Hoge Raad, 25-11-2003, AL8421 AO2197, 01103/03 B
Hoge Raad, 25-11-2003, AL8421 AO2197, 01103/03 B
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 25 november 2003
- Datum publicatie
- 12 december 2003
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2003:AL8421
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AL8421
- Zaaknummer
- 01103/03 B
Inhoudsindicatie
Beklag ex art. 552a Sv (m.b.t. zendapparatuur). Indien het OM bij de behandeling van het beklag te kennen geeft dat het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet, dient de rechter zonder zelfstandig in de beoordeling van dit punt te treden, op het beklag te beslissen.
Uitspraak
25 november 2003
Strafkamer
nr. 01103/03 B
SCR/DAT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Leeuwarden van 29 april 2003, nummer RK 03/131, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1947, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft ongegrond verklaard het door klager ingediende beklag strekkende tot teruggave aan hem van de in bovenvermelde beschikking omschreven voorwerpen.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. U. van Ophoven, advocaat te Leek, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden beschikking zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te Arnhem teneinde deze opnieuw te behandelen en af te doen.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden beschikking
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Op 22 augustus 2001 is onder [beslagene] een hoeveelheid zendapparatuur inbeslaggenomen. Tegen [beslagene] is een vervolging ingesteld wegens overtreding van art. 10.16, eerste lid, Telecommunicatiewet. Bij vonnis van 5 december 2002 heeft de Economische Politierechter het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in die vervolging en daarbij geen beslissing genomen over het op de vorengenoemde voorwerpen rustende beslag. Het door de Officier van Justitie tegen dat vonnis op 10 december 2002 ingestelde hoger beroep is op 18 december 2002 ingetrokken.
Bij schrijven van 17 januari 2003 heeft de raadsman van [beslagene] verzocht om teruggave van de onder hem inbeslaggenomen zendapparatuur. De Officier van Justitie heeft bij schrijven van 13 maart 2003 medegedeeld aan dat verzoek om teruggave geen gehoor te zullen geven, maar in plaats daarvan aan [klager], de klager in deze zaak, die door de Officier van Justitie als de eigenaar van de apparatuur wordt beschouwd, zal mededelen dat hij op grond van art. 116, derde lid, Sv voornemens is de inbeslaggenomen voorwerpen te laten vervreemden/vernietigen. Bij schrijven van gelijke datum heeft de Officier van Justitie aan de klager voornoemd voornemen kenbaar gemaakt.
Op 18 maart 2003 is door de klager en op 27 maart 2003 door de hiervoorgenoemde [beslagene] een klaagschrift op de voet van art. 116, derde lid, Sv en art. 552a Sv ingediend. De Rechtbank heeft op 29 april 2003 bij dezelfde beschikking in beide klaagschriften het beklag ongegrond verklaard.
3.2. Voorzover het klaagschrift is gericht tegen het voornemen van de Officier van Justitie om de inbeslaggenomen voorwerpen te vervreemden/vernietigen op grond van art. 116, derde lid, Sv - waarmee kennelijk is bedoeld daarmede te handelen als waren deze voorwerpen verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer - geldt het volgende. Op grond van de op 1 juni 2000 in werking getreden wijziging van art. 116, derde lid, Sv kan de Officier van Justitie alleen indien degene bij wie het voorwerp is inbeslaggenomen heeft verklaard dat het hem toebehoort en deze daarvan schriftelijk afstand heeft gedaan, gelasten dat ten aanzien van dat voorwerp wordt gehandeld als ware het verbeurdverklaard of onttrokken aan het verkeer.
3.3. Nu niet blijkt van een afstandsverklaring als bedoeld in art. 116, tweede lid, Sv, kan het inbeslaggenomene dus uitsluitend ingevolge een afzonderlijke rechterlijke beslissing als bedoeld in art. 36b, eerste lid onder 4º, Sr in verbinding met art. 552f Sv onttrokken aan het verkeer worden verklaard, in aanmerking genomen dat de vervolging van [beslagene] is geëindigd door het op 18 december 2002 onherroepelijk geworden vonnis van de Economische Politierechter van 5 december 2002 waarbij het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is verklaard, terwijl evenmin blijkt van een voornemen om klager te vervolgen.
