Home

Hoge Raad, 16-05-2003, AF4636, C02/305HR

Hoge Raad, 16-05-2003, AF4636, C02/305HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
16 mei 2003
Datum publicatie
16 mei 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AF4636
Formele relaties
Zaaknummer
C02/305HR
Relevante informatie
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 401a

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

16 mei 2003

Eerste Kamer

Nr. C02/305HR

JMH

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

1. [Eiseres 1],

wonende te [woonplaats],

2. [Eiseres 2],

wonende te [woonplaats],

EISERESSEN tot cassatie,

advocaat: mr. W.B. Teunis,

t e g e n

[Verweerder],

wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie,

advocaat: mr. H.J.W. Alt.

1. Het geding in feitelijke instanties

Eiseressen tot cassatie - verder te noemen: de zusters - hebben bij exploit van 1 augustus 1996 verweerder in cassatie - verder te noemen: de broer - gedagvaard voor de Rechtbank te Rotterdam en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

- de broer te veroordelen om met de zuster over te gaan tot verdeling van de nalatenschap van hun ouders met benoeming van een notaris, ten overstaan van wie de akte van boedelscheiding zal worden gepasseerd en met benoeming van een onzijdig persoon volgens de wet voor de broer om hem te vertegenwoordigen voor het geval hij weigert of in gebreke blijft aan de verdeling mee te werken, en

- de zaak aan te houden, totdat de notaris het proces-verbaal van zwarigheden heeft opgemaakt en dit in afschrift aan de Rechtbank heeft overgelegd, om vervolgens de wijze van verdeling te gelasten, zoals die door de zusters zal worden gevorderd.

De broer heeft de vorderingen bestreden.

De Rechtbank heeft bij vonnis van 19 februari 1998 de broer veroordeeld met de zusters over te gaan tot verdeling van de nalatenschap van de ouders en een notaris benoemd ten overstaan van wie de werkzaamheden van de verdeling zullen geschieden. Voorts heeft de Rechtbank, alvorens verder te beslissen, de zaak naar de rol verwezen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zo nodig een notarieel proces-verbaal van zwarigheden over te leggen.

Nadat de zusters een proces-verbaal van zwarigheden hadden overgelegd, hebben zij hun eis gewijzigd in die zin dat de nalatenschap wordt verdeeld op de wijze als door hen aangegeven in genoemd proces-verbaal.

Vervolgens heeft de Rechtbank bij tussenvonnis van 20 juli 2000, alvorens verder te beslissen, de zusters tot bewijslevering toegelaten.

Tegen laatstvermeld tussenvonnis hebben de zusters hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.

Bij arrest van 16 mei 2002 heeft het Hof het bestreden tussenvonnis bekrachtigd en de zaak naar de Rechtbank te Rotterdam teruggewezen ter verdere behandeling en beslissing.

Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het Hof hebben de zusters beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De broer heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de zusters in hun cassatieberoep, subsidiair tot verwerping van het beroep.

De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van eiseressen tot cassatie in haar beroep.

3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

3.1 Voor het verloop van de procedure verwijst de Hoge Raad naar de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1 - 8 en naar het hiervoor onder 1 overwogene.

3.2 Ten aanzien van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel tegen het arrest van het Hof, dat is gewezen op 16 mei 2002 en derhalve na het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 6 december 2001, Stb. 580, tot herziening van het procesrecht in burgerlijke zaken, zijn de bij die wet vastgestelde bepalingen van toepassing (HR 31 januari 2003, C02/175 en C02/187, RvdW 2003, 32 en 33). Nu het gaat om een tussenarrest, kan volgens het hier toepasselijke art. 401a lid 2 Rv., beroep in cassatie van dit arrest slechts tegelijk met het eindarrest worden ingesteld, aangezien het Hof niet anders heeft bepaald en de overige in dit artikel vermelde uitzonderingen evenmin van toepassing zijn. De zusters kunnen derhalve in hun cassatieberoep niet worden ontvangen.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart de zusters [eiseressen sub 1 en 2] niet-ontvankelijk in hun beroep;

veroordeelt de zusters [eiseressen sub 1 en 2] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de broer [verweerder] begroot op € 301,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 16 mei 2003.