Hoge Raad, 28-09-2001, ZC3659, C99/322HR
Hoge Raad, 28-09-2001, ZC3659, C99/322HR
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 28 september 2001
- Datum publicatie
- 28 september 2001
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2001:ZC3659
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2001:ZC3659
- Zaaknummer
- C99/322HR
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
28 september 2001
Eerste Kamer
Nr. C99/322HR
AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid FABRIEK VAN DIASTATISCHE PRODUKTEN, gevestigd te Leiden,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.V. Kist,
t e g e n
DE GEMEENTE LEIDEN, gevestigd te Leiden,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. W. Heemskerk.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: de Gemeente - heeft bij exploit van 15 mei 1996 eiseres tot cassatie - verder te noemen: FDP - gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd FDP te veroordelen tot vergoeding van de door de Gemeente geleden en te lijden schade, verband houdende met de lozing van afvalwater door FDP op het gemeentelijk riool, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
FDP heeft de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 16 april 1997 de Gemeente niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Tegen dit vonnis heeft de Gemeente hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 1 juli 1999 heeft het Hof het bestreden vonnis vernietigd en de vordering van de Gemeente alsnog toegewezen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft FDP beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Het gaat in dit geding om het volgende.
(i) FDP vervaardigt sinds zeer lange tijd moutextracten (bakkerijgrondstoffen) en heeft op haar vestiging aan de Rijndijk in Leiden tot begin 1985 haar afvalwater geloosd op de Rijn. In januari 1985 is FDP aangesloten op de ter plaatse langs de Rijn aangelegde betonnen riolering van de Gemeente.
(ii) Op 28 januari 1988 heeft een inspectie plaatsgevonden van het riool aan de Rijndijk. Uit het ter zake daarvan uitgebrachte rapport blijkt dat het beton aan de onderzijde van de riolering direct na het lozingspunt van FDP over een lengte van ongeveer driehonderd meter tot een diepte van 1 centimeter was aangetast.
(iii) Bij brief van 23 maart 1988 heeft de Gemeente FDP aansprakelijk gesteld. Dit schrijven bevat onder meer de volgende passages.
"Tijdens het onlangs reinigen en inspecteren van het openbaar riool gelegen in de Rijndijk (aangelegd in de jaren 1982/1983), door middel van een hoge druk water spuit gevolgd door een TV-camera, bleek dat dit riool over ca. 300 meter aan de onderzijde is aangetast. De oorzaak van de aangetroffen aantasting acht ik gelegen in de samenstelling van het door u geloosde bedrijfsafvalwater.
(…...)
Ik stel u hierbij aansprakelijk voor alle kosten van herstel van de schade aan de openbare riolering gelegen in de Rijndijk tengevolge van lozing door uw bedrijf van bedrijfsafvalwater."
(iv) FDP heeft bij brief van 22 april 1988 de Gemeente meegedeeld geen enkele aansprakelijkheid voor schade aan de riolering in de Rijndijk te aanvaarden.
(v) Op 9 mei 1988 heeft een bespreking tussen partijen plaatsgevonden waar is afgesproken dat ter voorkoming van (verdere) aantasting FDP maatregelen zal nemen.
(vi) Op 8 december 1989 heeft wederom een rioolinspectie plaatsgevonden.
(vii) Tussen partijen heeft op 20 maart 1990 een bespreking plaatsgevonden waar is afgesproken dat FDP nader omschreven stappen zal nemen, teneinde de aantasting van het riool te stoppen.
(viii) Naar aanleiding van een in opdracht van FDP verricht onderzoek heeft FDP de Gemeente bij brief van 2 oktober 1990 meegedeeld dat zij voorzieningen heeft getroffen om de pH-waarde en de temperatuur van het afvalwater binnen de toegelaten norm te kunnen houden.
(ix) Op 5 februari 1991 heeft een bespreking tussen partijen plaatsgevonden waar is afgesproken dat FDP zo spoedig mogelijk een adviesbureau de opdracht zal geven uit te zoeken of het bedrijfsafvalwater nog steeds kalkagressief is en indien dat zo is, uit te laten zoeken hoe deze kalkagressiviteit kan worden gestopt.
(x) De Gemeente heeft in december 1991 een cementering aangebracht in het riool ter plaatse, teneinde te kunnen beoordelen of het afvalwater nog kalkagressief is. In mei 1992 is het gecementeerde gedeelte geïnspecteerd. De Gemeente heeft zich aangaande die inspectie op het standpunt gesteld dat, hoewel toen al bleek van enige aantasting, nog geen duidelijke conclusies konden worden getrokken over de vraag of de maatregelen die door FDP waren genomen, hadden geholpen.
(xi) In opdracht van de Gemeente heeft op 31 januari 1995 een inspectie plaatsgevonden. Uit het onderzoeksrapport blijkt dat een verdergaande aantasting van het riool in de nabijheid van het lozingspunt van FDP heeft plaatsgehad.
(xii) Bij brief van 24 juli 1995 heeft de Gemeente FDP aansprakelijk gesteld voor alle schade toegebracht aan de openbare riolering.
