Home

Hoge Raad, 14-03-2003, AF1891, C01/150HR

Hoge Raad, 14-03-2003, AF1891, C01/150HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
14 maart 2003
Datum publicatie
14 maart 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AF1891
Formele relaties
Zaaknummer
C01/150HR
Relevante informatie
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 19, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 23

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

14 maart 2003

Eerste Kamer

Nr. C01/150HR

MD

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[eiser],

wonende te [woonplaats],

EISER tot cassatie, voorwaardelijk incidenteel verweerder,

advocaat: aanvankelijk mr. F.M. Wachter,

thans mr. R.F. Thunnissen,

t e g e n

[verweerder],

wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie, voorwaardelijk incidenteel eiser,

advocaat: mr. E. Grabandt.

1. Het geding in feitelijke instanties

Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploit van 2 mei 1996 verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - gedagvaard voor de Rechtbank te Arnhem en - na wijziging van eis - gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, ook voor wat betreft de proceskosten:

a. te verklaren voor recht - voor zoveel rechtens vereist - dat de overeenkomst tussen [eiser] en [verweerder] met betrekking tot de voorgenomen aankoop van het onroerend goed aan [de a-straat 1 en 2] en de [b-straat 1, 2 en 3] is ontbonden wegens wanprestatie door [verweerder];

b. [verweerder] te veroordelen tot vergoeding aan [eiser] van de door [eiser] geleden schade ter zake van die wanprestatie ten belope van ƒ 170.000,--, althans ƒ 55.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 april 1996 tot aan de dag der algehele voldoening;

c. [verweerder] te veroordelen tot vergoeding aan [eiser] van de door [eiser] geleden schade ter zake van wanprestatie wegens gemis van winst op de belegging c.q. op doorverkoop, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, en

d. [verweerder] te veroordelen in de kosten van deze procedure, de kosten van het gelegde conservatoire beslag daaronder begrepen.

[verweerder] heeft de vorderingen bestreden en zijnerzijds in reconventie gevorderd [eiser] te veroordelen om aan [verweerder] te betalen een bedrag van ƒ 21.618,96, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 27 juni 1996 tot aan de dag der algehele voldoening.

[eiser] heeft de vordering in reconventie bestreden.

De Rechtbank heeft bij vonnis van 20 maart 1997 in conventie:

- voor recht verklaard dat de overeenkomst tussen [eiser] en [verweerder] met betrekking tot de voorgenomen aankoop van de onroerende zaak aan [de a-straat 1 en 2] en [b-straat 1, 2 en 3] is ontbonden wegens wanprestatie zijdens [verweerder];

- [verweerder] veroordeeld om aan [eiser] te betalen een bedrag van ƒ 170.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 april 1996 tot aan de dag der algehele voldoening;

- de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt;

- de veroordeling tot betaling van ƒ 170.000,-- met wettelijke rente uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en

- het meer of anders gevorderde afgewezen.

In reconventie heeft de Rechtbank de vordering afgewezen.

Tegen dit vonnis heeft zowel [verweerder] (rolnr. 97/418) als [eiser] (rolnr. 97/419) hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem.

Bij tussenarrest van 10 februari 1998 heeft het Hof [verweerder] tot bewijslevering toegelaten en bij tussenarrest van 30 november 1999 heeft het Hof [eiser] tot bewijslevering toegelaten. Bij eindarrest van 6 februari 2001 heeft het Hof in beide zaken het vonnis waarvan beroep bekrachtigd, met dien verstande dat (in de tweede en vierde alinea van het dictum van dit vonnis) voor het bedrag van de hoofdsom in de veroordeling in conventie in de plaats van ƒ 170.000,-- moet worden gelezen: ƒ 161.715,91, en de proceskosten in hoger beroep in beide zaken gecompenseerd, in dier voege dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

Het eindarrest van het Hof van 6 februari 2001 is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het eindarrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. [verweerder] heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende het voorwaardelijk incidenteel beroep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

[verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het principale beroep en in het voorwaardelijk ingestelde incidentele beroep heeft [eiser] geconcludeerd tot referte.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt in het principale beroep tot vernietiging.

