Hoge Raad, 02-04-2004, AO3857, C02/306HR
Hoge Raad, 02-04-2004, AO3857, C02/306HR
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 2 april 2004
- Datum publicatie
- 2 april 2004
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2004:AO3857
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AO3857
- Zaaknummer
- C02/306HR
Inhoudsindicatie
2 april 2004 Eerste Kamer Nr. C02/306HR JMH/AT Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: ARRIVA AMBULANCE GRONINGEN B.V., gevestigd te Groningen, EISERES tot cassatie, advocaat: mr. J.P. Heering, t e g e n [Verweerder], wonende te [woonplaats], VERWEERDER in cassatie, advocaat: mr. A.J. Swelheim. 1. Het geding in feitelijke instanties...
Uitspraak
2 april 2004
Eerste Kamer
Nr. C02/306HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
ARRIVA AMBULANCE GRONINGEN B.V., gevestigd te Groningen,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J.P. Heering,
t e g e n
[Verweerder], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. A.J. Swelheim.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploot van 4 april 2000 eiseres tot cassatie - verder te noemen: Arriva - gedagvaard voor de kantonrechter te Groningen en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat [verweerder] bij werken op een feestdag, niet zijnde een zaterdag of een zondag recht heeft op:
A. doorbetaling van het gebruikelijke loon;
B. betaling van de op die dag gewerkte uren;
C. toekenning van een vervangende vrije dag binnen zes weken vanaf het moment waarop de aanspraak is ontstaan, dan wel betaling van het dagloon vermeerderd met 100%, zo de toekenning van de vervangende vrije dag niet binnen de zes weken als hiervoor kan worden gerealiseerd;
D. betaling van de in respectievelijk art. 17 en art. 3.7 van de opeenvolgende CAO's genoemde onregelmatigheidstoeslag;
2. Arriva te veroordelen aan [verweerder] te betalen het te weinig betaalde loon over alle door hem sedert 1 januari 1996 gewerkte feestdagen, niet zijnde een zaterdag of zondag, vermeerderd met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging vanaf elke vervaldag tot aan de datum der algehele betaling toe.
Arriva heeft de vorderingen bestreden.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 13 december 2000 de vorderingen toegewezen.
Tegen dit vonnis heeft Arriva hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te Groningen.
Bij vonnis van 12 juli 2002 heeft de rechtbank:
1. voormeld vonnis van de kantonrechter vernietigd, voor zover de verklaring voor recht en de veroordeling tot betaling van het te weinig betaalde loon onbeperkt in de tijd mocht voortduren;
en opnieuw rechtdoende:
2. voor recht verklaard dat [verweerder] bij werken op een feestdag, niet zijnde een zaterdag of een zondag tot en met 31 december 1999 recht heeft op:
A. doorbetaling van het gebruikelijke loon;
B. betaling van de op die dag gewerkte uren;
C. toekenning van een vervangende vrije dag binnen zes weken vanaf het moment waarop de aanspraak is ontstaan, dan wel betaling van het dagloon vermeerderd met 100%, zo de toekenning van de vervangende vrije dag niet binnen de zes weken als hiervoor kan worden gerealiseerd;
D. betaling van de in respectievelijk art. 17 en art. 3.7 van de opeenvolgende CAO's genoemde onregelmatigheidstoeslag;
3. Arriva veroordeeld aan [verweerder] te betalen het te weinig betaalde loon over alle door hem sedert 1 januari 1996 tot en met 31 december 1999 gewerkte feestdagen, niet zijnde een zaterdag of zondag, vermeerderd met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging vanaf elke vervaldag tot aan de datum der algehele betaling toe, en
4. het vonnis van de kantonrechter voor het overige bekrachtigd.
Het vonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de rechtbank heeft Arriva beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [verweerder] mede door mr. S.F. Sagel, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank te Groningen en verwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Leeuwarden ter verdere behandeling.
De advocaat van [verweerder] heeft bij brief van 29 januari 2004 op deze conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Verweerder] is sinds 1 juli 1992 bij een rechtsvoorganger van Arriva in loondienst werkzaam als ambulancechauffeur. Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de CAO voor het personeel in de ambulancezorg.
(ii) In de periode van 1996 tot en met 1999 zijn achtereenvolgens van toepassing geweest de CAO's aangegaan voor de perioden:
- 1 januari 1996 tot en met 31 maart 1998 (hierna: de CAO 1996/1998);
- 1 april 1998 tot en met 31 maart 1999 (hierna: de CAO 1998/1999);
- 1 april tot en met 31 december 1999 (hierna: de CAO 1999).
De CAO 1996/1998 is onder meer wat betreft art. 2, 12, 17 en 24 bij besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 27 maart 1997 voor de periode 3 april 1997 tot en met 31 maart 1998 algemeen verbindend verklaard (bijvoegsel Stcrt. nr. 62, 1 april 1997).
(iii) Art. 12 van de CAO 1996/1998 en art. 3.2 van de CAO 1998/1999 luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
"Vergoeding van arbeid op feestdagen
De werknemer die op een feestdag, niet op zaterdag of zondag vallend, arbeid verricht (...), krijgt de op de feestdag gewerkte uren vergoed.
De werknemer maakt bovendien aanspraak op een vervangende vrije dag (...).
Indien de vervangende vrije dag niet (...) wordt toegekend, maakt de werknemer in plaats daarvan aanspraak op een beloning ter grootte van een dagloon vermeerderd met 100%."
