Home

Hoge Raad, 19-04-2002, AD9597, C00/218HR

Hoge Raad, 19-04-2002, AD9597, C00/218HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
19 april 2002
Datum publicatie
19 april 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AD9597
Formele relaties
Zaaknummer
C00/218HR
Relevante informatie
Wet op de rechterlijke organisatie [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 38

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

19 april 2002

Eerste Kamer

Nr. C00/218HR

AT

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[Eiser], wonende te [woonplaats],

EISER tot cassatie,

advocaat: mr. M.H. van der Woude,

t e g e n

DE GEMEENTE ASTEN, gevestigd te Asten,

VERWEERSTER in cassatie,

niet verschenen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Verweerster in cassatie - verder te noemen: de gemeente - heeft bij inleidende dagvaarding van 9 februari 1996 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - opgeroepen voor de Kantonrechter te Helmond en gevorderd [eiser] te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van ƒ 165,34 en een bedrag van ƒ 1.077,62, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf respectievelijk 24 februari 1994 en 19 januari 1995 en kosten.

[Eiser] heeft een incidentele conclusie houdende de exceptie van onbevoegdheid genomen.

Na verweer zijdens de gemeente heeft de Kantonrechter bij vonnis van 13 december 1996 in het incident zich bevoegd verklaard van de vordering kennis te nemen en de hoofdzaak naar de rol verwezen voor voortprocederen.

[Eiser] heeft in de hoofdzaak de vordering bestreden.

De Kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 12 december 1997 een comparitie van partijen gelast en bij eindvonnis van 11 september 1998 de vordering afgewezen.

Tegen dit eindvonnis heeft de gemeente hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te 's-Hertogenbosch.

Bij vonnis van 28 april 2000 heeft de Rechtbank de Kantonrechter onbevoegd verklaard en de zaak ter verdere berechting naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch verwezen.

Het vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het vonnis van de Rechtbank heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Tegen de niet verschenen gemeente is verstek verleend.

[Eiser] heeft de zaak doen toelichten door zijn advocaat.

De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van het vonnis van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 28 april 2000 en tot afdoening door de Hoge Raad als in de conclusie onder 2.11 aangegeven.

3. Beoordeling van het middel

3.1 De gemeente heeft [eiser] een nota ten bedrage van ƒ 3.066,99 ter zake van de over het jaar 1993 verschuldigde erfpachtcanon en een nota van ƒ 3.979,27 gestuurd ter zake van de over het jaar 1994 verschuldigde erfpachtcanon. Elk van beide nota's is door [eiser] tot een bedrag van ƒ 2.901,65 voldaan. De restanten ten bedrage van ƒ 165,34 respectievelijk ƒ 1.077,62, door [eiser] beschouwd als ontoelaatbare verhogingen van de canon, heeft [eiser] niet betaald. De gemeente heeft voor de Kantonrechter betaling gevorderd van deze restantbedragen, vermeerderd met de wettelijke rente sedert 24 februari 1994 respectievelijk 19 januari 1995, alsmede vermeerderd met de kosten. De Kantonrechter heeft deze vordering afgewezen op de grond dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbare verhogingen van de canon betreft.

In hoger beroep heeft de Rechtbank de Kantonrechter onbevoegd verklaard. Naar het oordeel van de Rechtbank kon de Kantonrechter geen uitspraak doen over de vraag of [eiser] over 1993 en 1994 nog de restant-canon als gevorderd verschuldigd was, zonder uitspraak te doen over de hoogte van de verschuldigde canon, waarmee de rechtsstrijd loopt over een bedrag dat de competentiegrens van de kantonrechter overschreed. Niet de Kantonrechter, maar de Rechtbank was derhalve de bevoegde rechter, hetgeen meebrengt dat het Gerechtshof appelrechter is.

3.2 In het middel wordt in de eerste plaats aangevoerd dat de Rechtbank, door te oordelen dat de gemeente in haar hoger beroep ontvankelijk is, heeft miskend dat de vordering waarover de Kantonrechter had te vonnissen, niet meer bedroeg dan ƒ 2.500,--, zodat hoger beroep niet openstond.

3.3 Deze klacht is gegrond. De Rechtbank heeft de appellabiliteit van het vonnis van de Kantonrechter beoordeeld aan de hand van diens bevoegdheid. Bepalend voor het antwoord op de vraag of tegen het vonnis van de Kantonrechter hoger beroep openstond, is echter uitsluitend de waarde van de vordering waarover de Kantonrechter diende te oordelen. Gevorderd werd een bedrag dat, vermeerderd met de tot de dag van de dagvaarding vervallen wettelijke rente, lager lag dan het in artikel 38 (oud) RO genoemde bedrag van ƒ 2.500,--. Tegen het vonnis van de Kantonrechter stond derhalve geen hoger beroep open.

3.4 De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt het vonnis van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 28 april 2000;

verklaart de gemeente niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen het vonnis van de Kantonrechter te Helmond van 11 september 1998;

veroordeelt de gemeente in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [eiser] begroot op € 512,77, en in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 325,01 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 19 april 2002.