Hoge Raad, 02-05-2003, AF3800, C01/245HR
Hoge Raad, 02-05-2003, AF3800, C01/245HR
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 2 mei 2003
- Datum publicatie
- 2 mei 2003
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2003:AF3800
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AF3800
- Zaaknummer
- C01/245HR
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
2 mei 2003
Eerste Kamer
Nr. C01/245HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiseres 1], wonende te [woonplaats],
2. [Eiseres 2], wonende te [woonplaats],
3. [Eiseres 3], wonende te [woonplaats],
4. [Eiser 4], wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. A.G. Castermans,
t e g e n
de stichting REGIONAAL OPLEIDINGEN CENTRUM NOORD-KENNEMERLAND/WEST-FRIESLAND, gevestigd te Alkmaar,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eisers tot cassatie - verder te noemen: [eisers] - hebben bij exploit van 22 juni 1999 verweerster in cassatie - verder te noemen: ROC - op verkorte termijn gedagvaard voor de Kantonrechter te Alkmaar en gevorderd:
primair:
te verklaren voor recht dat [eisers] ten onrechte zijn ingeschaald in functieschaal 10 en, voor wat betreft de functie van coördinator, functieschaal 11 van de CAO BVE en dienen te worden ingeschaald in respectievelijk functieschaal 11 dan wel 12 met terugwerkende kracht per 1 augustus 1997;
subsidiair:
ROC te veroordelen om de functies van [eisers] in te schalen in functieschaal. 11, en voor wat betreft de functie van coördinator functieschaal 12, conform de CAO-BVE met terugwerkende kracht met ingang van 1 augustus 1997 op straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 5.000,-- per dag of per gedeelte van een dag dat ROC in gebreke is aan deze veroordeling te voldoen uiterlijk 4 weken na de betekening van dit vonnis.
ROC heeft de vorderingen bestreden.
De Kantonrechter heeft bij vonnis van 19 januari 2000 voor recht verklaard dat [eisers] met ingang van 31 juli 1998 dienen te worden ingeschaald in functieschaal 11, dan wel 12.
Tegen dit vonnis heeft ROC hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Alkmaar. [eisers] hebben voor wat betreft de ingangsdatum van de inschaling, 31 juli 1998, incidenteel hoger beroep ingesteld en gevorderd dat de Rechtbank zal bepalen dat dat tijdstip zal zijn 1 augustus 1997 in plaats van 31 juli 1998.
Bij vonnis van 19 april 2001 heeft de Rechtbank het vonnis van de Kantonrechter van 19 januari 2000 vernietigd en opnieuw rechtdoende de vorderingen van [eisers] afgewezen.
Het vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de Rechtbank hebben [eisers] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
ROC heeft ten aanzien van de onderdelen 1, 2 en 5 geconcludeerd tot referte en ten aanzien van de onder-delen 3 en 4 geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [eisers] mede door mr. M.C.J. Jehee, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van het in cassatie bestreden vonnis en tot verwijzing van de zaak naar het Hof van het ressort.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van hetgeen is vermeld in het vonnis van de Rechtbank onder 8.
3.2 Het gaat in deze zaak, kort gezegd, om het volgende. In juni 1996 zijn de minister van OC & W, de minister van VWS en de Nederlandse Ziekenhuisfederatie overeengekomen dat het inservice-beroepsonderwijs per 1 augustus 1997 zou worden overgeheveld van de (onder VWS ressor-terende) zorgsector naar de (onder OC & W) ressorterende onderwijssector. Dienovereenkomstig zijn de arbeidsovereenkomsten van [eisers], die in 1997 werkzaam waren als docenten verpleegkunde in dienstbetrekking bij diverse inservice-opleidingen in Noord-Holland, per 1 augustus 1997 overgegaan van hun toenmalige werkgevers naar ROC. [Eisers] hebben ontdekt dat zij sedert de overgang op 1 augustus 1997 samenwerken met (uit de onderwijssector afkomstige) collega's die dezelfde werkzaamheden verrichten, maar één schaal hoger zijn ingeschaald: eisers tot cassatie onder 2 - 4 zijn ingeschaald in schaal 10 van de c.a.o. voor het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie (hierna: de CAO-BVE) in plaats van in schaal 11 zoals hun zo-even vermelde collega's, en eiseres tot cassatie onder 1 in schaal 11 in plaats van in schaal 12. De Kantonrechter heeft de hiervoor onder 1 vermelde vorderingen van [eisers] aldus toegewezen dat hij voor recht heeft verklaard dat [eisers] met ingang van 31 juli 1998 dienen te worden ingeschaald in functieschaal 11 dan wel 12 van de CAO-BVE. De Rechtbank heeft de vorderingen van [eisers] alsnog afgewezen.
