Home

Hoge Raad, 10-02-2004, AN9913 AO4981, 00536/03 J

Hoge Raad, 10-02-2004, AN9913 AO4981, 00536/03 J

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
10 februari 2004
Datum publicatie
10 februari 2004
ECLI
ECLI:NL:HR:2004:AN9913
Formele relaties
Zaaknummer
00536/03 J
Relevante informatie
Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 41

Inhoudsindicatie

De omstandigheid dat de verdachte de tenlastegelegde gedraging ontkent, behoeft niet zonder meer aan het slagen van een beroep op noodweer(exces) in de weg te staan.

Uitspraak

10 februari 2004

Strafkamer

nr. 00536/03 J

IV/DAT

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 11 december 2002, nummer 20/000687-02, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kinderrechter in de Arrondissementsrechtbank te Breda van 6 november 2001 - de verdachte ter zake van "zware mishandeling" veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van 140 uren, in plaats van drie maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.

2. Geding in cassatie

2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. J. Goudswaard en mr. B.S. Schnier, beiden advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest

gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak in die zin zal verstaan dat het Hof een taakstraf heeft opgelegd in de vorm van een werkstraf voor de duur van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis, dat de strafoplegging mede berust op de artikelen 22c en 22d Sr, en dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.

2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van mr. Goudswaard op de conclusie van de Advocaat-Generaal.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het middel klaagt dat het Hof het beroep op noodweer(exces) op ontoereikende gronden heeft verworpen.

3.2.1. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:

"zij op 30 april 2000 te Kortgene, gemeente Noord-Beveland, aan een persoon, genaamd [het slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een ernstige oogbeschadiging) heeft toegebracht, door deze opzettelijk met een kapot glas in diens gezicht te steken."

3.2.2. De in de aanvulling op het verkorte arrest opgenomen bewijsvoering luidt, voorzover nu van belang, als volgt:

"3. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 27 november 2002, houdt onder meer zakelijk weergegeven in:

Op 30 april 2000 ben ik met [betrokkene 1] en zijn vrouw en mijn vriend [betrokkene 2] naar café "'t Kompas" in Kortgene gegaan.

4. De verklaring van de getuige [getuige 1], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 27 november 2002, houdt onder meer zakelijk weergegeven in:

Op 30 april 2000 was ik aanwezig in het café "'t Kompas" te Kortgene toen daar een vechtpartij plaatsvond. Ik kende toen [betrokkene 2] en de verdachte [verdachte]. Zij waren ook in het café aanwezig. Ik hoorde en zag dat de verdachte tegen de toenmalige vriendin van [betrokkene 3] schreeuwde. [Betrokkene 3] is er toen bij gekomen en daarna is de ruzie geëscaleerd. De verdachte schreeuwde tegen iedereen die zich met het opstootje bemoeide. Zij was opgefokt. [Het slachtoffer] gaf [betrokkene 2] een tikje tegen zijn schouder. Ik heb gezien dat de verdachte met twee stukken glas in haar handen tegen elkaar stond te slaan. Dat was vlak voordat [het slachtoffer] naar haar, [betrokkene 2] en [betrokkene 3] toeliep. Toen [het slachtoffer] op de schouder van [betrokkene 2] tikte, zag ik dat de verdachte met een glas in haar hand over de schouder van [betrokkene 2] heen [het slachtoffer] in een oog stak. Ik stond op een tafel en kon het gebeuren goed zien. Ik zag dat [het slachtoffer] een afwerende beweging maakte en daarna terugdeinsde. Hij reageerde alsof hij iets voelde.

5. Een proces-verbaal van verhoor van politie Zeeland, Oosterscheldebekken, nummer LJN PL1950/00-314565, d.d. 5 juni 2000, in de wettelijke vorm opgemaakt door J. Bakker, hoofdagent van politie, houdt onder meer zakelijk weergegeven in:

als de op 5 juni 2000 afgelegde verklaring van [getuige 3]:

Op 30 april 2000 was ik in het café "'t Kompas" te Kortgene. Op een gegeven moment zag ik dat er een opstootje was. Ik zag dat de vriendin van [betrokkene 2] tegen [het slachtoffer] stond te schreeuwen en te gillen. Ik zag toen dat die vriendin van [betrokkene 2] met twee glazen in haar hand stond. Ik zag dat ze met een hand uithaalde naar [het slachtoffer] die vlak bij haar stond.

