Home

Hoge Raad, 11-01-2002, AD4922, C00/101HR

Hoge Raad, 11-01-2002, AD4922, C00/101HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
11 januari 2002
Datum publicatie
11 januari 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AD4922
Formele relaties
Zaaknummer
C00/101HR

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

11 januari 2002

Eerste Kamer

Nr. C00/101HR

SB

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

De rechtspersoon naar Schots recht GENERAL ACCIDENT FIRE AND LIFE ASSURANCE COMPANY p.l.c., gevestigd te Perth, Schotland,

EISERES tot cassatie,

advocaat: mr. M.A. Leijten,

t e g e n

DE GEMEENTE BERGEN, gevestigd te Bergen (L),

VERWEERSTER in cassatie,

advocaat: mr. M.E. Gelpke.

1. Het geding in feitelijke instanties

Eiseres tot cassatie - verder te noemen: General Accident - heeft bij exploit van 3 juli 1996 verweerster in cassatie - verder te noemen: de Gemeente - gedagvaard voor de Rechtbank te Roermond en - na vermeerdering van eis - gevorderd de Gemeente te veroordelen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan General Accident van een bedrag ad ƒ 80.643.93, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 mei 1994 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede voor recht te verklaren dat de Gemeente aansprakelijk is voor de schadelijke gevolgen van de aanrijding die op 12 mei 1994 heeft plaatsgevonden tussen de bij General Accident verzekerde personenauto met kenteken [AA-00-AA], die werd bestuurd door [betrokkene A], en de door [betrokkene B] bestuurde motorfiets met kenteken [BB-00-BB], in die zin dat de Gemeente is gehouden de voor rekening van General Accident gekomen schade aan General Accident te vergoeden.

De Gemeente heeft de vordering bestreden.

De Rechtbank heeft bij vonnis van 8 januari 1998 het gevorderde afgewezen.

Tegen dit vonnis heeft General Accident hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Bij memorie van antwoord heeft de Gemeente incidenteel beroep ingesteld.

Nadat het Hof bij beslissing van 26 oktober 1999 het verzet van de Gemeente tegen de vermeerdering van eis ongegrond had verklaard, heeft het Hof bij arrest van 14 december 1999 het bestreden vonnis, zowel in het principaal als in het incidenteel beroep, bekrachtigd.

Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het Hof heeft General Accident beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor de General Accident mede door mr. F. Damsteegt, advocaat bij de Hoge Raad.

De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar het Hof Arnhem.

De advocaat van General Accident heeft bij brief van 31 oktober 2001 op die conclusie gereageerd.

De advocaat van de Gemeente heeft bij brief van 2 november 2001 op die conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de middelen

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) Op 12 mei 1994 heeft op de kruising van wegen Nieuw Erf/Beltweg/Brugfortstraat, gelegen in de gemeente Bergen (L) een aanrijding plaatsgevonden, waarbij betrokken waren [betrokkene A] als bestuurder van een personenauto en [betrokkene B] als bestuurder van een motor.

(ii) De Beltweg en de Brugfortstraat zijn aangeduid als voorrangsweg. Op de weg Nieuw Erf stond een verkeersbord dat het verkeer op die weg gebiedt voorrang te verlenen aan alle bestuurders op de kruisende wegen Beltweg en Brugfortstraat.

(iii) [Betrokkene A] is die kruising vanaf de weg Nieuw Erf linksafslaande richting Brugfortstraat opgereden. Toen zij die manoeuvre bijna had voltooid, is de door haar bestuurde auto aan de achterzijde geraakt door de motor van [betrokkene B], die daarmee over de Beltweg, komende uit de richting Siebengewald, reed. [Betrokkene B] is bij dat ongeval ernstig gewond geraakt.

(iv) Ten tijde van het ongeval was een groot "actiebord" met het opschrift "Mag 't wat minder" bevestigd aan een op de Beltweg aanwezig verkeersbord. Bevestiging geschiedde door ambtenaren van de Gemeente. Door dat "actiebord" werd het zicht naar rechts in de richting Siebengewald voor automobilisten, die op de weg Nieuw Erf voor de bewuste kruising stil stonden, verminderd van 200 à 300 meter naar ongeveer 100 meter.

(v) De Gemeente was beheerder van de openbare Beltweg.

General Accident was WAM-verzekeraar van de auto van [betrokkene A].

3.2 Aan haar onder 1 vermelde vorderingen heeft General Accident ten grondslag gelegd dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door plaatsing en handhaving van het actiebord, waardoor het zicht op de kruising naar rechts van 200 à 300 meter was verminderd naar 100 meter, zonder weggebruikers voor dat verminderde zicht te waarschuwen.

De Gemeente heeft, voor zover in cassatie van belang, ten verwere aangevoerd dat zij het ongeval ten volle wijt aan de onoplettendheid van [betrokkene A], dat de Gemeente met de plaatsing van het bord niet een abnormaal gevaarlijke situatie heeft geschapen waarop de weggebruiker niet bedacht behoefde te zijn, dat zij derhalve ook niet voor het verminderde zicht behoefde te waarschuwen en dat [betrokkene A] bij het oprijden van de kruising bijzondere voorzichtigheid had moeten betrachten, hetgeen te meer van haar verwacht mocht worden omdat zij ter plaatse bekend was.

De Rechtbank heeft het gevorderde afgewezen. Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd.