3.2 De Gemeente heeft gevorderd dat FDP wordt veroordeeld tot vergoeding van de door de Gemeente geleden en te lijden schade, verband houdende met de lozing van afvalwater door FDP op het gemeentelijk riool.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering van de Gemeente was verjaard en heeft de Gemeente niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Het Hof heeft het bestreden vonnis vernietigd en FDP veroordeeld tot vergoeding van de door de Gemeente (vanaf 23 juli 1990) geleden en nog te lijden schade, verband houdende met de lozing van afvalwater door FDP op het gemeentelijk riool.
3.3 De tweede door de Gemeente tegen het vonnis aangevoerde grief betrof het oordeel van de Rechtbank dat de tweede aansprakelijkstelling van FDP door de Gemeente, te weten die van 24 juli 1995, betrekking had op (vervolg-)schade, waaraan dezelfde oorzaak ten grondslag ligt als aan de schade waarvan de Gemeente reeds in 1988 op de hoogte is gekomen en waarop de aansprakelijkstelling van 23 maart 1988 het oog heeft. Het Hof heeft geoordeeld dat grief II terecht is aangevoerd en dat het beroep op verjaring van de kant van FDP wat betreft de periode na 23 juli 1990 niet opgaat.
Het Hof heeft vervolgens de overige weren van FDP besproken, waaronder de stelling van FDP, dat de schade op de voet van art. 6:101 BW aan de Gemeente moet worden toegerekend omdat zij als beleidsbepaler en vergunningverlenende instantie bij uitstek ook op haar eigen belang moet letten. Het Hof heeft in rov. 13 geoordeeld dat dit verweer niet slaagt.
3.4 Onderdeel 1 van het middel richt zich tegen het oordeel van het Hof dat de vordering van de Gemeente, voorzover betrekking hebbend op de schade aan het riool vanaf 23 juli 1990, niet is verjaard.
Het onderdeel bevat in de eerste plaats de klacht dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat het aan FDP verweten lozen van afvalwater bestaat uit een groot aantal herhaalde en voortgezette lozingshandelingen, die ieder op zichzelf als een onrechtmatige daad jegens de Gemeente hebben te gelden en dat het onjuist is de schade aan het riool vanaf 23 juli 1990 te beschouwen als de schade in de zin van art. 3:310 lid 1 BW, waarop de eerste aansprakelijkstelling betrekking had. Het onderdeel grondt deze klacht uitsluitend op de stelling dat "(h)et immers (gaat) om het - praktisch continu - lozen van afvalwater door FDP". Aldus voldoet deze klacht niet aan de eisen die ingevolge art. 407 lid 2 Rv. aan een cassatiemiddel moeten worden gesteld, zodat zij niet tot cassatie kan leiden.
Het onderdeel klaagt voorts dat het Hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het bekend zijn met de schade en de aansprakelijke persoon als bedoeld in artikel 3:310 lid 1 BW.
Nu het hier betreft een groot aantal herhaalde en voortgezette lozingshandelingen van FDP, die ieder op zichzelf als een onrechtmatige daad jegens de Gemeente hebben te gelden en de Gemeente pas in 1995 met de vanaf 23 juli 1990 ontstane schade bekend is geworden, heeft het Hof met juistheid geoordeeld dat de vordering tot vergoeding van schade, voorzover veroorzaakt na 23 juli 1990, nog niet is verjaard. De klacht faalt derhalve.
3.5 Onderdeel 2 richt een rechts- en motiveringsklacht tegen rov. 13 van het bestreden arrest, waarin het beroep op eigen schuld van de Gemeente (art. 6:101 lid 1 BW) is verworpen. Het stilzitten van de Gemeente nadat in mei 1992 weer enige aantasting van de riolering was geconstateerd, rechtvaardigt, aldus FDP, in redelijkheid dat een deel van de schade aan de riolering zoals deze in januari 1995 is vastgesteld aan de Gemeente wordt toegerekend, ook wanneer de lozingen van FDP onrechtmatig zijn, omdat de Gemeente aldus niet aan haar schadebeperkingsverplichting heeft voldaan. De omstandigheid dat FDP onrechtmatig handelde jegens de Gemeente en naliet om de resultaten van het overeengekomen onderzoek aan de Gemeente bekend te maken, rechtvaardigt op zichzelf niet dat de Gemeente van haar (eigen) schadebeperkingsverplichting wordt ontheven.
Het Hof heeft in rov. 13 van het bestreden arrest geoordeeld dat primair op FDP als schadeveroorzaker de plicht rustte te controleren of de door haar getroffen maatregelen tot het daarmee beoogde resultaat hadden geleid en zonodig aanvullende maatregelen te nemen. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting; verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard kan het voor het overige niet op juistheid worden getoetst. Het is niet onbegrijpelijk of anderszins onvoldoende gemotiveerd. Met name behoefden de door het onderdeel aangevoerde omstandigheid dat de Gemeente na de inspectie in mei 1992, waarbij wel bleek van enige (verdere) aantasting van het riool terwijl niet kon worden vastgesteld of de getroffen maatregelen hadden geholpen, niets meer heeft gedaan en niets meer van zich heeft laten horen tot 1995, alsmede de omstandigheid dat de Gemeente geen actie heeft ondernomen toen bericht omtrent het door FDP in het vooruitzicht gestelde nadere onderzoek uitbleef, het Hof niet te weerhouden van zijn oordeel dat de schade in zijn geheel aan FDP moet worden toegerekend. Het onderdeel faalt.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt FDP in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op ƒ 632,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren R. Herrmann, J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 28 september 2001.