(iv) Art. 3.2 van de CAO 1999 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"Vergoeding bij dienstdoen op feestdagen
De werknemer die op een doordeweekse feestdag (maandag t/m vrijdag):
a) roostervrij is en niet werkt, is op die dag betaald vrij en maakt aanspraak op een onbetaalde vervangende vrije dag (...);
b) roostervrij is en wèl werkt maakt aanspraak op een compensatiedag èn een onbetaalde vrije dag (...) èn vergoeding van de gewerkte uren;
c) werkt, maakt aanspraak op een compensatiedag èn vergoeding van de gewerkte uren.
(...) Indien de compensatiedag niet (...) wordt genoten, maakt de werknemer in plaats daarvan aanspraak op een beloning ter grootte van twee keer een dagloon."
(v) Uit art. 2, onder l, in verbinding met art 24 CAO 1996/1998, art. 1.2, onder l, in verbinding met art. 4.4 CAO 1998/1999, en art. 1.2, onder m, in verbinding met art. 4.4 CAO 1999 volgt dat onder feestdagen begrepen worden extra vrije dagen met behoud van loon, en dat op een feestdag - behoudens bedrijfsbelang - niet wordt gewerkt.
In deze CAO's wordt voorzien in een onregelmatigheidstoeslag voor arbeid op onder andere feestdagen.
(vi) In de met ingang van 1 januari 2000 geldende CAO is als toelichting op de met art. 3.2, onder c, CAO 1999 overeenkomende bepaling opgenomen: "De vergoeding van de gewerkte uren is reeds begrepen in het maand- of periodeloon."
3.2 Het gaat in dit geding om de vraag of de hiervoor in 3.1 onder (ii) bedoelde CAO's aldus moeten worden uitgelegd dat, zoals Arriva verdedigt, een werknemer die op een doordeweekse feestdag arbeid verricht, zijn salaris krijgt doorbetaald met eventuele onregelmatigheidstoeslag en aanspraak kan maken op een vervangende vrije (doorbetaalde) dag, of dat hij, overeenkomstig het standpunt van [verweerder], daarenboven aanspraak kan maken op een vergoeding voor de op de feestdag gewerkte uren. De kantonrechter en de rechtbank hebben het standpunt van [verweerder] juist bevonden en zijn vorderingen toegewezen zoals hiervoor onder 1 is vermeld.
3.3 Bij de beoordeling van deze vraag moet worden vooropgesteld dat het bij de CAO 1996/1998 gaat om uitleg van CAO-bepalingen die algemeen verbindend verklaard zijn en derhalve recht in de zin van art. 79 RO vormen, en dat, nu in cassatie ervan moet worden uitgegaan dat de bepalingen van de CAO 1998/1999 en de CAO 1999, waarom het in dit geding eveneens gaat, materieel dezelfde inhoud hebben, geen goede grond bestaat deze anders uit te leggen. Voorts geldt als uitgangspunt dat voor de uitleg van de bepalingen van de CAO in beginsel de bewoordingen daarvan en eventueel van de daarbij behorende schriftelijke toelichting, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst, van doorslaggevende betekenis zijn. Daarbij komt het niet aan op de bedoelingen van de partijen bij de CAO, voor zover deze niet uit de CAO-bepalingen en de toelichting kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de CAO en de toelichting zijn gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de CAO gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Met betrekking tot de CAO's waarom het in dit geval gaat, verdient nog aantekening dat zij niet voorzien zijn van een schriftelijke toelichting, zodat het voor de uitleg vooral aankomt op de bewoordingen van de CAO-bepalingen, gelezen in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst.
3.4 Hetgeen hiervoor is overwogen leidt in de eerste plaats tot het oordeel dat op zichzelf naar objectieve maatstaven zowel de door Arriva als de door [verweerder] verdedigde uitleg in de tekst van de CAO kan worden gelezen. Met betrekking tot de vraag welke uitleg als aannemelijker moet worden beschouwd, is het volgende van belang. De uitdrukking "vergoeding voor de gewerkte uren", zoals deze wordt gebruikt in art. 3.2, onder c, van de CAO 1999 en, zakelijk op gelijke wijze, in art. 12 van de CAO 1996/1998 en art. 3.2 van de CAO 1998/1999, kan aldus worden uitgelegd dat daarmee wordt gedoeld op een per uur berekende vergoeding, maar deze uitleg is niet dwingend. Een aannemelijker uitleg is dat de vergoeding voor de gewerkte uren ziet op het normale salaris en dat daarmede buiten twijfel wordt gesteld dat naast de vervangende betaalde vrije dag de normale beloning voor de feestdag gehandhaafd blijft. Zonder daartoe strekkende aanwijzingen kan niet worden aangenomen dat een cumulatie zou zijn beoogd die tot het onaannemelijke gevolg zou leiden dat een werknemer in geval van werk op een feestdag - behalve de in dit geding niet omstreden vervangende betaalde vrije dag en de onregelmatigheidstoeslag - niet alleen zijn reguliere salaris voor de feestdag krijgt, maar daarnaast ook nog een per uur berekende beloning voor de op die feestdag gewerkte uren. Dit een en ander vindt bevestiging in de hiervoor in 3.1 (onder vi) weergegeven toelichting op de met art. 3.2, onder c, van de CAO 1999 overeenstemmende bepaling van de sinds 1 januari 2000 geldende CAO, waarin deze uitleg is neergelegd en waarbij niet tot uitdrukking is gebracht dat deze woordelijk gelijkluidende bepalingen - zoals overigens ook niet voor de hand ligt - verschillend moeten worden uitgelegd.
3.5 Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat onderdeel 1 doel treft en dat onderdeel 2 geen behandeling behoeft.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van de rechtbank te Groningen van 12 juli 2002;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Arriva begroot op € 376,36 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 2 april 2004.