Home

Hoge Raad, 27-05-2003, AF6551, 01464/02

Hoge Raad, 27-05-2003, AF6551, 01464/02

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
27 mei 2003
Datum publicatie
31 juli 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AF6551
Formele relaties
Zaaknummer
01464/02
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 264, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 288

Inhoudsindicatie

27 mei 2003 Strafkamer nr. 01464/02 ES/ABG Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 maart 2002, nummer 23/002826-00, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] (India) op [geboortedatum] 1958, wonende te [woonplaats]. 1. De bestreden uitspraak ...

Uitspraak

27 mei 2003

Strafkamer

nr. 01464/02

ES/ABG

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 maart 2002, nummer 23/002826-00, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (India) op [geboortedatum] 1958, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 2 juni 2000 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 1 en 2 primair en subsidiair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 3. "opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 4, eerste lid, van de Wet inzake de wisselkantoren, meermalen gepleegd" en 4. "opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 9 van de Wet melding ongebruikelijk transacties, meermalen gepleegd" veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van 240 uren, in plaats van zes maanden gevangenisstraf.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De conclusie is aan dit arrest gehecht.

3. Beoordeling van het eerste middel

3.1. In het middel wordt geklaagd dat het Hof het verzoek tot het opnieuw oproepen van de niet verschenen getuige [getuige] ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, heeft afgewezen.

3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 18 maart 2002 houdt onder meer het volgende in:

"De raadsman verklaart, zakelijk weergegeven:

Ik heb naar aanleiding van de vorige terechtzitting kennis genomen van de inhoud van het rapport van dr. E.H.M. Eurelings-Bontekoe, klinisch-psychotherapeut. Ik persisteer bij mijn verzoek de getuige [getuige] als getuige te horen. Ik kan niets toevoegen aan hetgeen ik eerder ten grondslag heb gelegd aan mijn verzoek. Ik ben van oordeel, dat naast dr. E.H.M. Eurelings-Bontekoe, een onafhankelijke psychiater moet beoordelen of de psychische toestand van de getuige zijn verhoor toelaat.

(...)

De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor beraad in raadkamer.

Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter de volgende overwegingen en beslissingen van het hof mede.

1. De raadsman heeft het hof verzocht, naast het rapport van dr. E.H.M. Eurelings-Bontekoe, door een onafhankelijke deskundige een rapport te laten uitbrengen om te kunnen beoordelen of de getuige [getuige], gelet op zijn psychische gesteldheid, in staat is gehoord te worden. Het hof is van oordeel dat de noodzaak van een tegenonderzoek niet is gebleken, te meer aangezien dr. Eurelings-Bontekoe een zelfstandig gevestigde psychotherapeut is die heeft verklaard omtrent hetgeen haar wetenschap haar heeft geleerd omtrent de geestesgesteldheid van [getuige]. Het rapport van dr. E.H.M. Eurelings-Bontekoe wordt in het dossier gevoegd, nu zowel het hof als de advocaat-generaal en de raadsman daarvan hebben kennis genomen.

2. Uit het rapport van dr. Eurelings-Bontekoe blijkt dat de getuige [getuige] een extreem introverte, zeer sensitieve, naar binnen gekeerde man is, die alles "oppot" en zeer depressief is. Voorts houdt het rapport in dat als [getuige] verplicht zou worden tot spreken de ontreddering en ontregeling van de getuige verder zal toenemen en te duchten is dat zulks tot nog meer "overspoeling" zal leiden. Gelet op dit rapport, met name voormelde passages, wijst het hof het verzoek van de raadsman tot het horen van de getuige [getuige] af, omdat het vermoeden rijst dat de gezondheidstoestand van de getuige [getuige] door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting ernstig in gevaar wordt gebracht, als bedoeld in artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof is van oordeel dat in de onderhavige zaak het belang van de bescherming van de gezondheid van de getuige zwaarder dient te wegen dan het belang dat de verdachte heeft bij het horen van de getuige. Voor zover de raadsman heeft beoogd subsidiair het verzoek te doen de getuige te doen horen door de rechter-commissaris, wordt dit verzoek eveneens afgewezen, aangezien het oordeel dat het belang van de bescherming van de gezondheid van de getuige dient te prevaleren, ook geldt in het geval van een getuigenverhoor door de rechter-commissaris."

3.3. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat de inhoud van het rapport van dr. Eurelings-Bontekoe niet een gegrond vermoeden kan opleveren dat de gezondheidstoestand van [getuige] door het afleggen van een verklaring ernstig in gevaar zou worden gebracht in de zin van art. 288, eerste lid aanhef en onder b, Sv, alsmede dat het Hof onder meer heeft verzuimd in zijn beoordeling te betrekken dat het rapport niet is opgesteld door een onafhankelijke deskundige en dat [getuige] geen slachtoffer is van bijvoorbeeld een ernstig gewelds- of zedendelict.

3.4.1. Noch uit de tekst van art. 288, eerste lid onder b, Sv, noch uit de wetsgeschiedenis, vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.5, volgt dat het oordeel van de rechter gebaseerd moet zijn op een verklaring van een onafhankelijke deskundige of dat genoemde bepaling slechts betrekking zou hebben op slachtoffers van delicten van bepaalde aard. In zoverre faalt het middel.

3.4.2. Het middel treft evenmin doel voorzover het is gericht tegen 's Hofs oordeel dat het rapport voldoende aanwijzingen bevat voor het gegronde vermoeden als in voormelde bepaling bedoeld. Gelet op de door het Hof uit dat rapport aangehaalde passages, zoals hiervoor onder 3.2 weergegeven, is dat oordeel niet onbegrijpelijk. Ook hetgeen de verdachte verder nog ten verwere heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.

4. Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5. Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

6. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en E.J. Numann, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 27 mei 2003.