst, in beginsel van doorslaggevende betekenis zijn. Heeft de werkgever zelf aan de totstandkoming van de collectieve arbeidsovereenkomst meegewerkt, dan zal hij zijn eventueel daaraan ontleende bijzondere wetenschap te dier zake niet jegens de werknemer kunnen inroepen.
Voorts moet worden vooropgesteld dat een sociaal plan een collectieve arbeidsovereenkomst kan zijn. Ook indien een Sociaal Plan niet als collectieve arbeidsovereenkomst kan worden aangemerkt vertoont het echter, overeengekomen als het is tussen een werkgever en de vak-vereniging(en) die voor de desbetreffende werknemers is (zijn) opgetreden, toch een zodanige gelijkenis met een collectieve arbeidsovereenkomst dat de door de Hoge Raad in zijn arrest van 17 september 1993 aanvaarde regel daarop evenzeer van toepassing is.
3.3.3 Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat in het midden kan blijven of het Sociaal plan al dan niet als collectieve arbeidsovereenkomst dient te worden aangemerkt. Het onderdeel faalt derhalve.
3.4 Onderdeel 2 strekt ten betoge dat de hiervoor onder 3.3.2 vermelde regel buiten toepassing dient te blijven omdat het geschil over de uitleg van een bepaling van het Sociaal plan is gerezen tussen partijen die beide bij de totstandkoming daarvan waren betrokken. In zodanig geval dient, volgens het onderdeel, de uitleg te geschieden aan de hand van hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 13 maart 1981, nr. 11647, NJ 1981, 635, rov. 2, te weten dat het voor de beantwoording van de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld, aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van dat contract mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Het onderdeel faalt omdat, zoals de Rechtbank met juistheid heeft overwogen, niet kan worden aanvaard dat een in het Sociaal plan opgenomen beding op verschillende wijze zou moeten worden uitgelegd al naar gelang wie bij een geschil daaromtrent als wederpartij van ANF zou optreden, een vakvereniging dan wel een individuele (ex) werknemer.
3.5 Onderdeel 3 richt zich tegen het oordeel van de Rechtbank in haar rov. 4.3 dat Industriebond FNV in deze procedure uitsluitend optreedt als belangenbehartiger van de (ex-) werknemers. Volgens het onderdeel heeft Industriebond FNV als contractspartij bij het So-ciaal plan uit eigen hoofde nakoming van dit door haar met ANF gesloten Sociaal plan gevorderd.
Naar volgt uit hetgeen hiervoor onder 3.4 is overwogen, maakt het voor de uitleg van art. 13 van het Sociaal plan geen verschil of Industriebond FNV uit eigen hoofde optreedt dan wel ter behartiging van de belangen van derden, te weten ex-werknemers van ANF. Hieruit volgt dat ANF geen belang heeft bij dit onderdeel. Reeds daarom kan het niet tot cassatie leiden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt ANF in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van FNV Bondgenoten begroot op ƒ 597,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren P. Neleman, R. Herrmann, J.B. Fleers en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 26 mei 2000.