6. Een proces-verbaal van verhoor van politie Zeeland, Oosterscheldebekken, nummer LJN PL1950/00-314565, d.d. 17 juni 2000, in de wettelijke vorm opgemaakt door J. Bakker, hoofdagent van politie, houdt onder meer zakelijk weergegeven in:

als de op 17 juni 2000 afgelegde verklaring van [getuige 2]:

Van 29 april 2000 op 30 april 2000 was ik in café "'t Kompas" in Kortgene. [Betrokkene 2] was met zijn vriendin [verdachte] binnen gekomen. Ik zag dat er een opstootje was bij de bar en het tafeltje waar [betrokkene 2] en [verdachte] zaten. Ik zag dat [betrokkene 3] naar [betrokkene 2] toeliep. [Betrokkene 3] en [betrokkene 2] kregen ruzie. Ik zag toen dat [betrokkene 3] werd vastgepakt en door [betrokkene 4] mee naar buiten werd genomen. Toen kwam [het slachtoffer] aangelopen. Ik zag dat [verdachte] twee glazen in haar hand had. Eén van de glazen sloeg ze kapot op de tafel. Ik zag toen dat ze met het kapotte glas voor zich uit zwaaide. Dat was toen [het slachtoffer] tegenover [betrokkene 2] stond. Ze zwaaide met het glas vlakbij [het slachtoffer]. [Het slachtoffer] werd vervolgens door omstanders weggeduwd. Nadat [het slachtoffer] naar buiten was gebracht, zag ik dat er glas in zijn rechteroog zat en dat zijn ooglid bloedde als gevolg van een snee."

3.3. In het bestreden arrest heeft het Hof de in het middel bedoelde verweren als volgt samengevat en verworpen:

"Namens de verdachte is een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de aanleiding voor het handelen van verdachte was, dat zij zich bedreigd voelde door de houding van [het slachtoffer], dat haar vriend klappen kreeg van die [slachtoffer], dat het overvolle café zich tegen verdachte en haar vriend keerde en dat zij zich bevond in een situatie waarin zij niet kon vluchten. Door een eerdere gewelddadige ervaring zou zij in paniek zijn geraakt.

Het hof verwerpt dit verweer. Door de verdachte is niet alleen ontkend dat zij met opzet [het slachtoffer] met een glas in het gezicht zou hebben gestoken, maar ook dat zij een glas heeft vastgehouden toen [het slachtoffer] in het gezicht werd gestoken. De verdachte heeft verklaard dat zij haar vriend, die gevallen zou zijn ten gevolge van hem toegediende klappen, heeft vastgehouden. De haar ten laste gelegde handeling heeft zij derhalve ten stelligste ontkend.

Gelet daarop ontbreekt aan het namens haar gedane beroep op noodweer dan wel noodweerexces de feitelijke grondslag.

Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit."

3.4. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat de omstandigheid dat een verdachte de hem tenlastegelegde gedraging ontkent, niet zonder meer aan het slagen van een subsidiair gedaan beroep op noodweer(exces) in de weg behoeft te staan. Voorzover het middel ervan uitgaat dat het Hof dat heeft miskend, berust het op een onjuiste lezing van de bestreden uitspraak.

In de in het middel aangevallen overwegingen heeft het Hof als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat, mede gelet op de ontkenning door de verdachte van de aan haar verweten gedraging, de door de verdediging aan die - subsidiair gevoerde - verweren ten grondslag gelegde lezing van de gebeurtenissen niet aannemelijk is geworden.

Dat oordeel is tegen de achtergrond van 's Hofs in de gebezigde bewijsmiddelen vervatte vaststellingen omtrent de feitelijke toedracht - die onder meer een weerlegging inhouden van de door de verdediging betrokken stelling dat verdachtes vriend van [het slachtoffer] klappen heeft gekregen - niet onbegrijpelijk, terwijl het in cassatie niet verder kan worden getoetst.

Het Hof heeft de verwerping van het beroep op noodweer en noodweerexces daarom toereikend gemotiveerd, zodat het middel faalt.

4. Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en G.J.M. Corstens, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 10 februari 2004.