3. Beoordeling van het middel in het principale beroep

3.1 [eiser] en [verweerder] hebben een geschil over een tussen hen gesloten overeenkomst, die ertoe strekte dat zij voor gezamenlijke rekening een complex onroerende zaken gelegen aan [de a-straat] en de [b-straat] te [plaats] zouden kopen. Dit complex is op 26 april 1996 echter niet aan hen beiden maar aan [verweerder] alléén verkocht en geleverd. Stellende dat [verweerder] jegens hem is tekortgeschoten in de nakoming van zijn contractuele verplichtingen heeft [eiser] voor de Rechtbank onder meer gevorderd [verweerder] te veroordelen tot vergoeding van schade "wegens gemis van winst op de belegging, c.q. op doorverkoop", op te maken bij staat. Deze vordering is door de Rechtbank afgewezen, evenals de reconventionele vordering van [verweerder].

3.2. [eiser] en [verweerder] hebben ieder afzonderlijk zowel in conventie als in reconventie hoger beroep ingesteld tegen het door de Rechtbank gewezen vonnis. Dit vonnis is bij één, zowel in de zaak 97/418 als in de zaak 97/419 gewezen arrest door het Hof bekrachtigd, behoudens ten aanzien van een hiervoor onder 1 vermeld in cassatie verder niet ter zake doend geschilpunt. Het Hof heeft de proceskosten in hoger beroep in beide zaken gecompenseerd, zulks na daartoe te hebben overwogen:

"In hoger beroep is [verweerder] in de zaak 97/418 grotendeels in het ongelijk gesteld, en is [eiser] in de zaak 97/419 geheel in het ongelijk gesteld. Mede in aanmerking genomen de samenhang en onderlinge verwevenheid der beide zaken acht het hof het juist, dat in hoger beroep in beide zaken de kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt."

3.3.1 Onderdeel 1 klaagt dat het Hof bij zijn afwijzing van de vordering om [verweerder] te veroordelen tot schadevergoeding op te maken bij staat een tweetal essentiële stellingen van [eiser] onbesproken heeft gelaten.

3.3.2 Deze klacht is gegrond. Het Hof heeft de hier aan de orde zijnde vordering ter zake van winstderving afgewezen op grond van zijn oordeel dat [eiser], die gesteld had dat er begin 1996 een gegadigde voor het complex was voor ƒ 2.700.000,-- maar dat [verweerder] deze had "laten schieten" in de verwachting van een nog hogere opbrengst bij doorverkoop indien de panden volledig verhuurd zouden zijn, niet had aangetoond dat [verweerder] het complex had kunnen verkopen voor een hogere prijs dan die welke hij blijkens de overgelegde stukken had gerealiseerd (ƒ 2.300.000,--). In zijn memorie na enquête van 5 september 2000 heeft [eiser] echter, voor het geval het Hof hem niet geslaagd zou achten in het bewijs dat er begin 1996 een koper was voor ƒ 2.700.000,--, gemotiveerd betoogd dat de winstderving, uitgaande van doorverkoop na een verhuurperiode van drie jaar, daarin bestaat dat hij aan huuropbrengsten ƒ 125.000,-- misloopt en aan vermogenswinst ƒ 150.000,--. Deze essentiële stellingen van [eiser] had het Hof in zijn beoordeling dienen te betrekken. Het Hof heeft dit echter nagelaten, zodat het in zoverre is tekortgeschoten in zijn motiveringsplicht.

3.4 Het hiervoor in 3.3.2 overwogene leidt tot vernietiging van het in de zaak met rolnummer 97/419 gewezen arrest. Onderdeel 2 behoeft geen behandeling. Met de vernietiging van het arrest in de zaak met rolnummer 97/419 komt de grond te ontvallen aan de beslissing van het Hof omtrent de proceskosten in de zaak 97/418, zodat in zoverre ook het in die zaak gewezen arrest dient te worden vernietigd.

3.5 Nu de voorwaarde waaronder het incidenteel beroep is ingesteld - gegrondbevinding van onderdeel 2 van het principaal beroep - niet is vervuld, komt dit beroep niet aan de orde.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

in het principale beroep:

vernietigt het arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 6 februari 2001, doch, wat de zaak met rolnummer 97/418 betreft, uitsluitend ten aanzien van de beslissing omtrent de proceskosten;

verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch;

veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 2.015,71 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, J.B. Fleers, A.G. Pos en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 14 maart 2003.