3.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat de hiervoor onder 3.1 genoemde kennisgeving van de Officier van Justitie geen wettelijke grondslag heeft en dus geen effect kan hebben, hetgeen meebrengt dat de klager in een daartegen gericht beklag niet kan worden ontvangen.
3.5. De Rechtbank heeft dit miskend. De Hoge Raad zal in zoverre doen wat de Rechtbank had behoren te doen en de klager niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag voorzover de klager dat heeft gebaseerd op art. 116, derde lid, Sv.
4. Beoordeling van het middel
4.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het belang van de strafvordering in de weg stond aan teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen aan - zo begrijpt de Hoge Raad - de klager.
4.2. De bestreden beschikking houdt omtrent het beklag het volgende in:
"Uit de stukken en de behandeling in raadkamer is de rechtbank het volgende gebleken:
1. dat de onderhavige zendapparatuur toebehoort aan klager [klager];
2. dat deze op het terrein van zijn buurman klager, [beslagene], en onder deze in beslag is genomen.
3. dat [klager] met deze zendapparatuur zonder vergunning op de dag van inbeslagname heeft uitgezonden;
4. dat tegen [beslagene] meerdere malen proces-verbaal is opgemaakt terzake illegaal zenden;
5. dat [beslagene] bekend was met de zendactiviteiten van [klager] vanaf zijn terrein.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het voorgaande, in het bijzonder, de sub 3 en 4 genoemde omstandigheden, het belang van strafvordering zich verzet tegen de teruggave van het beslag aan zowel [beslagene] alsook aan [klager], nu noch [beslagene], noch [klager] hebben aangevoerd welk belang zij, anders dan het voortzetten van illegale zendpraktijken, bij de teruggave zouden kunnen hebben.
De klaagschriften dienen derhalve ongegrond te worden verklaard."
4.3. Blijkens het proces-verbaal van het onderzoek in raadkamer van de Rechtbank, alwaar behalve de klager ook de in de bestreden beschikking genoemde beslagene [beslagene] is gehoord, heeft de Officier van Justitie het volgende opgemerkt:
"Ik had mij op grond van artikel 117 van het Wetboek van Strafvordering voorgenomen de inbeslaggenomen zender te vernietigen. Immers onttrekking aan het verkeer van de zender is ook in het onderhavige geval mogelijk. Nu daartegen echter door klagers bezwaar is gemaakt ben ik van oordeel dat er geen strafvorderlijk belang is dat zich verzet tegen teruggave aan de voormalige verdachte [beslagene]. Weliswaar is hij eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten als waarvan [hij] verdacht werd, maar in deze zaak is het openbaar ministerie inmiddels niet ontvankelijk verklaard. Ik verzet mij evenmin tegen teruggave aan [klager]."
4.4. Ingevolge art. 116, eerste lid, Sv doet het openbaar ministerie de inbeslaggenomen voorwerpen teruggeven aan de beslagene zodra het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet. Het openbaar ministerie kan die voorwerpen ook doen teruggeven aan een redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken derde indien de beslagene niet tijdig beklag tegen dat hem schriftelijk kennisgegeven voornemen van het openbaar ministerie instelt (art. 116, derde lid, Sv). Deze teruggave geschiedt in die gevallen buiten de rechter om.
In het systeem van de wet ligt aldus besloten dat, indien het openbaar ministerie bij de behandeling van een beklag als bedoeld in art. 552a Sv te kennen geeft van oordeel te zijn dat het belang van de strafvordering zich niet meer tegen de gevraagde teruggave verzet, de rechter, zonder zelf in een beoordeling van evenvermeld punt te treden, op het klaagschrift dient te beslissen. In een geval als het onderhavige brengt dit mee dat dient te worden onderzocht of de klager redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
4.5. Hieruit volgt dat het hiervoor weergegeven oordeel van de Rechtbank, inhoudende dat zij ondanks het andersluidende standpunt van de Officier van Justitie zelfstandig had te beoordelen of er nog een belang van strafvordering was, onjuist is. Het middel slaagt.
5. Slotsom
Het vorenoverwogene brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden beschikking;
Verklaart de klager niet-ontvankelijk in zijn beklag voorzover gericht tegen het voornemen van de Officier van Justitie met de inbeslaggenomen voorwerpen te handelen als waren deze verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Leeuwarden opdat de zaak op het beklag als bedoeld in art. 552a Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 november 2003.