3.3 Onderdeel 1 keert zich tegen de vooropstelling in rov. 15 van de Rechtbank "dat de rechter het functie-indelingsbesluit van een werkgever slechts marginaal kan toetsen." Het betoogt dat de rechter de vraag of de werkgever bij de door hem gemaakte keuze inzake functie-indeling binnen de grenzen van bijlage R9 bij het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel (hierna: Rpbo) is gebleven, ten volle dient te toetsen.
De werkgever heeft als degene die de functie-indeling verricht, binnen de grenzen van het toepasselijke functiewaarderingssysteem een zekere beoordelingsvrijheid. De rechter heeft derhalve slechts te beoordelen of de wetgever binnen deze grenzen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen (vgl. HR 31 mei 1991, nr. 14225, NJ 1991, 679; HR 27 september 1991, nr. 14289, NJ 1991, 788, en HR 14 maart 2003, nr. C01/181, RvdW 2003, 50). De voorvraag óf de werkgever binnen de grenzen van het toepasselijke functiewaarderingssysteem is gebleven, heeft de rechter evenwel ten volle te beoordelen. In zoverre is het onderdeel gegrond. Dit brengt mee dat ook het oordeel in rov. 17 van de Rechtbank, luidende "Omdat de rechtbank de door ROC toegepaste functie-indeling slechts marginaal kan toetsen, zal zij de vraag of de inschaling van [eisers] heeft plaatsgevonden (of had moeten plaatsvinden) op basis van het zogenoemde BIZA-systeem, dan wel op basis van c.q. vooruitlopend op het FUWA-BVE, onbeantwoord laten", geen stand houdt.
Aantekening verdient nog het volgende. De formulering van onderdeel 1 veronderstelt dat het functiewaarderingssysteem van bijlage R9 bij het Rpbo in dit geval van toepassing is. Nu de Rechtbank in rov. 17 evenwel in het midden heeft gelaten of de inschaling van [eisers] door ROC had moeten plaatsvinden op basis van het zogenoemde BIZA-systeem - waarmee de Rechtbank kennelijk doelt op de zo-even genoemde bijlage R9 bij het Rpbo - dan wel het systeem FUWA-BVE, zal na verwijzing beslist moeten worden welk functiewaarderingssysteem in het onderhavige geval van toepassing is. Vervolgens zal het hof waarnaar de zaak wordt verwezen aan de hand van hetgeen partijen in de feitelijke instanties hebben aangevoerd (opnieuw) hebben te beoordelen op welke inschaling [eisers] aanspraak kunnen maken. Daarbij kan tevens aan de orde komen hetgeen is aangevoerd in de onderdelen 2 - 4, die voortbouwen op onderdeel 1, en die thans geen behandeling behoeven.
3.4 Een schakel in de redenering van de Rechtbank die uiteindelijk is uitgemond in afwijzing van de vorderingen van [eisers], vormen de laatste twee volzinnen van rov. 22 waar de Rechtbank mede in aanmerking heeft genomen dat ROC bij memorie van antwoord in het incidenteel appel heeft opgemerkt dat het beleid er wel op is gericht om de beloning van de diverse docenten (schaal 10 per 1 augustus 1998) op een voor alle docenten gelijke wijze te nivelleren en dat ROC aldus wel iets tracht te doen aan de uit het verleden voortkomende beloningsverschillen. Nu de stukken van het geding geen andere gevolgtrekking toelaten dan dat ROC deze met een productie gestaafde stelling niet eerder in het geding in de feitelijke instanties heeft aangevoerd, had de Rechtbank deze stelling niet, gelijk zij klaarblijkelijk heeft gedaan, als vaststaand mogen aannemen, nu [eisers] niet in de gelegenheid zijn geweest op die stelling te reageren. Onderdeel 5 klaagt hierover terecht. Na verwijzing zal deze gelegenheid alsnog aan [eisers] moeten worden geboden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt het vonnis van de Rechtbank te Alkmaar van 19 april 2001;
Verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
Veroordeelt ROC in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eisers] begroot op € 372,61 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, D.H. Beukenhorst, P.C. Kop en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 2 mei 2003.