3.3.1 Nadat het Hof in rov. 4.4 had vooropgesteld dat partijen het erover eens zijn dat door plaatsing van het hiervoor in 3.1 onder (iv) vermelde actiebord het zicht vanaf het Nieuw Erf naar rechts, dat door bomen en borden al beperkt was, verder wordt beperkt, komt hetgeen het Hof met betrekking tot het verloop van het zicht vanaf het Nieuw Erf naar de Beltweg heeft vastgesteld, naar blijkt uit zijn in cassatie niet bestreden rov. 4.5, op het volgende neer. Degene die op het Nieuw Erf naar de hiervoor in 3.1 onder (i) bedoelde kruising toerijdt, heeft in eerste instantie goed zicht op de bomen en de borden die rechts van de kruising in de berm van de Beltweg staan, op het verloop van de Beltweg en op het verkeer dat zich op die weg bevindt. Ook het actiebord is daarbij goed zichtbaar. Dat zicht wordt bij nadering van de kruising sterk beperkt, vooral door de bomen en in mindere mate door de borden en kort voor de kruising aanzienlijk beperkt en wel voornamelijk door de bomen. Zeer kort voor de kruising is de beperking van het zicht weer geringer en op de kruising is er geen sprake meer van beperking van het zicht. Het actiebord is op de meeste plaatsen nauwelijks van invloed geweest op dit zicht en de beperking van dit zicht van 2 à 300 meter naar 100 meter als gevolg van de plaatsing van dit bord betreft dus uitsluitend de positie zeer kort voor de kruising. Hierop aansluitend heeft het Hof in rov. 4.6 overwogen dat niet iedere verdere beperking van het zicht zonder daarvoor te waarschuwen ook kan worden bestempeld als het in gevaar brengen van personen en zaken en dat in het onderhavige geval evenvermelde verdere beperking van het zicht zich alleen voordoet vanuit één bepaalde positie terwijl ook dan nog het resterende zicht voldoende is om op de Beltweg rijdend verkeer waar te nemen en dat kort daarop de beperkingen zich in het geheel niet meer voordoen. Onder deze omstandigheden kan, aldus het Hof vervolgens in diezelfde rechtsoverweging, niet worden gezegd dat de Gemeente door plaatsing van het bord onrechtmatig heeft gehandeld noch dat de weg dientengevolge niet voldeed aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden en daardoor gevaar opleverde voor personen of zaken. Met dit laatste oordeel, waarbij het Hof kennelijk ervan is uitgegaan dat de plaatselijke omstandigheden de weggebruikers die vanaf het Nieuw Erf de voorrangskruising naderen, nopen tot bijzondere voorzichtigheid en oplettendheid, heeft het Hof niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard kan het in cassatie verder niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk, noch, in het licht van het debat van partijen in de feitelijke instanties, onvoldoende gemotiveerd. Hierop stuiten de onderdelen 1 - 4 van middel I, die zich met rechts- en motiveringsklachten keren tegen laatstvermeld oordeel, grotendeels af.

3.3.2 Met betrekking tot de specifieke in voormelde onderdelen vervatte klachten die niet hun weerlegging vinden in het in 3.3.1 overwogene, overweegt de Hoge Raad als volgt.

Onderdeel 2 klaagt onder meer dat het Hof heeft miskend dat het antwoord op de vraag of een gemeente aansprakelijk is doordat de toestand van de weg die de gemeente beheert een gevaar voor personen of zaken oplevert, niet alleen afhangt van de mate waarin de kans op ongevallen door het handelen van die gemeente is vergroot, maar tevens van de bezwaarlijkheid van door de gemeente te nemen voorzorgsmaatregelen en van de ernst van de door verwezenlijking van het gevaar te verwachten gevolgen. De klacht faalt. Het Hof heeft dit een en ander niet miskend, nu in 's Hofs rov. 4.6, voor zover weergeven hiervoor in 3.3.1, besloten ligt het oordeel dat van een gevaarlijke situatie die noopte tot het nemen van voorzorgsmaatregelen, geen sprake was. Dit nauw met de feiten verweven oordeel van het Hof geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het is ook niet onbegrijpelijk, noch onvoldoende gemotiveerd.

Onderdeel 3 klaagt onder meer over onbegrijpelijkheid van het in 3.3.1 weergegeven oordeel van het Hof in zijn rov. 4.6, nu General Accident ten processe heeft gesteld dat de positie van waaruit het zicht door het bord wordt belemmerd, de gebruikelijke positie is waar een automobilist die de kruising nadert vanaf het Nieuw Erf, tot stilstand zal komen. Nu in de cassatiedagvaarding een vermelding van de vindplaats(en) van deze stelling in de stukken van het geding in feitelijke instanties ontbreekt en zonder deze vermelding voor de Hoge Raad en de wederpartij onvoldoende duidelijk is waar deze stelling is aangevoerd, voldoet de klacht niet aan de daaraan op grond van art. 407 lid 2 Rv. te stellen eisen en is zij daarom tevergeefs voorgesteld.

3.4 De in onderdeel 5 van middel I vervatte rechtsklacht kan reeds daarom niet tot cassatie leiden omdat het in het onderdeel bedoelde voorschrift nog niet gold ten tijde van het onderhavige verkeersongeval. De motiveringsklacht is tevergeefs voorgesteld, nu in de cassatiedagvaarding een vermelding van de vindplaats(en) van de in de klacht geponeerde stelling in de stukken van het geding in feitelijke instanties ontbreekt en zonder deze vermelding voor de Hoge Raad en de wederpartij onvoldoende duidelijk is waar deze stelling is aangevoerd, en de klacht derhalve niet voldoet aan de daaraan op grond van art. 407 lid 2 Rv. te stellen eisen.

3.5 De middelen II en III kunnen reeds daarom niet tot cassatie leiden omdat zij betrekking hebben op een overweging ten overvloede.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

veroordeelt General Accident in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 951,67 (ƒ 2.097,20) aan verschotten en € 1365,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren R. Herrmann, A.E.M van der Putt-Lauwers, J.B. Fleers en H.A.M. Aaftink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 11 januari 2002.